Naar boven ↑

Update

Nummer 30, 2017
Uitspraken van 19-09-2017 tot 25-09-2017
Redactie: Mr. H. Vorsselman, mr. drs. I. van der Zalm, mr. Y. Bosschaart en J. Stulp.

Geachte heer/mevrouw,

Bijgaand treft u een nieuwe PS Update aan. Klik hier om de pdf vanaf de website te downloaden.


Nieuws
Vorige week is de memorie van antwoord bij het Wetsvoorstel affectieschade aangeboden aan de Eerste Kamer. Hier volgt een kleine greep uit de onderwerpen die in de memorie van antwoord aan bod komen. Er wordt onder meer ingegaan op de vraag of het beoogde forfaitaire stelsel van immaterile schadevergoeding Straatsburg-proof is. Verder wordt aandacht besteed aan de vraag hoe in de praktijk moet worden omgegaan met het criterium ernstig en blijvend letsel en komt aan de orde welke knelpunten er zijn bij schadeverhaal via het strafproces. Ook wordt opnieuw aandacht gevraagd voor het thema zorgschade dat oorspronkelijk onderdeel uitmaakte van het voorontwerp.


Annotaties
Graag wijzen wij u op de volgende verschenen annotatie.

Annotatie mr. dr. J.E. (Janet) van de Bunt: Geen geval van zuiver nalaten.
In deze zaak bij de Rechtbank Den Haag (PS 2017-0519) worden de ouders van Tristan van der V. aangesproken in verband met het schietincident in Alphen aan de Rijn op 9 april 2011. De ouders wordt verweten dat zij hadden moeten ingrijpen om het schietincident te voorkomen. In deze annotatie wordt een aantal aspecten van de zaak uitgelicht. Is het nalaten van de ouders onrechtmatig? En kunnen de twee aansprakelijkheidsverzekeraars verplicht worden een schade-uitkering te doen?


Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, welke zijn opgenomen onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.

Het hof gaat niet mee in het oordeel van de rechtbank dat, alvorens een politieagent in aanmerking komt voor een immaterile schadevergoeding, sprake moet zijn van een overschrijding van een bepaalde grens.
Appellant was werkzaam als inspecteur bij de politie en in die hoedanigheid was hij in 2013 betrokken bij een huiszoeking. Tijdens deze huiszoeking is de bewoner van het huis gearresteerd. De bewoner verzette zich bij zijn arrestatie en als gevolg van de worsteling die toen plaatsvond, is de duim van appellant uit de kom geraakt. In eerste aanleg vorderde appellant een immaterile schadevergoeding, maar deze werd door de rechtbank afgewezen. De rechtbank was namelijk van oordeel dat het onlosmakelijk aan het beroep van politieagent is verbonden dat hij terechtkomt in situaties waarbij aanhouding en verzet daartegen aan de orde is. Voorts zou geen sprake zijn van een oogmerk bij de arrestant om appellant letsel toe te brengen. Het hof (PS 2017-0746) gaat niet mee in dit oordeel. Het hof onderschrijft niet dat een politieagent uit hoofde van zijn functie tot op zekere hoogte op de koop toe moet nemen dat jegens hem bij de rechtmatige uitoefening van zijn functie geweld wordt gebruikt en dat hij eerst recht heeft op vergoeding van zijn als gevolg daarvan geleden (immaterile) schade als bepaalde grenzen zijn overschreden. Het hof acht een bedrag van 1.500 billijk.

Beroep op doorbreking verjaringstermijn slaagt niet. Gezichtspunten die pleiten ten gunste van doorbreking leggen volgens het hof te weinig gewicht in de schaal.
X heeft negen jaar (van 1955-1964) voor de rechtsvoorganger van Maersk gewerkt. In 2012 is bij hem mesothelioom gediagnosticeerd en een jaar later is hij aan de gevolgen hiervan overleden. De erfgenamen vorderen onder andere een verklaring voor recht dat Maersk toerekenbaar tekort is geschoten en daardoor jegens de erven schadeplichtig is geworden. Maersk beroept zich op verjaring. Maersk komt volgens het hof (PS 2017-0734) terecht op tegen het oordeel van de rechtbank dat Maersk, gelet op de gezichtspunten uit het arrest Van Hese/De Schelde, geen beroep toekomt op verjaring. Alleen gezichtspunt (d), het rekening houden van Maersk met een aansprakelijkheidsstelling, pleit ten gunste van een doorbreking van het verjaringsberoep. De overige gezichtspunten leggen te weinig gewicht in de schaal. Van de rechtsvoorganger van Maersk mocht niet worden verwacht dat zij tijdens de werkzaamheden op de schepen door werknemer (in de periode 1955-1964) veiligheidsmaatregelen trof ter voorkoming van mesothelioom als gevolg van blootstelling aan asbest, nu zij redelijkerwijs niet bekend mocht worden verondersteld met dit risico. Maersk kan alleen aansprakelijk worden gehouden, en treft alleen een verwijt, voor het in die periode aan haar onbekende gevaar van mesothelioom als de rechtsvoorganger van Maersk is tekortgeschoten in haar verplichting om maatregelen te treffen tegen op dat moment wl bekende gevaren van asbestose en longkanker. Vast staat dat deze gevaren alleen bestonden in geval van een langdurige en intensieve blootstelling aan asbestvezels. Dit betekent dat de erven, op wie volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv de stelplicht en de bewijslast en daarmee ook het bewijsrisico rusten, moeten stellen en bewijzen dat werknemer tijdens zijn werkzaamheden voor de rechtsvoorganger van Maersk in de periode 1955-1964 langdurig en intensief is blootgesteld aan asbestvezels. Al het voorgaande leidt ertoe dat het beroep op doorbreking van de verjaring niet slaagt. Het beroep op verjaring door Maersk wordt gehonoreerd.

