Naar boven ↑

Update

Nummer 21, 2018
Uitspraken van 23-05-2018 tot 28-05-2018
Redactie: Mr. H. Vorsselman, mr. drs. I. van der Zalm, mr. Y. Bosschaart en J. Stulp.

Geachte heer/mevrouw,

Bijgaand treft u een nieuwe PS Update aan. Klik hier om de pdf vanaf de website te downloaden.


Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, welke zijn opgenomen onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.

Procedure aangespannen door oudere zussen van Marianne Vaatstra. Vordering ten aanzien van immaterile schadevergoeding voor het langdurig zwijgen van de dader over de moord, afgewezen. Geen anticipatie op aangenomen wetsvoorstel Affectieschade.
Gedaagde, Jasper S., is in 2013 door de Rechtbank Noord-Nederland veroordeeld voor de moord en verkrachting van Marianne Vaatstra. Eiseressen (de zussen van Marianne) vorderen in deze procedure een verklaring voor recht dat gedaagde, door te zwijgen over de moord en verkrachting van Marianne, onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiseressen. Voorts wordt een verklaring voor recht gevorderd dat gedaagde de nagedachtenis aan Marianne heeft aangetast in de zin van artikel 6:106 lid 1 onder c BW en een veroordeling van gedaagde tot betaling aan eiseressen van eenieder een bedrag van 20.500. Eiseressen hebben hieraan ten grondslag gelegd dat gedaagde door te zwijgen over zijn daden een onrechtmatige daad heeft gepleegd, waardoor eiseressen tot 2013 nooit tot een afsluiting hebben kunnen komen.
De rechtbank (PS 2018-0448) overweegt dat het hier gaat om de vraag of sprake is van een van de gevallen zoals genoemd in artikel 6:106 lid 1 onder b en c BW. Volgens de rechtbank heeft gedaagde door te zwijgen niet onrechtmatig gehandeld jegens eiseressen. Artikel 160 lid 1 Sv roept weliswaar een algemene aangifteplicht in het leven, maar deze aangifteplicht is ingevolge lid 2 niet van toepassing indien door die aangifte het gevaar bestaat voor vervolging van zichzelf. Van handelen in strijd met een wettelijke plicht is dus geen sprake. De rechtbank volgt eiseressen ook niet in hun stelling dat een strafrechtelijk zwijgrecht niet in de weg staat aan een civielrechtelijke spreekplicht. In het onderhavige geval zou een civielrechtelijke spreekplicht namelijk gelijkstaan aan een strafrechtelijke vervolging. Ook rechtspraak van het EHRM leidt niet tot een ander oordeel. De gevorderde verklaring voor recht ten aanzien van het onrechtmatig handelen op grond van artikel 6:162 BW wordt daarom afgewezen. Dat betekent dat er evenmin grond is voor toewijzing van de daarop gebaseerde vordering tot vergoeding van immaterile schade.

Hoge Raad: limiet ex artikel 8:983 lid 1 BW blijft in stand. Wel aanpassing aan geldontwaarding sinds 1991. Geen bijzondere omstandigheden aanwezig op grond waarvan de rechter de limiet had moeten verhogen. Geen strijd met artikel 1 EP EVRM.
In 2007 heeft eiser met een aantal bekenden een zeiltocht gemaakt. Tijdens de tocht is, tijdens of vlak na het uitvoeren van een gijpmanoeuvre, de giek van het schip gebroken en op (onder anderen) eiser terechtgekomen, waardoor deze ernstig en blijvend letsel heeft opgelopen. Allianz, de aansprakelijkheidsverzekeraar van het schip, heeft aansprakelijkheid van het ongeval erkend en heeft aan eiser en de anderen een bedrag van 137.000 betaald. Dit bedrag is de aansprakelijkheidslimiet die geldt op grond van artikel 8:983 lid 1 BW.
In cassatie wordt geklaagd over het oordeel van het hof dat de aansprakelijkheidslimiet niet geheel buiten toepassing behoeft te worden gelaten. Het hof heeft namelijk geoordeeld dat het beroep van de verzekeraar op de aansprakelijkheidslimiet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, maar alleen voor zover de verzekeraar bij de toepassing van deze limiet geen rekening heeft gehouden met een aanpassing van dit bedrag met de inflatiecorrectie per 2007. Volgens eiser is de aansprakelijkheidslimiet in strijd met artikel 1 EP EVRM en dient de limiet geheel buiten toepassing te worden gelaten. Het onderdeel neemt daarbij tot uitgangspunt dat het recht op volledige schadevergoeding door deze bepaling wordt gewaarborgd. Het betoogt dat, anders dan het hof heeft geoordeeld, in dit geval in het geheel geen fair balance bestaat tussen het algemene belang dat is betrokken bij het bestaan van de onderhavige limiet, en het betrokken individuele belang van eiser, zodat de inbreuk die de limiet maakt op de eigendom van eiser, niet gerechtvaardigd is overeenkomstig de maatstaven van de rechtspraak van het EHRM.
Volgens de Hoge Raad (PS 2018-0450) maakt het voor de uitkomst van de zaak niet uit of, in geval het nationale recht het recht op schadevergoeding beperkt, geen sprake is van een inbreuk op het recht op eigendom als bedoeld in artikel 1 EP EVRM, omdat in dat geval naar nationaal recht uitsluitend een beperkt recht op schadevergoeding bestaat, en er dus geen legitimate expectation kan (hebben) bestaan dat een meeromvattend recht op schadevergoeding zou kunnen worden gerealiseerd. Of dat wel degelijk sprake is van een inbreuk, omdat het in beginsel naar nationaal Nederlands recht bestaande recht op schadevergoeding door de wettelijke aansprakelijkheidslimiet wordt beperkt. Wordt aangenomen dat het recht op volledige schadevergoeding in beginsel door artikel 1 EP EVRM wordt gewaarborgd, dan moet de bepaling van artikel 8:983 lid 1 BW voldoen aan de eis van een fair balance die volgens de rechtspraak van het EHRM uit artikel 1 EP EVRM voortvloeit. De wetgever komt daarbij een ruime beoordelingsvrijheid toe. Het wordt zowel internationaal als nationaal geboden geacht dat de aansprakelijkheid van de vervoerder beperkt is of kan worden beperkt, ook in het geval van dood of letsel van de reiziger, aldus de Hoge Raad. Voor het buiten toepassing laten van artikel 8:983 lid 1 BW bestaat daarom geen grond.

