Annotatie
3 februari 2020
Rechtspraak
Letselschade als gevolg van een boks in een sport- en spelsituatie: maatschappelijk onzorgvuldig, inbreuk op een recht of een ongelukkige samenloop van omstandigheden?
Aan de Rechtbank Gelderland werd de vraag voorgelegd of sprake is van een onrechtmatige gedraging wanneer iemand in een sport- en spelsituatie een teamgenoot na een gewonnen wedstrijd een boks geeft en deze gedraging letselschade tot gevolg heeft. In deze annotatie wordt ingegaan op (de grenzen van) aansprakelijkheid in sport- en spelsituaties, de invloed van de ernst van de gevolgen op het aansprakelijkheidsoordeel en de vraag of het toebrengen van letselschade kan worden gekwalificeerd als een inbreuk op een recht en de gedraging die letselschade tot gevolg heeft gehad om die reden als onrechtmatig zou moeten worden aangemerkt.
1. Inleiding
In sport- en spelsituaties geldt een verhoogde drempel voor het aannemen van aansprakelijkheid. Deelnemers hebben immers tot op zekere hoogte gevaarlijke gedragingen van elkaar te verwachten. De Rechtbank Gelderland oordeelde in haar uitspraak van 27 juli 2016 over de vraag of sprake is van een onrechtmatige gedraging wanneer iemand in een sport- en spelsituatie een teamgenoot na een gewonnen wedstrijd een boks geeft, met letselschade tot gevolg. Daarnaast gaf de rechtbank antwoord op de vraag of het toebrengen van letselschade kan worden aangemerkt als een inbreuk op een recht en om die reden aansprakelijkheid kan worden aangenomen op grond van onrechtmatige daad, of dat nadere toetsing aan de normen van maatschappelijke zorgvuldigheid vereist is om een oordeel te kunnen vellen over de aansprakelijkheid.
2. De feiten
Eiseres en gedaagde zijn lid van een tafeltennisvereniging. Op 27 februari 2015 hebben zij in dat verband als teamgenoten deelgenomen aan een competitiewedstrijd. Eiseres had bij de eerste wedstrijd van gedaagde opgetreden als scheidsrechter. Toen gedaagde deze eerste wedstrijd had gewonnen, liep hij naar eiseres toe, die zich op dat moment nog in de scheidsrechtersstoel bevond. Eiseres stak haar hand op, in de verwachting dat gedaagde haar een high five zou geven. Gedaagde gaf haar echter – in plaats van een high five – een boks, een slag met zijn vuist in de handpalm van eiseres. Eiseres heeft aan deze gedraging van gedaagde letselschade aan haar hand overgehouden, hetgeen onder meer heeft geleid tot schade in de vorm van misgelopen inkomsten uit de werkzaamheden van eiseres als tandarts.
3. Het geschil
Eiseres stelt gedaagde aansprakelijk voor de door haar als gevolg van de boks geleden schade en vordert schadevergoeding, waarbij zij haar vordering baseert op artikel 6:162 BW. Eiseres stelt primair dat de gedraging van gedaagde in strijd is met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt en wijst daarbij op de mate van waarschijnlijkheid dat een vuistslag tegen een handpalm letselschade tot gevolg heeft. Subsidiair stelt eiseres dat de gedraging inbreuk heeft gemaakt op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam in de zin van artikel 11 Gw. Gedaagde beroept zich op de verhoogde drempel voor aansprakelijkheid in geval van sport- en spelsituaties. Daarnaast stelt gedaagde dat, ook wanneer niet zou worden aangenomen dat sprake is van een sport- of spelsituatie, het geven van de boks niet onrechtmatig was, omdat de mate van waarschijnlijkheid van het veroorzaken van letsel niet zo groot was dat gedaagde zich van de gedraging had dienen te onthouden.
4. Aansprakelijkheid in sport- en spelsituaties
In sport- en spelsituaties geldt een verhoogde drempel voor het aannemen van aansprakelijkheid. Dat wil zeggen dat een gedraging die buiten een sport- en spelsituatie onrechtmatig zou zijn, dat binnen een sport- en spelsituatie niet behoeft te zijn (HR 19 oktober 1990, ECLI:NL:HR:1990:AD1456, r.o. 3.3, NJ 1992/621 en HR 28 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0300, r.o. 3.3, NJ 1992/622). Deelnemers aan een sport en/of spel hebben immers in redelijkheid tot op zekere hoogte gevaarlijke, slecht gecoördineerde, verkeerd getimede of onvoldoende doordachte gedragingen waartoe die activiteit uitlokt, van elkaar te verwachten (HR 28 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2679, r.o. 3.6, NJ 2003/718). De grenzen van het begrip sport- en spelsituatie worden ruim getrokken. De verhoogde drempel voor het aannemen van aansprakelijkheid geldt ook nog korte tijd nadat aan de sport of het spel, volgens de daarvoor geldende regels, een eind is gekomen. Het feit dat kort daarvoor een wedstrijd of spel heeft plaatsgevonden kan de verwachtingen die partijen van elkaar mogen hebben, immers nog beïnvloeden (HR 28 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2679, r.o. 3.6, NJ 2003/718). Daarnaast is niet vereist dat partijen rechtstreeks met elkaar wedijveren. Om als deelnemer te kunnen worden aangemerkt, is bovendien niet vereist dat de benadeelde ten tijde van het ongeval ook zelf handelingen verrichtte die karakteristiek zijn voor de beoefening van de sport of het spel. Ook een speler die op het moment van het ongeval slechts toekeek, kan dus worden aangemerkt als deelnemer in een sport- en spelsituatie (HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1239, NJ 2004/238).
