Annotatie
3 februari 2020
Rechtspraak
Vermindering vergoedingsplicht bij ongeval op kartbaan; risicoaanvaarding?
De Rechtbank Oost-Brabant oordeelde in deze zaak over een ongeval op een kartbaan waarbij een ervaren kartster tegen een andere (onervaren) deelnemer opbotste, met letselschade van kartster tot gevolg. In de uitspraak passeren enkele belangrijke onderwerpen van het aansprakelijkheidsrecht de revue. Deze annotatie stipt deze onderwerpen kort aan en gaat daarnaast in op het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de toekenning van eigen schuld aan de benadeelde en gaat vervolgens in op hoe dit oordeel zich verhoudt tot rechtspraak en literatuur.
1. Inleiding
Sport- en spelsituaties waarbij een deelnemer ongelukkiger wijze letselschade oploopt, zijn aan de orde van de dag. In deze uitspraak is de dochter van eiseres, op het moment van het ongeval 14 jaar oud, op de kartbaan in botsing gekomen met een mededeelnemer. Zij loopt ten gevolge van de botsing aanzienlijk letsel op. De Rechtbank Oost-Brabant geeft antwoord op de vraag of de mededeelnemer onrechtmatig heeft gehandeld. Tevens gaat zij in op de vraag of de exploitant van de kartbaan aansprakelijk kan worden gehouden uit hoofde van gevaarzettend handelen.
2. Feiten
Eiseres (hier bedoeld: dochter van eiseres) reed op 8 mei 2015 als ervaren kartster op het kartcircuit van exploitant Kombikart. Zij reed daar tijdens het ‘vrij rijden’, net als gedaagde (een onervaren karter). Op enig moment raakte gedaagde ter hoogte van een S-bocht van het circuit af. Toen gedaagde weer de baan op wilde rijden, was daar plots eiseres. Eiseres kon niet meer remmen voor gedaagde, waarna zij met haar kart tegen de kart van gedaagde botste, werd gelanceerd en over de kop vloog. Eiseres heeft letselschade opgelopen door dit ongeval.
3. Het geschil
Eiseres stelt gedaagde aansprakelijk voor de door haar als gevolg van het ongeval geleden schade en vordert schadevergoeding. Eiseres stelt tevens Kombikart aansprakelijk voor de ontstane schade. Zij baseert haar beide vorderingen op artikel 6:162 BW. Eiseres stelt dat gedaagde gevaarzettend heeft gehandeld door het gebruik van ongeschikt materiaal en door zich niet aan de geldende regels te houden. Eiseres verwijt hem onvoorzichtig gedrag. Daarnaast stelt eiseres dat Kombikart gevaarzettend heeft gehandeld door na te laten instructies te geven, het nalaten van het uitvoeren van materiaalcontrole en het nalaten voldoende toezicht te houden op het circuit.
4. Verhoogde aansprakelijkheidsdrempel bij sport- en spelsituaties
Binnen sport- en spelsituaties geldt dat gedragingen minder snel onrechtmatig worden geacht dan buiten dit soort situaties. Zo zal een gedraging binnen een spelsituatie niet enkel onrechtmatig zijn op de grond dat de gedraging van een deelnemer letsel veroorzaakt bij een andere deelnemer (HR 19 oktober 1990, ECLI:NL:HR:1990:AD1456, r.o. 3.3, NJ 1992/621 (Heeck/Nijgh)) of als een inbreuk wordt gemaakt op een subjectief recht (HR 27 mei 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1376, NJ 1994/590). Deelnemers aan een spel dienen tot op zekere hoogte gevaarlijke gedragingen over en weer van elkaar te verwachten. Dit is niet beperkt tot het tijdsbestek waarin zij rechtstreeks met elkaar aan het wedijveren zijn. Ook korte tijd na het spel kunnen deelnemers nog in een spelsituatie verkeren, zoals wanneer het fluitsignaal al heeft geklonken (HR 28 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2679, NJ 2003/718 (Witmarsumer Merke)).
