Naar boven ↑

Update

Nummer 27, 2018
Uitspraken van 03-07-2018 tot 16-07-2018
Redactie: Mr. H. Vorsselman, mr. drs. I. van der Zalm, mr. Y. Bosschaart en J. Stulp.

Geachte heer/mevrouw,

Bijgaand treft u een nieuwe PS Update aan. Klik hier om de pdf vanaf de website te downloaden.


Nieuws
De afgelopen week verschenen verschillende nieuwsberichten. Deze zijn op frequente tijden te lezen op de website.


Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, welke zijn opgenomen onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.

Hoge Raad: artikel 7:941 lid 5 BW jo. artikel 6:2 BW en artikel 21 Rv niet (analoog) van toepassing bij WAM-aansprakelijkheid in geval van beroep op rechtstreekse aanspraak door benadeelde op artikel 6 WAM. Betekenis valsheid in geschrifte en meineed bij getuigenverklaringen en eigen verklaring. Terugverwijzing.
Verweerster meldt zich bij de huisarts met whiplashachtige klachten en stelt dat deze klachten zijn veroorzaakt door een verkeersongeval dat de dag daarvoor heeft plaatsgevonden tussen de bestelauto van haar zoon en de auto van eiser 1, waarbij zij stelt als bijrijder van haar zoon aanwezig te zijn geweest. Volgens eiser 1 zat enkel de zoon in de bestelauto tijdens de botsing en waren er geen passagiers aanwezig. Verweerster vordert veroordeling van Allianz (verzekeraar van eiser) en eiser tot vergoeding van de door haar geleden en te lijden schade als gevolg van het ongeval. De rechtbank heeft de vordering van verweerster afgewezen, onder andere omdat in een strafzaak tegen verweerster, haar zoon en enkele door verweerster ingeroepen getuigen was gebleken dat bij de door hen afgelegde (getuigen)verklaringen sprake was van meineed en valsheid in geschrifte. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en geoordeeld dat verweerster wel degelijk is geslaagd in het bewijs dat zij in de auto zat ten tijde van de aanrijding.
In cassatie klaagt het middel dat het hof ten onrechte niet aan het vaststaande opzet van verweerster tot misleiding van Allianz c.s. en van de rechtbank het gevolg heeft verbonden van een volledig verval van recht op schadevergoeding. De Hoge Raad (PS 2018-0554) overweegt dat van rechtstreekse toepasselijkheid van artikel 7:941 lid 5 BW (verval van recht op uitkering bij opzettelijke misleiding, tenzij deze misleiding het verval van recht op uitkering niet rechtvaardigt) geen sprake is bij gebreke van een contractuele verhouding tussen de benadeelde en de verzekeraar. Voor analoge toepassing van deze bepaling is dan geen plaats. Daarom is deze bepaling niet van toepassing op de rechtsverhouding tussen de WAM-verzekeraar en de benadeelde (artikel 6 WAM). Het beroep op artikel 6:2 BW en artikel 21 Rv gaat volgens de Hoge Raad niet op, omdat de toepassing hiervan door de rechter in cassatie slechts op begrijpelijkheid kan worden getoetst en de verzekeraar zich in feitelijke instanties slechts heeft beroepen op de algemene regel van verval van recht. De Hoge Raad overweegt ten overvloede nog dat van rechtstreekse toepasselijkheid van artikel 7:941 lid 5 BW geen sprake is in de verhouding tussen de benadeelde en verzekeraar, omdat geen contractuele verhouding aanwezig is. Het middel komt voorts op tegen het oordeel van het hof dat verweerster heeft bewezen dat zij ten tijde van de aanrijding in de auto zat. Deze klacht slaagt naar het oordeel van de Hoge Raad. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en verwijst het geding terug naar het hof ter verdere behandeling en beslissing.

