Naar boven ↑

Update

Nummer 16, 2018
Uitspraken van 17-04-2018 tot 24-04-2018
Redactie: Mr. H. Vorsselman, mr. drs. I. van der Zalm, mr. Y. Bosschaart en J. Stulp.

Geachte heer/mevrouw,

Bijgaand treft u een nieuwe PS Update aan. Klik hier om de pdf vanaf de website te downloaden.


Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, welke zijn opgenomen onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.

Oordeel Hoge Raad over opzetclausule bij AVP-verzekeringen in zaak shaken baby-syndroom.
Een vader heeft zijn zoontje meermalen met kracht door elkaar geschud, waardoor de baby hersenletsel heeft opgelopen dat past bij een shaken baby-syndroom. De moeder van de baby heeft de AVP-verzekeraar van de vader aangesproken. De verzekeraar beroept zich op de in de polisvoorwaarden opgenomen opzetclausule, welk beroep in eerste aanleg door de rechtbank is verworpen. Het hof heeft het door de verzekeraar bestreden vonnis bekrachtigd.
In cassatie ziet de Hoge Raad (PS 2018-0319) aanleiding om het een en ander te overwegen met betrekking tot de opzetclausule die is opgenomen in het Standaardpolismodel AVP 2000. De Hoge Raad oordeelt in dit verband dat voor toepassing van de opzetclausule bij een schadevoorval uitgangspunt is dat sprake moet zijn van een (civielrechtelijk) opzettelijke en wederrechtelijke gedraging van de verzekerde die objectief bezien gericht is op het doen ontstaan van letsel of zaakschade, en waarbij het in feite toegebrachte letsel of de zaakschade naar objectieve maatstaven als een te verwachten of normaal gevolg van de desbetreffende gedraging kan worden aangemerkt. De Hoge Raad gaat tevens in op de betekenis van de AVP in het maatschappelijk verkeer, door te oordelen dat bij de AVP dader- en slachtofferbescherming een belangrijke rol speelt. De Hoge Raad oordeelt dat wel ruimte is voor maatwerk en komt gezien de omstandigheden van het geval tot de conclusie dat geen grond bestaat voor toepassing van de opzetclausule, onder meer omdat de vader sterk verminderd toerekeningsvatbaar was.

Toewijzing vordering shockschade ( 35.000) door strafrechter.
Veroordeling voor doodslag door slachtoffer met een groot mes te hebben gestoken, onder andere in borst en rug, ten gevolge waarvan slachtoffer is overleden. Volledige toewijzing shockschadevergoeding ( 35.000) aan dochter van slachtoffer. Zij heeft gezien hoe haar vader, met wie zij een goede band had, met een mes werd aangevallen en heeft naast hem op straat gezeten terwijl hij stierf. Ze lijdt aan PTSS en kampt met slaapproblemen en andere ernstige psychische klachten. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij, zoals zij heeft gesteld en onderbouwd, als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immaterile schade in de vorm van shockschade heeft geleden. Daarbij is van belang dat van de zijde van de verdachte op zichzelf niet gemotiveerd is betwist dat door de benadeelde partij ten gevolge van het bewezen geachte feit dergelijke schade is geleden.
Anders dan de raadsman is het hof (PS 2018-0331) van oordeel dat begroting van de shockschade geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het hof heeft de omvang van de shockschade op grond van artikel 6:106 BW naar billijkheid geschat op 35.000, waarbij in het bijzonder is gelet op de omstandigheden dat:
- de benadeelde partij op 13-jarige leeftijd heeft moeten zien hoe haar vader, met wie zij een goede band had, met een mes werd aangevallen en zij vervolgens naast haar bloedende/stervende vader op straat heeft gezeten;
- aannemelijk is dat dit bij de benadeelde partij een hevige schok heeft teweeggebracht, mede getuige het feit dat zij met een posttraumatisch stresssyndroom (PTSS) is gediagnosticeerd, waarvoor zij zich langdurig onder psychologische behandeling heeft moeten stellen en zich recentelijk opnieuw tot hulpverlenende instanties heeft moeten wenden omdat haar klachten weer waren verergerd; en
- de benadeelde partij nog altijd kampt met slaapproblemen, nachtmerries en (andere) ernstige psychische klachten.
Verder heeft het hof gelet op de vergoedingen voor shockschade die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend. Voor zover de vordering strekt tot vergoeding van affectieschade moet deze worden afgewezen, nu bij de huidige stand van het recht geen ruimte bestaat voor toekenning van dergelijke schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, heeft het hof de maatregel van artikel 36f Sr (schadevergoedingsmaatregel) opgelegd.

