Naar boven ↑

Update

Nummer 14, 2018
Uitspraken van 04-04-2018 tot 09-04-2018
Redactie: Mr. H. Vorsselman, mr. drs. I. van der Zalm, mr. Y. Bosschaart en J. Stulp.

Geachte heer/mevrouw,

Bijgaand treft u een nieuwe PS Update aan. Klik hier om de pdf vanaf de website te downloaden.


Nieuws
De afgelopen week verschenen verschillende nieuwsberichten. Deze zijn op frequente tijden te lezen op de website.

Uitgelicht: Commissie JV stelt voor af te zien van voorgenomen plenaire debat over Wetsvoorstel affectieschade.
Uit de korte aantekeningen van de vergadering van de commissie Justitie en Veiligheid (JV) van 27 maart jl. blijkt dat de commissie voorstelt af te zien van het voorgenomen plenaire debat over het Wetsvoorstel affectieschade, dat gepland staat voor 10 april 2018. Wel wenst de commissie dat het wetsvoorstel in stemming wordt gebracht, opdat diverse woordvoerders een stemverklaring kunnen afleggen.


Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, welke zijn opgenomen onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.

Vordering betaling buitengerechtelijke kosten; dubbele redelijkheidstoets nog niet mogelijk, want schadevergoeding nog niet vastgesteld. Is toetsing aan PIV-staffel bij bevoorschotting buitengerechtelijke kosten redelijk?
Acht clinten van een letselschadebehandelaar vorderen in een gezamenlijke procedure onbetaalde buitengerechtelijke kosten van de verzekeraar. De verzekeraar heeft wel voorschotten betaald met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter (PS 2018-0276) overweegt dat voor eisers 1 t/m 7 nog geen definitieve dubbele redelijkheidstoets (artikel 6:96 lid 2 BW) kan plaatsvinden, omdat bij hen de hoogte van de uit te keren schadevergoeding nog niet is vastgesteld. Wel kan beoordeeld worden of de bedragen die ASR heeft voldaan in redelijke verhouding staan tot de verwachte definitieve vaststelling van de schade. De kantonrechter acht de door ASR gehanteerde terughoudendheid bij uitbetaling voorafgaand aan de definitieve vaststelling van de schade in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd. Ter onderbouwing van de redelijkheid van reeds betaalde vergoedingen heeft ASR gewezen op de staffel zoals gehanteerd door het PIV. De kantonrechter overweegt dat tussen partijen geen gebondenheid bestaat aan deze staffel, maar dat deze wel een element kan zijn dat wordt betrokken bij de dubbele redelijkheidstoets. Daarbij speelt een rol dat eisers geen concreet verweer hebben gevoerd tegen het betrekken van deze staffel bij de beoordeling. Daardoor kan de kantonrechter op dit moment geen nadere inschatting maken van de redelijkheid van de gevorderde kosten, anders dan aan de hand van de PIV-staffel. De kantonrechter wijst de gevorderde hoofdsommen van eisers 1 t/m 7 af. Ook de door eiser 8 gevorderde hoofdsom wijst de kantonrechter af. Bij de definitieve schade-uitkering aan eiser 8 is overeengekomen dat de verzekeraar een slotuitkering voor buitengerechtelijke kosten zou doen en de kantonrechter acht niet aannemelijk dat onderdeel van de afspraak is dat verdere betalingen zullen worden gedaan dan deze overeengekomen slotuitkering.

Hof wijst immaterile schadevergoedingsvordering volledig ( 250.000) toe aan slachtoffer van poging tot doodslag. Slachtoffer verkeert als gevolg van het delict in een blijvende vegetatieve toestand.
De verdachte is in deze procedure veroordeeld voor onder andere poging tot doodslag. De verdachte heeft het slachtoffer midden op straat meermaals tegen zijn hoofd geschopt, op zijn hoofd gestampt en tegen het hoofd geslagen. Dit alles terwijl het slachtoffer reeds weerloos op de grond lag. Het slachtoffer heeft een ernstige hersenbeschadiging opgelopen. Hij verkeert in continue staat van verlaagd of minimaal bewustzijn en artsen hebben geconcludeerd dat voor zijn situatie geen behandeling mogelijk is en dat hij altijd in deze vegetatieve toestand zal blijven. De bewindvoerder van het slachtoffer voegt zich in die hoedanigheid als benadeelde partij in het strafproces, met vorderingen tot materile ( 14.423,15) en immaterile ( 250.000) schadevergoeding. Ten aanzien van de gevorderde immaterile schade overweegt het hof (PS 2018-0283) dat het in artikel 6:106 BW gaat om vergoeding van geleden schade en niet om vergoeding van kosten ter leniging of beperking van die schade. Het hof acht het evident dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van de poging tot doodslag nadeel heeft geleden in de vorm van gederfde levensvreugde en is van oordeel dat de omvang van de vordering slechts een fractie vertegenwoordigt van die gederfde levensvreugde. Gegeven de omstandigheden acht het hof de toewijzing tot een bedrag van 250.000 billijk.

