Naar boven ↑

Annotatie

mr. K.M. Zweep
3 februari 2020

Rechtspraak

Onvoldoende toezicht bij val van speeltoestel levert geen aansprakelijkheid op van onderwijsinstelling dan wel buitenschoolse opvang.

Een zevenjarig meisje loopt letsel op nadat zij tijdens de buitenschoolse opvang valt van ‘stepping stones’ die zich bevinden op het schoolplein. In dit deelgeschil speelt primair de vraag of de school op basis van artikel 6:174 BW aansprakelijk kan worden gehouden. Daarbij is het gebrekscriterium van belang. De Rechtbank Den Haag maakt voor de invulling van dat criterium gebruik van de gezichtspunten uit het Wilnis-arrest. Subsidiair speelt de vraag of de buitenschoolse opvang mogelijk is tekortgeschoten in haar zorgplicht als toezichthouder. In deze annotatie wordt de invulling van de verplichting om toezicht te houden door de school dan wel de buitenschoolse opvang belicht.

1. Inleiding

Op grond van artikel 6:174 BW kan de bezitter van een gebrekkige opstal aansprakelijk worden gesteld voor schade. Voorwaarde daarvoor is dat de desbetreffende opstal niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, dat de opstal daardoor gevaar oplevert voor personen of zaken en dat het gevaar zich heeft verwezenlijkt. In de onderhavige zaak wordt hoofdzakelijk ingegaan op het veiligheidscriterium dat een rol speelt bij de invulling van aansprakelijkheid op grond van artikel 6:174 BW. In deze annotatie wordt eerst ingegaan op het feitenverloop in deze zaak en wordt de grondslag van de vordering van eiseres besproken. Vervolgens wordt ingegaan op de invulling van de aansprakelijkheidsnormen die gelden bij het aannemen van aansprakelijkheid van scholen bij ongevallen met speeltoestellen, niet zijnde in gevallen van bewegingsonderwijs. Als laatste wordt besproken of deze norm ook kan worden doorgetrokken naar de zorgplicht van de buitenschoolse opvang.

2. Feiten

Op 19 maart 2014 is de destijds zevenjarige dochter van eiseres tijdens de buitenschoolse opvang ten val gekomen van de stepping stones die zich bevinden op het schoolplein van een basisschool. Ten gevolge van de val loopt zij letselschade op. De stepping stones zijn kort voorafgaand aan het ongeval geplaatst. Zij zijn voorzien van een certificaat van keuring en voldoen aan de toepasselijke NEN-normen die eisen stellen aan onder meer de veiligheid van stepping stones (EN 1176-1:2008 en EN 1177:2008).

3. Grondslag van de vordering

Eiseres stelt de school als bezitter van de stepping stones voor de geleden schade aansprakelijk op basis van artikel 6:174 BW. Volgens eiseres is het schoolplein waarop de stepping stones zich bevinden naar objectieve maatstaven onveilig, omdat de kans dat kinderen uitglijden of mis springen groot zou zijn. Eiseres stelt dat er eenvoudig maatregelen konden worden getroffen om de stepping stones minder onveilig te laten zijn, zoals het plaatsen van rubberen matten.

Daarnaast stelt eiseres zowel de school als de buitenschoolse opvang aansprakelijk op grond van artikel 6:162 BW wegens het houden van onvoldoende toezicht. Volgens eiseres zou iemand naast de stepping stones moeten hebben gestaan om een eventuele val op te kunnen vangen.

4. Invulling van het gebrekscriterium

Volgens de Rechtbank Den Haag dient de aansprakelijkheid van de school op basis van artikel 6:174 BW te worden beoordeeld aan de hand van de Wilnis-criteria (HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6236, NJ 2012/155, m.nt. T. Hartlief (Wilnis)). Voor het aannemen van aansprakelijkheid moet de opstal niet voldoen aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. Van belang is dat het enkele feit dat de opstal de schade heeft veroorzaakt niet voldoende is voor het aannemen van aansprakelijkheid. De schade moet het gevolg zijn van een gevaar dat voortvloeit uit de gebrekkigheid van de opstal (S.D. Lindenbergh, ‘Opstalaansprakelijkheid bij dijkdoorbraak?’, AA 2011/3, p. 211). De Rechtbank Den Haag gaat in het onderhavige geval overeenkomstig de Wilnis-criteria in op de veiligheid van de stepping stones en overweegt dat uit de overgelegde productinformatie, zoals veiligheidsinformatie uit de toepasselijke NEN-normen, blijkt dat de stepping stones overeenkomstig de veiligheidsmaatregelen zijn geplaatst. Nu de stepping stones een vrije valhoogte tot 60 cm hebben en er geen gedwongen beweging van het lichaam van de gebruiker wordt veroorzaakt, vereisen de NEN-normen geen valdempende ondergrond. De rechtbank volgt de NEN-normen en overweegt op basis daarvan dat de school noch op grond van de toepasselijke NEN-normen, noch ter voorkoming van gevaarzetting, op grond van artikel 6:174 BW verplicht is geweest tot het plaatsen van rubberen matten rondom de stepping stones.