Stichting Union des Victimes de Dchets Toxiques dAbidjan et Banlieues door rechtbank niet-ontvankelijk verklaard in collectieve personenschadeclaim jegens Trafigura en Trafigura Limited.
Trafigura is een in Amsterdam gevestigde holding van een internationaal concern dat gespecialiseerd is in de wereldwijde grondstoffenhandel en -logistiek. Een door Trafigura gecharterd schip is betrokken geweest bij de illegale storting van aan boord gecreerde afvalstoffen op verschillende locaties in en rond Abidjan. Dit heeft geleid tot personenschadeclaims. Om voor de slachtoffers gezamenlijk (en eenvoudig) te kunnen procederen is een stichting naar Nederlands recht opgericht met de naam Stichting Union des Victimes de Dchets Toxiques dAbidjan et Banlieues (hierna: de Stichting). In deze procedure verzoekt de Stichting een verklaring voor recht dat Trafigura (en/of Trafigura Limited, een van de vennootschappen van het Trafigura-concern) aansprakelijk is jegens personen die schade aan hun gezondheid en/of vermogen hebben geleden, lijden of zullen lijden als gevolg van de lozing van de afvalstoffen. De rechtbank (PS 2018-0336) verklaart de Stichting niet-ontvankelijk, omdat naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden vastgesteld dat de betrokken achterban van de Stichting uiteindelijk voldoende baat zal hebben bij de collectieve actie van de Stichting indien het gevorderde wordt toegewezen. Niet alleen het bepaalde in artikel 3:305a lid 2 BW, maar ook de eisen van een goede procesorde brengen onder die omstandigheden mee dat de Stichting niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

Stichting deels niet-ontvankelijk in collectieve actie tegen de Stichting Beheer Toezicht inzake Seksueel Misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk in Nederland. Voor zover de Stichting wel ontvankelijk is, worden vorderingen afgewezen.
Stichting Sint Jan voor Eerlijk Proces (hierna: Stichting Sint Jan) stelt een collectieve actie in tegen (de Klachtencommissie van) de Stichting Beheer Toezicht inzake Seksueel Misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk in Nederland (hierna: Stichting BT). De rechtbank (PS 2018-0337) gaat na aan welke vereisten de collectieve actie van artikel 3:305a BW dient te voldoen. De rechtbank oordeelt dat Stichting Sint Jan niet-ontvankelijk is in haar vordering die specifiek en uitsluitend is toegesneden op de klachtbehandelingen jegens n enkel individu. Stichting Sint Jan is naar het oordeel van de rechtbank wel ontvankelijk voor zover het gaat om de breder ingestelde vorderingen tot verklaring voor recht. De rechtbank overweegt dat de procedureregels van de Klachtencommissie op zichzelf niet onzorgvuldig zijn, maar dat de Stichting BT en haar Klachtencommissie wel onzorgvuldig hebben gehandeld in de twee aan de rechtbank voorgelegde voorbeeldgevallen. Desondanks kan de door Stichting Sint Jan gevorderde verklaring voor recht naar het oordeel van de rechtbank niet worden toegewezen. De rechtbank overweegt daartoe dat zij bij een vordering tot verklaring voor recht ex artikel 3:302 BW gebonden is aan de formulering van de eisende partij. De Stichting Sint Jan heeft haar vordering onlosmakelijk verbonden met schending van artikel 6 EVRM, terwijl de rechtbank oordeelt dat dit artikel niet rechtstreeks van toepassing is op de klachtbehandelingen door een stichting. De rechtbank kan zonder wijziging van eis geen andere verklaring voor recht daarvoor in de plaats stellen en wijst daarom de vorderingen van Stichting Sint Jan af.