Geschil over onderlinge draagplichtigheid tussen hoofdaannemer en onderaannemer. Ongeval op bouwplaats waardoor werknemer van onderaannemer letsel oploopt. Hoofdaannemer draagt in beginsel verantwoordelijkheid over gehele bouwplaats. Eigen schuld.
In 2013 heeft zich een arbeidsongeval voorgedaan waarbij de (inmiddels voormalige) werknemer van eiseres letsel heeft opgelopen als gevolg van een val. Voor de woning waarin werkzaamheden werden verricht, was door gedaagde, de hoofdaannemer, een steiger geplaatst. Het onderslag van de steiger bevond zich deels voor de deuropening. Ter overbrugging van de open ruimte tussen de steigervloer en de deuropening was een losse plank neergelegd. Een van de werknemers is tijdens zijn werkzaamheden ten val gekomen doordat de plank zestig centimeter naar beneden viel. In dit geschil is volgens de rechtbank (PS 2018-0534) niet aan de orde wie van de partijen jegens werknemer gehouden is diens schade te vergoeden, maar wie van partijen in hun onderlinge verhouding die schade, die is en/of wordt vergoed door eiseres en/of de verzekeraar, moet dragen. De rechtbank oordeelt dat de hoofdaannemer in beginsel verantwoordelijkheid draagt voor de veiligheid op de gehele bouwplaats. Die verantwoordelijkheid wordt begrensd door hetgeen partijen in afwijking hiervan zijn overeengekomen, als ook door te treffen maatregelen die evident gerelateerd zijn aan de werkzaamheden in onderaanneming, waarvoor de hoofdaannemer redelijkerwijs geen verantwoordelijkheid kan dragen. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de hoofdaannemer en niet bij iedere individuele onderaannemer die in die woningen werkzaamheden moet (laten) verrichten. In de overeenkomst en andere stukken is volgens de rechtbank echter geen enkele aanwijzing te vinden dat gedaagde van de mogelijkheid tot afwijking van de hoofdregel in het contract gebruik heeft gemaakt. Eiseres mocht er dus in beginsel op vertrouwen dat gedaagde zou zorgen voor een veilige toegang tot de woning. Dat neemt echter niet weg dat op eiseres en haar werknemers de verantwoordelijkheid ligt om de toegang tot de woning te controleren. Dit is niet gebeurd en daarom wordt in de onderlinge verhouding 35 procent van de aansprakelijkheid bij eiseres gelaten.

Jobcoach en UWV niet aansprakelijk voor plaatsing Wajong-gerechtigde bij werkgever waar arbeidsongeval plaatsvindt. Geen wettelijke plicht (of mogelijkheid) tot afdwingen behoorlijke verzekering bij werkgever.
Een werknemer ontvangt een Wajong-uitkering, waarna blijkt dat hij onder voorwaarden in staat moet worden geacht loonvormende arbeid te verrichten. De arbeidsdeskundige van het UWV bevestigt dit en het UWV geeft een jobcoach de opdracht om de werknemer te begeleiden bij het vinden van passende arbeid. Eenmaal in dienst bij de door de jobcoach geschikt geachte werkgever overkomt de werknemer een bedrijfsongeval. De werkgever blijkt niet verzekerd te zijn en daarom stelt de werknemer de jobcoach en het UWV (hoofdelijk) aansprakelijk. De kantonrechter (PS 2018-0545) wijst de vordering af, omdat het UWV en de jobcoach aantoonbaar hebben onderzocht of de werkplek passend is. Op de jobcoach rust niet de verplichting om toezicht te houden op de naleving van veiligheidsvoorschriften en -maatregelen en bovendien is noch het UWV, noch de jobcoach verplicht om te controleren of de werkgever adequaat is verzekerd wanneer een uitkeringsgerechtigde op basis van een arbeidsovereenkomst bij een werkgever in dienst treedt. Deze verplichting bestaat temeer niet nu het afsluiten van een dergelijke verzekering niet wettelijk verplicht is en het UWV en de jobcoach geen mogelijkheden hebben om het afsluiten van een verzekering af te dwingen. Een jobcoach en het UWV hebben ook niet de mogelijkheid om bij het ontbreken van een adequate verzekering, het sluiten van een arbeidsovereenkomst tussen de uitkeringsgerechtigde en een werknemer tegen te houden.