In de onderhavige zaak oordeelt de Rechtbank Gelderland in overeenstemming met voornoemde rechtspraak van de Hoge Raad dat de verhoogde drempel voor aansprakelijkheid nog gold op het moment dat gedaagde eiseres na afloop van de eerste wedstrijd een boks gaf. Op dat moment was immers nog steeds sprake van een sport- en spelsituatie. Het feit dat partijen niet tegen elkaar hebben gewedijverd, maar juist teamgenoten waren en eiseres had opgetreden als scheidsrechter bij de wedstrijd van gedaagde, betekent naar het oordeel van de rechtbank – in lijn met de rechtspraak van de Hoge Raad – niet dat geen sprake zou zijn van een sport- en spelsituatie.
5. Niet iedere letselschade is onrechtmatig toegebracht
Nadat de rechtbank heeft vastgesteld dat sprake is van een sport- en spelsituatie waarin een verhoogde drempel voor het aannemen van aansprakelijkheid geldt, komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de gedraging van gedaagde aan de hand van de normen van maatschappelijke zorgvuldigheid. De rechtbank dient te beoordelen of de gedaagde door zijn handelen meer risico heeft genomen dan redelijkerwijs verantwoord was, of – zoals de rechtbank het zelf formuleert – ‘of de kans op letsel aanmerkelijk was, althans zo groot was dat gedaagde zich van de gedraging had moeten onthouden’. Relevante factoren hierbij zijn onder meer de ernst van de gevolgen en de mate van waarschijnlijkheid dat schade zou ontstaan, twee van de vier (Kelderluik-)factoren die ook centraal staan bij het beoordelen van de aansprakelijkheid in geval van gevaarzetting. Voor wat betreft de Kelderluik-factoren is in de literatuur opgemerkt dat onduidelijk is welk gewicht aan de verschillende factoren moet worden toegekend bij het beoordelen van de aansprakelijkheid (T. Hartlief, ‘Gezichtspunten, vingerwijzingen en vuistregels. Kan dat anders?’, NTBR 2011/4). Desondanks is er eenstemmigheid in de literatuur over het feit dat geen van de factoren, afzonderlijk beschouwd, van doorslaggevende invloed mag zijn op het aansprakelijkheidsoordeel (J. Spier, conclusie voor: HR 6 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV4315, onder punt 5.3; B.T.M. van der Wiel, ‘Kroniek algemeen deel aansprakelijkheidsrecht’, AV&S 2007/29; K.J.O. Jansen, Informatieplichten, Deventer: Kluwer 2012, p. 399-400). Dit uitgangspunt is in letselschadezaken van groot belang, maar is tegelijkertijd soms lastig na te volgen. Het ligt in veel gevallen immers voor de hand uit het feit dat de benadeelde letselschade heeft opgelopen, af te leiden dat de gedraging die hiertoe heeft geleid, onrechtmatig was. Er moet echter voor worden gewaakt dat vanwege de gevolgen van de gedraging een te strenge aansprakelijkheidsnorm wordt gehanteerd. Het oordeel over de aansprakelijkheid dient namelijk ex ante te worden geveld. Hoewel de onderhavige zaak geen typische gevaarzettingscasus betreft, dient hetgeen hiervoor is opgemerkt over het feit dat geen enkele omstandigheid op zichzelf beschouwd van doorslaggevende betekenis mag zijn voor het aansprakelijkheidsoordeel, naar mijn mening ook in deze zaak te gelden. Het feit dat de gedraging van gedaagde letselschade tot gevolg heeft gehad, is vanzelfsprekend een omstandigheid die van invloed is op het aansprakelijkheidsoordeel, maar mag niet zonder meer tot aansprakelijkheid leiden. In zijn noot bij het Zwiepende tak-arrest (HR 9 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1576, NJ 1996/403) heeft Brunner dan ook terecht gesteld dat niet uit iedere letselschade mag worden afgeleid dat onrechtmatig is gehandeld. In lijn met dit uitgangspunt oordeelt de Rechtbank Gelderland dat het feit dat de vuistslag van gedaagde letselschade van eiseres tot gevolg heeft gehad, niet voldoende is om aansprakelijkheid op te baseren. Het enkele feit dat letselschade is ontstaan, betekent immers niet dat de boks met een dusdanige kracht is gegeven dat de kans op letsel aanmerkelijk was en gedaagde zich derhalve van het geven van de boks had moeten onthouden (r.o. 4.4). De rechtbank oordeelt uiteindelijk dan ook – mijn inziens terecht – dat geen sprake is van een onrechtmatige gedraging, maar van een ongelukkige samenloop van omstandigheden (r.o. 4.7).