In overeenstemming met deze rechtspraak oordeelt de Rechtbank Oost-Brabant dat in het onderhavige geval de sport- en spelsituatie niet is geëindigd doordat gedaagde met zijn kart buiten de baan is geraakt en vervolgens opnieuw de baan op wilde rijden. Ook onder die omstandigheden is er sprake van een sport- en spelsituatie, waarbij het volgens de rechtbank geen verschil maakt of al dan niet sprake zou zijn van een activiteit in recreatief of in wedstrijdverband. Bij het geven van een onrechtmatigheidsoordeel zal zodoende een verhoogde drempel voor aansprakelijkheid in aanmerking moeten worden genomen.
5. Geen onrechtmatig handelen mededeelnemer
De rechtbank komt vervolgens toe aan de beoordeling van de vraag of de gedragingen van gedaagde in de onderhavige situatie onrechtmatig zijn jegens eiseres. De rechtbank overweegt dat het buiten de baan raken een gedraging is die karters onderling van elkaar hebben te verwachten. Dat gedaagde niet zijn hand heeft opgestoken voordat hij de baan weer opreed, kan volgens de rechtbank worden gekwalificeerd als een onvoldoende doordacht handelen waarmee deelnemers onderling rekening dienen te houden. Deze gedragingen hadden zodoende niet een zodanig uitzonderlijk en ongebruikelijk karakter dat eiseres dergelijke gedragingen niet van een mededeelnemer behoefde te verwachten. Daarnaast heeft gedaagde volgens de rechtbank niet goed uitgekeken bij het opnieuw oprijden van de baan, maar kan dat niet aan hem worden toegerekend, omdat deelnemers binnen een sport- en spelsituatie nu eenmaal in het heetst van de strijd onverwachte (gevaarlijke) gedragingen uitvoeren. Dit handelen van gedaagde is volgens de rechtbank niet zodanig gevaarlijk en onzorgvuldig dat dit als onrechtmatig in de zin van artikel 6:162 BW moet worden aangemerkt. De onervarenheid van gedaagde als karter, vormt geen omstandigheid die dit oordeel anders maakt.
6. Eigen schuld aan de zijde van eiseres
Subsidiair stelt eiseres dat Kombikart als exploitant is tekortgeschoten in haar zorgplicht ten aanzien van de veiligheid op het circuit en dat zij daardoor onrechtmatig jegens eiseres heeft gehandeld. Voorts stelt eiseres dat door Kombikart geen beroep kan worden gedaan op de door haar gehanteerde exoneratie gelet op artikel 6:233 sub a BW jo. artikel 6:237 aanhef en onder f BW en artikel 6:248 lid 2 BW.
Het beoordelen van gevaarzettend gedrag geschiedt door de rechtbank aan de hand van de Kelderluik-factoren (HR 5 november 1965, ECLI:NL:HR:1965:AB7079, NJ 1966/136, m.nt. G.J. Scholten (Kelderluik)). De rechtbank neemt daarbij tot uitgangspunt dat aan karten als zodanig gevaren zijn verbonden. Kombikart dient als exploitant van de kartbaan de nodige maatregelen te nemen om gevaarlijke situaties waarbij (letsel)schade kan optreden, zo veel mogelijk te voorkomen. Dit houdt in dat van Kombikart mag worden verwacht dat zij controleert of de karters beschikken over veilig materiaal, dat zij voldoende toezicht houdt en dat zij haar deelnemers deugdelijk instrueert voorafgaand aan het rijden. Naar mijn mening oordeelt de rechtbank terecht dat Kombikart in deze zorgplichten tekort is geschoten, aangezien Kombikart als exploitant de risico’s kent en zij in de positie verkeert om veiligheidsmaatregelen te kunnen nemen. Voorts overweegt de rechtbank dat Kombikart weinig bezwarende voorzieningen zou kunnen treffen (bijvoorbeeld door het plaatsen van vlaggers of waarschuwingslichten op de baan). Het is volgens de rechtbank voldoende aannemelijk dat Kombikart met goede instructies en afdoende toezicht het ongeval had kunnen voorkomen. Of dergelijke maatregelen het ongeval in de onderhavige omstandigheden daadwerkelijk had kunnen voorkomen, valt mijns inziens te bezien. Dit geldt te meer nu is gebleken dat eiseres onvoldoende voorzichtig is geweest, door (tijdens het vrij rijden) met hoge snelheid door de S-bocht te rijden en haar snelheid niet te verminderen. De rechtbank lijkt ook in te zien dat dit voor discussie vatbaar is en voegt toe dat het risico van een onzeker causaal verband voor rekening van Kombikart dient te komen.
