Naar boven ↑

Update

Nummer 19, 2018
Uitspraken van 09-05-2018 tot 14-05-2018
Redactie: Mr. H. Vorsselman, mr. drs. I. van der Zalm, mr. Y. Bosschaart en J. Stulp.

Geachte heer/mevrouw,

Bijgaand treft u een nieuwe PS Update aan. Klik hier om de pdf vanaf de website te downloaden.


Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, welke zijn opgenomen onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.

Geen sprake van verjaring vorderingen geadopteerde zoon ten aanzien van schade opgelopen door mishandeling adoptiemoeder. Verjaringstermijn gaat lopen op het moment dat zoon voor het eerst over mishandeling naar buiten treedt.
Eiser is als 2-jarige jongen geadopteerd door gedaagde en haar toenmalige echtgenoot. Volgens eiser is hij in de periode 2000-2007 stelselmatig door gedaagde mishandeld, omdat zij hem onder andere zou hebben geslagen met een riem en hem s nachts vaak opsloot in de meterkast. Eiser heeft in 2016 aangifte gedaan van mishandeling en in hetzelfde jaar een aanvraag bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven ingediend voor het verkrijgen van een uitkering voor de geleden schade. Voorts heeft hij zijn adoptiemoeder in 2017 aansprakelijk gesteld. In deze procedure vordert hij een verklaring voor recht dat gedaagde aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden schade als gevolg van de mishandeling. Gedaagde voert als verweer aan dat de vordering van eiser is verjaard (artikel 3:310 lid 5 BW); de verjaringstermijn van vijf jaar is immers verstreken.
De rechtbank (PS 2018-0411) overweegt ten aanzien van de verjaring dat de verjaringstermijn op grond van artikel 3:310 lid 5 BW gaat lopen op het moment dat een benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van de schade in te stellen (HR 31 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL8168 (Saelman/Ziekenhuis)). Uit de brief van 3 augustus 2016 van het Schadefonds Geweldsmisdrijven blijkt dat eiser op 21 maart 2016 een uitkering bij dit fonds heeft aangevraagd ter zake stelselmatig huiselijk geweld. Op 21 maart 2016 was eiser kennelijk voor het eerst in staat naar buiten te treden met hetgeen hij stelt te hebben meegemaakt in zijn jeugd, zodat deze datum kan worden aangemerkt als het eerste te markeren moment waarop eiser in staat was een rechtsvordering in te stellen. Indien vast komt te staan dat gedaagde inderdaad onrechtmatig heeft gehandeld, is de vordering niet verjaard. Voor het vaststellen van het vermeend onrechtmatig handelen van gedaagde geeft de rechtbank een bewijsopdracht aan eiser. De zaak wordt naar de rol verwezen.

Toewijzing 20.000 aan smartengeld voor slachtoffer verkeersongeval. Beroep op predispositie door verzekeraar gaat niet op. Aanstellen rekenkundige voor berekening verlies arbeidsvermogen.
Eiseres is in 2006 betrokken geweest bij een verkeersongeval, waarbij de auto waarin zij zat met hoge snelheid achterop een andere auto is gereden. Zij heeft daarbij letsel opgelopen. Eiseres is van mening dat zij volledig arbeidsongeschikt is geraakt en dit altijd zal blijven. De verzekeraar (ASR) is van mening dat eiseres ook zonder het ongeval op een gegeven moment psychisch zou decompenseren vanwege haar matig intellectuele functioneren. De verzekeraar doet een beroep op predispositie en meent dat daardoor de looptijd van de schade moet worden beperkt.
De rechtbank (PS 2018-0420) overweegt allereerst dat eiseres haar klachten door middel van de verschillende deskundigenrapporten voldoende heeft onderbouwd. Zij vervolgt door te overwegen dat de predispositie van het slachtoffer bij de beoordeling van het causaal verband in beginsel buiten beschouwing dient te blijven. Er zijn voorts geen aanknopingspunten om de conclusie te kunnen rechtvaardigen dat reeds voor het ongeval sprake was van psychische problematiek. Eiseres was vanwege haar intellectuele functioneren beperkt in haar bezigheden, maar zij was in balans. Voor de vraag of arbeidsongeschiktheid duurzaam zal zijn, en zo ja, of de daaruit voorvloeiende schade volledig aan ASR kan worden toegerekend, is het volgende van belang. Volgens de jurisprudentie geldt dat als bij een onrechtmatige daad waarbij letsel is veroorzaakt, het in de normale lijn van de verwachtingen liggende herstel geheel of gedeeltelijk uitblijft als gevolg van de persoonlijkheidsstructuur van het slachtoffer, dit uitblijven van herstel niettemin als gevolg van de onrechtmatige daad aan de dader moet worden toegerekend. Voor een gehele dan wel gedeeltelijke toerekening van deze omstandigheden aan het slachtoffer zelf is slechts plaats onder bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld indien het slachtoffer van zijn kant zich onvoldoende heeft ingespannen om een bijdrage te leveren aan het herstelproces. Daarvan is in deze zaak geen sprake, volgens de rechtbank.
Ten aanzien van het gevorderde bedrag aan smartengeld overweegt de rechtbank dat duidelijk is dat eiseres door het ongeval letsel heeft opgelopen. Voorts ervaart zij nog altijd beperkingen in haar dagelijks leven. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een vergoeding van een bedrag van 20.000 voor smartengeld passend is. De rechtbank acht het geraden om voor de begroting van het verlies aan arbeidsvermogen een rekenkundige aan te stellen. De zaak wordt daarom naar de rol verwezen.


Literatuur
Sinds het verschijnen van de vorige nieuwsbrief zijn verschillende signaleringen onder literatuur geplaatst. Zie ook het overzicht onderaan deze nieuwsbrief.


Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de personenschadepraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.


Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps.updates@law.eur.nl.


Met vriendelijke groet,

Siewert Lindenbergh, Ilona van der Zalm Marit Rijndorp
PS Updates



Literatuur
Sinds het verschijnen van de vorige nieuwsbrief zijn de volgende signaleringen onder literatuur geplaatst.

T. Hartlief, Van knappe koppen en hun uitvindingen, Nederlands Juristenblad 2018/878, afl. 18.

Hof

Rechtbank

Centrale Raad van Beroep

Antillen