Appellante, de moeder van de overleden patint (D), vordert in deze procedure afgifte van het medisch dossier en het obductierapport. Emotioneel belang weegt mee in het bestaan van voldoende zwaarwegend belang voor doorbreking geheimhoudingsplicht.
D gebruikte bij leven een aantal jaren het medicijn Risperdal, dat door D werd gebruikt voor de behandeling van een psychiatrische stoornis. In 2008 is hij opgenomen in het ziekenhuis. Na uit het Wilhelmina Ziekenhuis te zijn ontslagen, is D opnieuw in het ziekenhuis opgenomen. D is in 2008, op de afdeling Intensive Care van het ziekenhuis, overleden. Na het overlijden van D is door een patholoog-anatoom, die niet verbonden was aan het Wilhelmina Ziekenhuis, onderzoek gedaan naar de doodsoorzaak van D. Appellante heeft vervolgens een verzoek ingediend bij het ziekenhuis om inzage te krijgen in het medisch dossier van haar zoon. Dit is afgewezen.
In eerste aanleg is de vordering van appellante strekkende tot afgifte van het medisch dossier en het obductierapport afgewezen, omdat volgens de rechtbank geen reden aanwezig was om te oordelen dat de geheimhoudingsplicht van de behandelend artsen jegens appellante niet geldt. Het hof (PS 2018-0441) gaat niet mee in deze redenering en oordeelt dat appellante een voldoende zwaarwegend belang heeft bij het inzien van het medisch dossier en het obductierapport. Het beroep dat door het ziekenhuis is gedaan op het Jeffrey-arrest (ECLI:NL:HR:1998:ZC2735) en dat een emotioneel belang niet kan bijdragen aan het bestaan van een voldoende zwaarwegend belang, wordt door het hof terzijde geschoven. Daartoe wordt allereerst overwogen dat er in het aansprakelijkheidsrecht in toenemende mate plaats is voor immaterile belangen. Voorts is de medische informatie waar appellante om vraagt cruciaal en indien het ziekenhuis door appellante in een procedure op grond van artikel 6:108 BW wordt aangesproken voor een beroepsfout, dan dienen zij in het kader van de op hen rustende verzwaarde stelplicht in beginsel de informatie te verstrekken ten aanzien waarvan zij zich nu op geheimhouding beroepen. Er is daarom volgens het hof sprake van een voldoende zwaarwegend belang van appellante die de doorbreking van de geheimhoudingsplicht rechtvaardigt.


Literatuur
Sinds het verschijnen van de vorige nieuwsbrief zijn verschillende signaleringen onder literatuur geplaatst. Zie ook het overzicht onderaan deze nieuwsbrief.


Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de personenschadepraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.


Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps.updates@law.eur.nl.


Met vriendelijke groet,

Siewert Lindenbergh, Ilona van der Zalm Marit Rijndorp
PS Updates



Literatuur
Sinds het verschijnen van de vorige nieuwsbrief zijn de volgende signaleringen onder literatuur geplaatst.

B. Endeman, Van een koude kermis thuis? Aansprakelijkheid voor letsel door gebrekkige attracties, Verkeersrecht ANWB 2018/65, afl. 5.

S.D. Lindenbergh, annotatie bij Hoge Raad 15 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3142 [Werkgeversaansprakelijkheid op voet van art. 7:658 lid 4 BW voor vrijwilligerswerkzaamheden? Deelgeschilprocedure, art. 1019w RV. Hoger beroep deelgeschilbeschikking. Aanhouding van de zaak op voet van art. 356 Rv? Ontvankelijkheid in cassatie.], Nederlandse Jurisprudentie 2018/209, afl. 20/21.

K.A.P.C. van Wees, Voertuigautomatisering en productaansprakelijkheid, Maandblad voor Vermogensrecht 2018, afl. 4, p. 112-122.

Hoge Raad

Hof

Rechtbank

Antillen