Eisers zien door toepassing van Nood-procedure op het stoffelijk overschot van hun zoon, het lichaam van hun zoon pas drie dagen na zijn overlijden. Vordering tot schadevergoeding, ingesteld in hoedanigheid van erfgenamen, afgewezen.
De zoon van eisers is overleden en op zijn stoffelijk overschot is op grond van een besluit van de officier van justitie de zogenoemde Nood-procedure toegepast. De gang van zaken die gevolgd werd tijdens deze procedure heeft ervoor gezorgd dat eisers het stoffelijk overschot van hun zoon pas ruim drie dagen na zijn overlijden te zien kregen. In deze procedure (PS 2018-0561) vorderen eisers onder andere te bepalen dat de Staat jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank stelt voorop dat de onzekerheid waarin eisers hebben verkeerd tijdens de procedure van de lijkschouwing, hun zonder twijfel extra leed heeft toegebracht. De rechtbank moet echter vaststellen dat eisers ervoor hebben gekozen hun vordering in alle onderdelen in te stellen in hun hoedanigheid van erfgenamen van hun zoon. De rechtbank kan de vraag of de aan de Staat verweten gedragingen onrechtmatig waren tegenover de zoon zelf niet bevestigend beantwoorden. Hiertoe wordt overwogen dat de verwijten zonder uitzondering en naar hun aard het optreden na het overlijden van de zoon betreffen en daarom jegens hem niet als onrechtmatig kunnen gelden. De rechtbank wijst de vordering daarom af en veroordeelt eisers in de proceskosten. Ten overvloede en met inachtneming van een bijzondere terughoudendheid van haar kant overweegt de rechtbank nog dat de onzorgvuldigheden van de Staat wel onrechtmatig waren tegenover eisers in priv en dat aannemelijk is dat eisers daardoor schade hebben geleden. Een nadere beoordeling op dit punt blijft achterwege. De rechtbank wijst de vordering af en veroordeelt eisers in de proceskosten.


Literatuur
Sinds het verschijnen van de vorige nieuwsbrief zijn verschillende signaleringen onder literatuur geplaatst. Zie ook het overzicht onderaan deze nieuwsbrief.


Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de personenschadepraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.


Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps.updates@law.eur.nl.


Met vriendelijke groet,

Siewert Lindenbergh, Ilona van der Zalm Marit Rijndorp
PS Updates



Literatuur
Sinds het verschijnen van de vorige nieuwsbrief zijn de volgende signaleringen onder literatuur geplaatst.

V. Oskam, annotatie bij Rechtbank Limburg 30 maart 2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:3265 [Deelgeschil. Gebondenheid aan deskundigenbericht in gezamenlijke opdracht. Verkapte bodemprocedure. Geen kostenbegroting en kostenveroordeling.], Jurisprudentie Aansprakelijkheid 2018/89, afl. 5.

J.P. Quist, annotatie bij Hoge Raad 6 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:536 [Arbeidsrechtelijke omkeringsregel. Mesothelioom. Beroepsziekte. Causaal verband.], Jurisprudentie Aansprakelijkheid 2018/85, afl. 5.

J.S. Overes, annotatie bij Hoge Raad 13 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:601 [Aansprakelijkheidsverzekering. Opzetclausule AVP 2000. Shaken Baby Syndroom.], Jurisprudentie Aansprakelijkheid 2018/84, afl. 5.

J.L. Brens, annotatie bij Gerechtshof Den Haag 27 maart 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:541 [Onrechtmatige overheidsdaad. Causaliteitsvragen. Relativiteit.], Jurisprudentie Aansprakelijkheid 2018/75, afl. 5.

P.J. klein Gunnewiek, annotatie bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant 23 maart 2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:1745 [Geneeskundige behandelingsovereenkomst. Professionele autonomie. Zelfbeschikkingsrecht. Beperking aansprakelijkheid.], Jurisprudentie Aansprakelijkheid 2018/74, afl. 5.

Hoge Raad

Hof

Rechtbank

Antillen