Annotatie
3 februari 2020
Rechtspraak
Geen aansprakelijkheid voor schade door loslopende hond op basis van Kelderluik-criteria.
In een uitspraak van 20 februari 2019 oordeelt de Rechtbank Gelderland over de aansprakelijkheid van de eigenaar van een loslopende hond voor schade die is veroorzaakt doordat deze hond een aangelijnde hond heeft laten schrikken door deze te passeren, waardoor laatstgenoemde hond aan de lijn heeft getrokken en de eigenaar van deze hond ten val is gekomen. Eiser baseert de aansprakelijkheid op een onrechtmatige daad van de eigenaar van het dier ex artikel 6:162 BW en niet op de risicoaansprakelijkheid voor dieren ex artikel 6:179 BW. De rechtbank beoordeelt de aansprakelijkheid aan de hand van de Kelderluik-criteria. In deze annotatie wordt ingegaan op beide grondslagen en het oordeel van de Rechtbank Gelderland.
1. Feiten en grondslag van de vordering
Op 7 september 2014 liet eiser twee van zijn honden, waaronder een grote hond van het ras Mastin Espagnol, uit in zijn toenmalige woonplaats Ede, toen verweerder en vervolgens de niet-aangelijnde Border Collie van verweerder hem passeerden. Toen de Border Collie eiser passeerde, trok de Mastin Espagnol aan de lijn, waardoor eiser ten val is gekomen. Als gevolg van deze val heeft eiser dubbele beenbreuken opgelopen. Eiser heeft hiervoor een operatie moeten ondergaan. Op de plaats van het ongeval gold een aanlijnplicht op grond van artikel 2:57 van de in de gemeente Ede geldende Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Dit artikel heeft tot doel de bescherming van de verkeersveiligheid, het voorkomen van beschadigingen aan eigendommen van derden, het voorkomen van hinder voor voetgangers, het bestrijden van verontreiniging en het voorkomen van schade en dierenleed. Eiser heeft verweerder aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden en nog te lijden schade. Verweerder heeft geen aansprakelijkheid erkend.
In de onderhavige procedure vordert eiser een verklaring voor recht dat verweerder jegens eiser onrechtmatig heeft gehandeld door op 7 september 2014 zijn hond niet onder controle te houden en daarmee een onveilige situatie in het leven te roepen die schade tot gevolg heeft gehad. Eiser stelt dat verweerder onrechtmatig heeft gehandeld door de Border Collie los te laten lopen in een gebied waar een aanlijnplicht gold en deze hond zelfstandig de Mastin te laten passeren, terwijl verweerder zelf al op geruime afstand was. Verweerder betwist dat sprake is van onrechtmatig handelen en stelt dat hij eiser heeft gewaarschuwd dat er een hond aankwam, dat de Border Collie niets verkeerd heeft gedaan en dat de schade is veroorzaakt door het gedrag van de Mastin.
2. Aansprakelijkheid ex artikel 6:179 BW
Interessant is dat eiser in de procesinleiding zowel artikel 6:162 BW als artikel 6:179 BW aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd, maar ter zitting heeft toegelicht dat laatstgenoemde grondslag als vervallen moet worden beschouwd. Uit artikel 6:179 BW volgt dat de bezitter van een dier aansprakelijk is voor schade veroorzaakt door een gedraging van het dier, tenzij aansprakelijkheid zou hebben ontbroken indien de bezitter de gedraging van het dier waardoor de schade werd toegebracht, in zijn macht zou hebben gehad. De omstandigheid dat de Border Collie niet rechtstreeks schade heeft toegebracht, maar dat de schade direct is veroorzaakt doordat de Mastin schrok en aan de lijn trok, staat niet aan aansprakelijkheid ex artikel 6:179 BW in de weg. Artikel 6:179 BW is immers niet alleen toepasselijk indien een dier door zijn gedragingen rechtstreeks schade toebrengt, maar ook indien het dier door zijn gedraging er de oorzaak van is, dat schade ontstaat. In de literatuur wordt het voorbeeld genoemd van een dier dat plotseling de straat oversteekt, waardoor een automobilist schrikt en de macht over het stuur verliest en tegen een boom rijdt (Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-IV 2015/251). Dat de schade in casu is veroorzaakt doordat de Mastin schrok van de passerende Border Collie en plotseling aan de lijn trok, staat dus niet aan aansprakelijkheid ex artikel 6:179 BW in de weg.
Desondanks kan de aansprakelijkheid in casu niet worden gebaseerd op artikel 6:179 BW, omdat geen sprake is van een onberekenbare, eigen gedraging van het dier. In de wetsgeschiedenis is de volgende passage opgenomen: ‘Grondslag voor de aansprakelijkheid voor dieren is immers het gevaar dat zoverre in ieder schuilt, dat de eigen energie van het dier een onberekenbaar element bevat. Alleen als dit gevaar zich verwezenlijkt behoort de bijzondere aansprakelijkheidsregel voor dieren te gelden.’ Hoewel uit de wetsgeschiedenis zou kunnen worden afgeleid dat de onberekenbaarheid in absolute zin als aansprakelijkheidsbegrenzend vereiste dient te gelden, volgt uit de rechtspraak van de Hoge Raad dat voor toepassing van artikel 6:179 BW vereist is dat de schade veroorzaakt is door een eigen gedraging van het dier, waarbij het dier niet handelt als instrument van de persoon, die hem berijdt of leidt (HR 23 februari 1990, ECLI:NL:HR:1990:AD1041, NJ 1990/365 (Zengerle/Blezer)).