Rechtbank oordeelt over schadepost gederfd levensonderhoud, de confrontatie-eis bij shockschade en de hoogte van de rekenrente in aansprakelijkheidszaak EMC.
De geregistreerd partner van eiseres is overleden doordat hij op het terrein van het Esthetisch Medisch Centrum Bosch en Duin (hierna: het EMC) over een muurtje is gestruikeld en vervolgens enkele meters naar beneden is gevallen. Eiseres vordert om voor recht te verklaren dat de overlijdensschade (artikel 6:108 BW) wordt vastgesteld op het door haar genoemde bedrag (incl. wettelijke rente 250.000) en dus om Achmea te veroordelen tot betaling van dit bedrag ten titel van overlijdensschade en als voorschot op de vergoeding van de shockschade. De rechtbank (PS 2018-0323) oordeelt allereerst dat eiseres de door haar aangedragen uitgangspunten ter zake van de schadepost gederfd levensonderhoud onvoldoende heeft onderbouwd. Partijen verschillen voorts van mening over de hoogte van de rekenrente. De rechtbank stelt voorop dat in de letselschadepraktijk al jaren een rekenrente van drie procent wordt toegepast. Dit percentage wordt in de literatuur wel ter discussie gesteld en ook in de feitenrechtspraak zijn voorbeelden te vinden van een lager percentage, met name bij schades met een korte looptijd. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval, vanwege de lange looptijd van de schade, evenwel een rekenrente van drie procent dient te worden toegepast. Met betrekking tot de shockschadevergoedingsvordering van eiseres oordeelt de rechtbank nog dat niet is voldaan aan de confrontatie-eis. De confrontatie van eiseres met het levenloze lichaam van haar partner in het mortuarium is niet aan te merken als een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het ongeval, aldus de rechtbank.


Literatuur
Sinds het verschijnen van de vorige nieuwsbrief zijn verschillende signaleringen onder literatuur geplaatst. Zie ook het overzicht onderaan deze nieuwsbrief.


Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de personenschadepraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.


Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps.updates@law.eur.nl.


Met vriendelijke groet,

Siewert Lindenbergh, Ilona van der Zalm Merel van den Heuvel
PS Updates



Literatuur
Sinds het verschijnen van de vorige nieuwsbrief zijn de volgende signaleringen onder literatuur geplaatst.

J.P. Quist, annotatie bij Rechtbank Den Haag 8 november 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:14820 [Deelgeschil. Werkgeversaansprakelijkheid. Uitoefening van de werkzaamheden. Goed werkgeverschap. Opstalaansprakelijkheid. Onrechtmatige daad. Ongelukkige samenloop van omstandigheden.], Jurisprudentie Aansprakelijkheid 2018/56, afl. 3.

J. van de Klashorst, annotatie bij Rechtbank Noord-Holland 22 december 2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:11387 [Deelgeschil. Opstalaansprakelijkheid. Aansprakelijkheid verhuurder voor schade. Bouwbesluit. Omkeringsregel.], Jurisprudentie Aansprakelijkheid 2018/55, afl. 3.

E.J. Wervelman, annotatie bij Rechtbank Limburg 6 december 2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:12135 [Deelgeschil. Voordeelstoerekening (art. 6:100 BW). Arbeidsongeschiktheidsverzekering. Schade- of sommenverzekering. Geen verrekening.], Jurisprudentie Aansprakelijkheid 2018/54, afl. 3.

F.M. Ruitenbeek-Bart, annotatie bij Hoge Raad 26 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:108 [Verjaring schadevordering. Stuiting door erkenning. Stuiting door vertegenwoordiger.], Jurisprudentie Aansprakelijkheid 2018/52, afl. 3.

M.S.E. Beurden, annotatie bij Gerechtshof Arnhem Leeuwarden 23 januari 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:695 [Informed consent. Integriteitsschade.], Jurisprudentie Aansprakelijkheid 2018/45, afl. 3.

Hoge Raad

Hof

Rechtbank

Centrale Raad van Beroep

Antillen

Uitspraken zonder ECLI