Verzekeraar van failliete werkgever is aansprakelijk voor de geleden schade van een van haar ex-werknemers. Zijn moeder is in aanraking gekomen met asbestvezels door thuisbesmetting en uiteindelijk overleden aan maligne mesothelioom.
Eiser was werkzaam bij het bedrijf als loodgieter en hij pleegde in die hoedanigheid dagelijks onderhoud aan sanitaire en cv-installaties. Tot 1993 is in het bedrijf gewerkt met asbest. Zijn moeder klopte altijd zijn kleding uit na het werken en waste ook zijn bedrijfskleding. Eiser vordert in deze procedure een verklaring voor recht dat Reaal, de verzekeraar van zijn oud-werkgever, onrechtmatig heeft gehandeld en daardoor jegens hem schadeplichtig is geworden. Verder vordert eiser een immaterile schadevergoeding van 56.000. Reaal voert aan dat haar positie wordt bemoeilijkt door het feit dat de oud-werkgever van eiser inmiddels failliet is verklaard. De rechtbank (PS 2017-0748) overweegt dat dit een omstandigheid is die niet voor rekening van eiser mag komen. De directe actie ex artikel 7:954 BW is er juist voor bedoeld dat nabestaanden in het geval van een faillissement niet met lege handen komen te staan. Uit de overlegde stukken en verklaringen van andere werknemers blijkt voldoende dat in het bedrijf met asbest werd gewerkt. Volgens de rechtbank heeft de werkgever onvoldoende maatregelen genomen om te voorkomen dat zij gevaar schiep of liet voortbestaan voor een persoon of goed. Het terloops op vrijdagmiddag melden dat de werknemers niet aan het asbest mogen zitten, is onvoldoende. De verplichting tot het nemen van maatregelen strekt zich ook uit tot de moeder van eiser. De werkgever had er bij de door haar te treffen maatregelen rekening mee kunnen en moeten houden dat de werkkleding van haar werknemers door anderen zouden worden gewassen. Zij had zich daarmee, zeker gezien hetgeen in de periode 1989-1993 bekend was over de risicos van blootstelling aan asbest, bewust moeten zijn van het risico dat ook anderen dan werknemers een asbestziekte konden oplopen via de werkkleding van haar werknemers. De verklaring voor recht wordt daarom toegewezen. Wat betreft de gevorderde immaterile schadevergoeding, wordt door Reaal aangevoerd dat er redenen zijn om af te wijken van het door het Instituut Asbestslachtoffers gehanteerde normbedrag. De rechtbank gaat hier niet in mee en oordeelt dat de leeftijd van de moeder van eiser en het feit dat zij binnen acht maanden na de diagnose is overleden, niet maakt dat de schok van het hebben van de ziekte en het lijden dat daaruit voortvloeit minder is. Het gehele bedrag wordt daarom toegewezen.


Nieuws
De afgelopen week verschenen verschillende nieuwsberichten. Deze zijn op frequente tijden te lezen op de website.


Literatuur
Sinds het verschijnen van de vorige nieuwsbrief zijn verschillende signaleringen onder literatuur geplaatst. Zie ook het overzicht onderaan deze nieuwsbrief.


Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de personenschadepraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.


Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps.updates@law.eur.nl.


Met vriendelijke groet,

Siewert Lindenbergh, Femke Ruitenbeek Marit Rijndorp
PS Updates



Literatuur
Sinds het verschijnen van de vorige nieuwsbrief zijn de volgende signaleringen onder literatuur geplaatst.

A.L.M. Keirse B.M. Paijmans, In pari delicto; als de pot de ketel verwijt, Maandblad van Vermogensrecht 2017, afl. 7-8, p. 207-219.

T.F.E. Tjong Tjin Tai, Rechterlijke discretie voor de privaatrechtelijke reactie op ongewenst gedrag, Maandblad van Vermogensrecht 2017, afl. 7-8, p. 202-206.

A.I. Schreuder, Schuld en schadevergoeding. Hoe kleurt de zwaarte van de schuld van de aansprakelijke partij het schadevergoedingsdebat?, Maandblad van Vermogensrecht 2017, afl. 7-8, p. 236-242.

E.W. Bosch, annotatie bij Rechtbank s-Gravenhage 6 juni 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6086 [Deelgeschil. Letselschade. Begroting schade. Immaterile schade.], Jurisprudentie Aansprakelijkheid 2017/119, afl. 7.

A.A.M. Zeeman, annotatie bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant 31 mei 2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:3436 [Verkeersongeval. Overmacht. Aan opzet grenzende roekeloosheid.], Jurisprudentie Aansprakelijkheid 2017/114, afl. 7.

I.C. Timmermans, annotatie bij Gerechtshof s-Hertogenbosch 7 maart 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:942 [Hoger beroep kort geding. Medisch beroepsgeheim. Overlijden patint. Veronderstelde toestemming.], Jurisprudentie Aansprakelijkheid 2017/109, afl. 7.

J. Spier, annotatie bij Hoge Raad 24 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:494 [Asbest; mesothelioom. Aansprakelijkheid werkgever. Toepasselijkheid dertigjarige verjaringstermijn (art. 3:310 lid 2 BW)?; overgangsrecht.], Nederlandse Jurisprudentie 2017/313, afl. 37.

Hoge Raad

Hof

Rechtbank

Antillen