Ten aanzien van de omvang van de schadevergoedingsverplichting oordeelt de rechtbank tot het toekennen van vijftig procent eigen schuld aan de zijde van eiseres. Zij legt daaraan de overweging ten grondslag dat eiseres ‘zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de risico’s die in het algemeen zijn verbonden aan het karten en meer in het bijzonder aan het risico van een ongeval door een fout van een minder ervaren karter. [de dochter van eiseres] is bovendien onvoldoende oplettend geweest’ (r.o. 4.40). De rechtbank gaat hier onder meer in op het leerstuk van risicoaanvaarding. Daarmee brengt zij in dit geval tot uitdrukking dat eiseres zich bewust is geweest van de risico’s van het karten, maar die risico’s desondanks heeft aanvaard door toch te gaan rijden. Dit levert mijns inziens geen zelfstandige grond op voor toepassing van artikel 6:101 BW. De Hoge Raad heeft immers in het Natrappen-arrest overwogen dat aan het leerstuk risicoaanvaarding als zodanig geen behoefte bestaat, omdat hetgeen men daarmee beoogt te bereiken opgaat in de vraag naar onrechtmatigheid en de beoordeling van de eigen schuld (HR 28 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0300, r.o. 3.4, NJ 1992/622, m.nt. C.J.H. Brunner, zie ook HR 21 oktober 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD0482, NJ 1989/729, m.nt. C.J.H. Brunner (Circus Mullens) en HR 25 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU4042, NJ 2007/141, m.nt. C.J.H. Brunner (Eurosportief/Wesselink)).
Een eigenschuldverdeling van vijftig procent is wel begrijpelijk gelet op de ervaring van eiseres als kartster en haar gebrek aan oplettendheid in het kader daarvan (r.o. 4.40). De rechtbank gaat er mijns inziens dan ook terecht van uit dat eiseres onvoldoende oplettend is geweest door met hoge snelheid door de S-bocht te rijden. Zij heeft haar snelheid niet aangepast op de situatie ter plekke. Gelet op de ervaring als kartster zou zij dit wel moeten doen, omdat tijdens het vrij rijden ook onervaren deelnemers op de baan aanwezig kunnen zijn die eenvoudiger van de baan af raken c.q. weer opnieuw de baan zullen oprijden.
Volledigheidshalve vermeld ik nog dat Kombikart geen beroep toekomt op de door haar gehanteerde exoneratieclausule (die op het circuit door middel van borden was aangebracht) voor zover deze ziet op een vordering tot schadevergoeding wegens letselschade. Het beroep op vernietigbaarheid van de exoneratieclausule door eiseres wordt door de rechtbank gehonoreerd, nu een dergelijk beding op grond van artikel 6:237 aanhef en onder f BW wordt vermoed onredelijk bezwarend te zijn. Kombikart is er niet in geslaagd dit vermoeden te weerleggen (r.o. 4.30 e.v.).
7. Conclusie
Deze uitspraak bevestigt de verhoogde drempel voor aansprakelijkheid ten opzichte van deelnemers aan sport-of spelsituaties onderling en neemt in de onderhavige omstandigheden geen aansprakelijkheid aan van de mededeelnemer. Deze regel gaat niet op in de verhouding tussen eiseres als deelneemster en Kombikart als exploitant van het kartcircuit, waar de rechtbank aansprakelijkheid van Kombikart aanneemt jegens eiseres. Ten aanzien van de omvang van de aansprakelijkheid beperkt de rechtbank de vergoedingsplicht van Kombikart jegens eiseres op basis van artikel 6:101 BW, omdat eiseres ondanks haar ervarenheid als kartster onvoldoende oplettend is geweest, terwijl zij wist dat zich ook onervaren rijders op het circuit zouden bevinden.