5. Onvoldoende toezicht

De rechtspraak inzake de aansprakelijkheid van scholen als toezichthouder bij ongevallen van speeltoestellen kenmerkt zich door terughoudendheid. In het algemeen rust op een school een bijzondere zorgplicht ten aanzien van de gezondheid en de veiligheid van de leerlingen die aan haar zorg zijn toevertrouwd en onder haar toezicht staan. Deze bijzondere zorgplicht gaat echter niet zover dat op elke leerling direct toezicht moet worden gehouden, zodanig dat elke onrechtmatigheid kan worden opgemerkt en dat direct kan worden ingegrepen. Een dergelijke eis gaat de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm te boven (zie o.m. Rb. Utrecht 27 oktober 2010, ECLI:NL:RBUTR:2010:BO1935, r.o. 2.8, Rb. Rotterdam 13 mei 2009, ECLI:NL:RBROT:2009:BJ2084, r.o. 3.13 en Rb. Zwolle 9 februari 2011, ECLI:NL:RBZLY:2011:BP8547, JA 2011/80, r.o. 4.1).

In het onderhavige geval oordeelt de rechtbank dat uit de omstandigheid dat kinderen zich bij het spelen op stepping stones in de vrije ruimte bewegen geen algemene plicht voor de buitenschoolse opvang voortvloeit om toezicht te houden. De rechtbank overweegt, nu de stepping stones voldoen aan de bouwkundige eisen en in overeenstemming met deze eisen zijn geplaatst, dat de buitenschoolse opvang ervan mag uitgaan dat kinderen vanaf vijf jaar in beginsel zonder toezicht gebruik kunnen maken van het speeltoestel. In de onderhavige situatie oordeelt de rechtbank mijns inziens terecht dat ten opzichte van de buitenschoolse opvang enige mate van terughoudendheid moet worden aangenomen bij het aannemen van aansprakelijkheid vanwege het nalaten van voldoende toezicht zoals dat de afgelopen jaren ten opzichte van scholen (buiten het geval van bewegingsonderwijs) is geformuleerd. Dat deze open norm mijns inziens terecht wordt doorgetrokken op de aansprakelijkheid van een buitenschoolse opvang, vindt rechtvaardiging in de omstandigheid dat de verantwoordelijkheden in beide organisaties vrijwel overeenstemmen.

Dat terughoudendheid moet worden betracht, volgt mijns inziens ook uit het maatschappelijk aanvaarde risico dat speeltoestellen nu eenmaal gevaren met zich meebrengen. Speeltoestellen vindt men tegenwoordig niet alleen op het schoolplein, maar ook op openbare speelterreinen komen kinderen daarmee in aanraking. In dat soort situaties zullen de ouders of verzorgers van het kind soms enige mate van toezicht houden. Ook in die gevallen zijn ongevallen niet uitgesloten.

Desalniettemin brengt de terughoudende invulling van de zorgvuldigheidsnorm mee dat ruimte moet worden gelaten voor bijzondere omstandigheden. Deze bijzondere omstandigheden kunnen leiden tot een verhoogde zorgplicht van een school dan wel een buitenschoolse opvang. Mijns inziens kan bijvoorbeeld het denkniveau van de leerlingen een rol spelen bij de invulling van die zorgplicht. Indien zich (tevens) minder begaafde leerlingen op het schoolplein bevinden of dat zij vanuit de buitenschoolse opvang gebruik maken van speeltoestellen, dan zal van de school of de buitenschoolse opvang in kwestie wellicht eerder mogen worden verlangd dat zij extra toezicht houdt bij de speeltoestellen. In het onderhavige geval overweegt de rechtbank dat niet is gebleken van dergelijke omstandigheden.

Bovendien kan mijns inziens ook de aard van het speeltoestel en de bekendheid daarvan bij leerlingen een aspect zijn op basis waarvan een verhoogde zorgplicht kan gelden. Een glijbaan, een klimrek en een schommel zijn speeltoestellen waar kinderen veelal van jongs af aan mee opgroeien. In het onderhavige geval zijn de stepping stones kort voorafgaand aan ongeval op het schoolplein geplaatst. Doordat het nieuwe speeltoestel relatief onbekend is, kan mijns inziens eerder een verhoogde mate van toezicht worden verlangd. De rechtbank is niet nader ingegaan op deze omstandigheid in haar oordeel bij de invulling van de zorgplicht. Een dergelijke omstandigheid alleen zal waarschijnlijk niet doorslaggevend zijn voor het aannemen van aansprakelijkheid, maar is wel noemenswaardig voor de invulling van een open norm.

In het onderhavige geval hanteert de Rechtbank Den Haag de algemene lijn in de rechtspraak dat het enkele feit dat er een ongeval gebeurt, in het algemeen niet betekent dat de school de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden. De rechtbank trekt dit mijns inziens terecht door naar situaties waarin ongevallen plaatsvinden onder toezicht van de buitenschoolse opvang.