In mijn annotatie bij een uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland van 19 oktober 2016 (ECLI:NL:RBNNE:2016:4641, PS 2016-0434) heb ik dan ook reeds bepleit dat voor aansprakelijkheid ex artikel 6:179 BW niet vereist is dat sprake is van onberekenbaarheid in absolute zin, maar dat sprake dient te zijn van onberekenbaarheid in betrekkelijke zin, namelijk gerelateerd aan de menselijke machtsuitoefening over het dier. Een dergelijke ruime uitleg van artikel 6:179 BW verdient mijns inziens de voorkeur, omdat op deze manier voorkomen wordt dat eindeloze discussies worden gevoerd over de vraag of de gedraging van het dier in absolute zin onberekenbaar was (aldus ook F.T. Oldenhuis, GS Onrechtmatige daad, artikel 179 Boek 6 BW, aant. 5.5). In casu is mijns inziens geen sprake van onberekenbaarheid in betrekkelijke zin, omdat de Border Collie de leiding van verweerder volgde. Niet in geschil is immers dat Border Collies in beginsel gehoorzame honden zijn, die gericht zijn op hun baas en deze volgen en dat de Border Collie dit gedrag in casu ook heeft vertoond (r.o. 4.9). Daar komt bij dat hetgeen eiser aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd geen betrekking heeft op een onberekenbare gedraging van de Border Collie in betrekkelijke zin, maar op een gedraging van verweerder. De vordering is mijns inziens dan ook terecht gebaseerd op artikel 6:162 BW.
3. Aansprakelijkheid ex artikel 6:162 BW op grond van Kelderluik-criteria
Eiser stelt dat verweerder heeft gehandeld in strijd met een wettelijke plicht doordat verweerder in strijd heeft gehandeld met de ter plaatse geldende APV. Verweerder stelt dat niet is voldaan aan het relativiteitsvereiste ex artikel 6:163 BW. Gezien de eerdergenoemde doelen van de APV, oordeelt de rechtbank mijns inziens terecht dat het aanlijnverbod er niet toe strekt te voorkomen dat een aangelijnde hond aan de lijn trekt in het geval deze een niet-aangelijnde hond treft.
De rechtbank beoordeelt de aansprakelijkheid ex artikel 6:162 BW vervolgens aan de hand van de Kelderluik-criteria. Nu eiser stelt dat de schade is veroorzaakt door toedoen van verweerder zelf en niet door de eigen energie van de Border Collie, is dit mijns inziens de juiste grondslag van de vordering van eiser. Eiser stelt dat verweerder – doordat hij tussen hem en de Border Collie, die niet aangelijnd was, een afstand heeft laten ontstaan en hij de Border Collie zelfstandig de andere hond heeft laten passeren – een onveilige situatie in het leven heeft geroepen en – door niet te waarschuwen – deze onveilige situatie heeft laten voorbestaan. Of verweerder eiser gewaarschuwd heeft, kan naar het oordeel van de rechtbank niet zonder nadere bewijslevering worden vastgesteld. De rechtbank oordeelt echter dat ook indien ervan wordt uitgegaan dat geen waarschuwing is gegeven, onvoldoende is onderbouwd dat het feit dat de Border Collie los achter verweerder aanrende een dusdanig concreet en groot gevaar heeft doen ontstaan dat het veroorzaken van dit gevaar, zonder het treffen van veiligheidsmaatregelen, onaanvaardbaar was. De rechtbank oordeelt mijns inziens terecht dat van iemand die een hond aan een riem uitlaat, in beginsel verwacht mag worden dat deze steeds voldoende in staat is om zich staande te houden en die hond in bedwang te houden, ook als die hond een plotselinge prikkel krijgt waardoor hij aan de lijn trekt, of dat nu een plotseling geluid is, het verschijnen van een langs rennende kat of een voorbij vliegende vogel, of een andere gebeurtenis. Eiser heeft weliswaar ernstig letsel opgelopen, maar dit brengt niet mee dat in zijn algemeenheid kan worden aangenomen dat indien een hondenuitlater valt, de gevolgen dusdanig groot zullen zijn, dat veiligheidsmaatregelen geboden zijn.
Deze uitspraak illustreert dat in gevallen waarin de aansprakelijkheid voor (al dan niet rechtstreeks) door een dier veroorzaakte schade niet wordt gebaseerd op een onberekenbare gedraging van het dier, maar op een gedraging van de eigenaar van het dier, de aansprakelijkheid dient te worden gebaseerd op artikel 6:162 BW. Wanneer de aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW dient te worden beoordeeld aan de hand van de Kelderluik-criteria, zal, zoals ook blijkt uit de onderhavige uitspraak, niet snel aansprakelijkheid worden aangenomen.