Hof formuleert in medische-aansprakelijkheidszaak prejudicile vragen aan de Hoge Raad over artikel 6:77 BW en over de verhouding tussen artikel 6:77 BW en artikel 6:185 BW.
Een orthopedisch chirurg in het ziekenhuis heeft bij appellant twee MoM-heupprothesen geplaatst van producent Biomet. Deze prothesen bleken niet geschikt voor appellant en appellant heeft twee revisieoperaties moeten ondergaan. Appellant heeft de chirurg, het ziekenhuis en vijf Biomet-vennootschappen gedagvaard. De rechtbank heeft de zaak tegen de chirurg en het ziekenhuis afgesplitst van de zaak tegen de Biomet-vennootschappen, om deze laatste zaak te voegen met andere soortgelijke procedures. Met appellant is het hof (PS 2018-0290) van oordeel dat de onderhavige zaak zodanig is verweven met de zaak van appellant tegen de Biomet-vennootschappen, dat het de voorkeur verdient dat in de onderhavige zaak pas einduitspraak zal worden gedaan nadat de rechtbank in de Biomet-zaak eindvonnis heeft gewezen, dan wel die procedure op een andere wijze is beindigd. Met het oog op de door eiser gewenste voortgang in de procedure heeft het hof evenwel een comparitie gelast om met partijen te bespreken wat de meest efficinte route is, waarbij ook de rechtseenheid is gewaarborgd. Deze comparitie heeft geleid tot de slotsom dat het stellen van prejudicile vragen aan de Hoge Raad over de toepassing van artikel 6:77 BW de voorkeur verdient. Het hof formuleert in r.o. 3.8 prejudicile vragen aan de Hoge Raad over verschillende aspecten van toerekening bij de toepassing van artikel 6:77 BW en over de verhouding tussen artikel 6:77 BW en artikel 6:185 BW. Het hof verwijst de zaak naar de rol zodat partijen de gelegenheid krijgen zich uit te laten over de voorgestelde vragen.


Literatuur
Sinds het verschijnen van de vorige nieuwsbrief zijn verschillende signaleringen onder literatuur geplaatst. Zie ook het overzicht onderaan deze nieuwsbrief.


Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de personenschadepraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.


Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps.updates@law.eur.nl.


Met vriendelijke groet,

Siewert Lindenbergh, Ilona van der Zalm Merel van den Heuvel
PS Updates


Literatuur
Sinds het verschijnen van de vorige nieuwsbrief zijn de volgende signaleringen onder literatuur geplaatst.

E.W. Bosch, annotatie bij Hoge Raad 15 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3142 [Deelgeschil. Aansprakelijkheid voor niet-ondergeschikten.], Jurisprudentie Aansprakelijkheid 2018/36, afl. 2.

M.S.E. van Beurden, annotatie bij Kantonrechter Rechtbank Amsterdam 4 december 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:9024 [Goed werkgeverschap. Hondenbeet. Rabis. Eigen schuld.], Jurisprudentie Aansprakelijkheid 2018/34, afl. 2.

M.F.J. Hiel, annotatie bij Rechtbank Midden-Nederland 6 december 2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:6028 [Werkgeversaansprakelijkheid. Zzper. Verzekeringsplicht werkgever. Goed werkgeverschap.], Jurisprudentie Aansprakelijkheid 2018/33, afl. 2.

F.T. Oldenhuis, annotatie bij Hoge Raad 24 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:3016 [Risicoaansprakelijkheid. Kwalitatieve aansprakelijkheid bedrijfsmatige gebruiker. Gebrekkige opstal.], Jurisprudentie Aansprakelijkheid 2018/21, afl. 2.

Hoge Raad

Hof

Rechtbank