6. Inbreuk op een recht in letselschadezaken
Subsidiair stelt eiseres dat de gedraging van gedaagde inbreuk heeft gemaakt op haar recht op onaantastbaarheid van het lichaam (artikel 11 Gw) en om die reden onrechtmatig was. Bij het beoordelen van deze stelling verwijst de rechtbank naar de parlementaire geschiedenis. De rechtbank citeert daarbij de volgende passage: ‘niet iedere gedraging die als voorzienbaar gevolg letsel of zaaksbeschadiging heeft, is om die reden steeds onrechtmatig (…) als zijnde een inbreuk op een recht; zodanige gedraging is in het algemeen alleen onrechtmatig als zij in strijd was met een van de vele vormen van geschreven of ongeschreven recht, strekkende om letsel of zaaksbeschadiging te voorkomen (Parlementaire Geschiedenis Boek 6, Toelichting Meijers, p. 614).’ Uit deze passage volgt dat in geval van zaaksbeschadiging of letselschade niet zonder meer aansprakelijkheid kan worden aangenomen op grond van het feit dat inbreuk zou zijn gemaakt op een recht van de benadeelde, maar dat de aansprakelijkheid dient te worden beoordeeld aan de hand van de normen van maatschappelijke zorgvuldigheid. De rechtbank had er naar mijn mening goed aan gedaan ook de op voornoemde passage volgende zin van de parlementaire geschiedenis te citeren: ‘Indien de gedraging zelf de inbreuk oplevert, is behoudens een rechtvaardigingsgrond, de onrechtmatigheid daarmee gegeven en is nader onderzoek naar een eventuele overtreding van concrete wettelijke plichten of normen van ongeschreven recht overbodig.’ Deze zin geeft namelijk een goede verklaring voor hetgeen in de voorafgaande zinnen is bepaald. De verklaring voor de stelling dat uit letselschade niet mag worden afgeleid dat sprake is van een inbreuk op een recht, is gelegen in het feit dat de onrechtmatigheid dan gebaseerd zou zijn op de gevolgen van de gedraging, namelijk letselschade, en niet op de gedraging zelf (zie hierover ook C.H. Sieburgh, ‘Wat is rechtsinbreuk?’, NJB 1997, afl. 14, p. 628-635). Ofwel, in lijn met de formulering van de wetgever: het is niet de gedraging zelf die inbreuk maakt, en wanneer de inbreuk niet bestaat uit de gedraging zelf, maar uit de gevolgen van de gedraging, is toetsing aan de normen van maatschappelijke zorgvuldigheid vereist. Slechts aan de hand van deze normen – en dus niet aan de hand van het criterium ‘inbreuk op een recht’ – kan in letselschadezaken de onrechtmatigheid van de gedraging beoordeeld worden. Wanneer het enkele feit dat letselschade is ontstaan, zou betekenen dat inbreuk is gemaakt op het recht van de onaantastbaarheid van het lichaam van de benadeelde en om die reden zou leiden tot het aannemen van aansprakelijkheid, zou immers iedere letselschade onrechtmatig zijn toegebracht (zie hierover ook C.J.H. Brunner, annotatie bij: HR 9 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1576, NJ 1996/403 (Zwiepende tak)). De normen van maatschappelijke zorgvuldigheid vormen mijns inziens het juiste instrument om situaties waarin daadwerkelijk sprake is van onrechtmatig handelen of nalaten te onderscheiden van situaties waarin letselschade het gevolg is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. In de onderhavige zaak oordeelde de rechtbank naar mijn mening terecht dat het feit dat de gedraging van gedaagde letselschade tot gevolg heeft gehad, niet meebrengt dat sprake is van onrechtmatigheid vanwege een inbreuk op een recht, maar dat slechts sprake is van onrechtmatigheid indien in strijd is gehandeld met de normen van maatschappelijke zorgvuldigheid (r.o. 4.6). Deze uitspraak bevestigt derhalve niet alleen het feit dat in sport- en spelsituaties een verhoogde drempel voor aansprakelijkheid geldt, maar ook het belang van de normen van maatschappelijke zorgvuldigheid voor het beoordelen van de aansprakelijkheid in letselschadezaken.