Naar boven ↑

Update

Nummer 31, 2018
Uitspraken van 28-08-2018 tot 03-09-2018
Redactie: Mr. H. Vorsselman, mr. drs. I. van der Zalm, mr. Y. Bosschaart en J. Stulp.

Geachte heer/mevrouw,

Bijgaand treft u een nieuwe PS Update aan. Klik hier om de pdf vanaf de website te downloaden.


Annotaties
Graag wijzen wij u op de volgende verschenen annotatie.

Annotatie mr. Y. (Yoni) Bosschaart: De Hangmat-jurisprudentie vervolgd.
Uit het Imagine-arrest van de Hoge Raad volgt dat artikel 6:179 BW geen risicoaansprakelijkheid vestigt jegens personen die de hoedanigheid van medebezitter van het dier hebben. In die zaak was sprake van een aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven. Aan het Hof Den Haag is de vraag voorgelegd of de rechtsregel uit het Imagine-arrest ook geldt wanneer de aansprakelijk gestelde medebezitter van het dier beschikt over een koetsiersverzekering. In deze annotatie wordt het arrest van het hof vergeleken met de beschikking van de rechtbank in deze zaak en wordt besproken of de omstandigheden van het geval een ander oordeel dan in de Imagine-zaak rechtvaardigen.


Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, welke zijn opgenomen onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.

Ziekenhuis op grond van artikel 7:462 BW aansprakelijk wegens schending informatie- en zorgplicht arts bij aambeienbehandeling. Geen sprake van informed consent in de zin van de wet.
Eiseres heeft zich in het ziekenhuis door een arts laten behandelen aan aambeien. De arts heeft hierbij de zogenoemde PPH-procedure toegepast. Na deze operatie heeft eiseres problemen ondervonden en bij haar is het post-PPH-syndroom geconstateerd, wat betekent dat zij nu last heeft van diverse restklachten. De rechtbank (PS 2018-0666) overweegt dat op grond van de WGBO, zoals onder meer bepaald in artikel 7:448 BW, op de arts een informatieplicht rust jegens de patint. Ook acht de rechtbank het toestemmingsvereiste (informed consent) ex artikel 7:450 BW en het bepaalde in artikel 7:453 BW ter zake goed hulpverlenerschap van belang in deze zaak. Met de bevindingen van de deskundige is voldoende komen vast te staan dat in het onderhavige geval niet gezegd kan worden dat eiseres op basis van duidelijke en aldus deugdelijke informatie in de zin van artikel 7:448 BW toestemming (informed consent) ex artikel 7:450 BW heeft kunnen geven voor het toepassen van de PPH-methode bij haar behandeling. Daarnaast wordt op basis van de bevindingen van de deskundige als vaststaand aangenomen dat de door de arts bij eiseres toegepaste PPH-procedure ter behandeling van haar aambeien niet noodzakelijk was. Dat betekent dat de arts in kwestie gehandeld heeft in strijd met de norm van hetgeen een redelijk handelend en redelijk bekwaam beroepsgenoot betaamt. Doordat de arts jegens eiseres niet heeft voldaan aan zijn informatie- en zorgplicht n omdat geen sprake is van informed consent, geldt dat geconcludeerd kan worden tot een tekortkoming in de nakoming van de geneeskundige behandelingsovereenkomst waarvoor het ziekenhuis op grond van artikel 7:462 BW aansprakelijk is. De rechtbank gaat voorbij aan het causaliteitsverweer van het ziekenhuis en wijst de vordering van eiseres, te weten een voorschot van 15.000 op de in een schadestaatprocedure te begroten schadevergoeding, toe.

Deelgeschil. Kantonrechter: zorgplicht van werkgever (artikel 7:658 lid 1 BW) strekt zich tevens uit over trap en trappenhuis tussen 16e en 17e verdieping van het kantoorpand waarin werkgever is gevestigd.
Verzoekster was werkneemster bij Robidus, een financieel dienstverlener die gedurende een bepaalde tijd gevestigd was op de 16e en 17e etage van een kantoorpand. Verzoekster is een ongeval overkomen in het trappenhuis van dit kantoorpand, toen zij onderweg was naar een overleg met collegas en hiervoor gebruikmaakte van de trap die de 16e en 17e etage met elkaar verbindt. Verzoekster heeft hierdoor hersenletsel opgelopen. In dit deelgeschil verzoekt verzoekster de kantonrechter om vast te stellen dat er sprake is van een op Robidus rustende zorgplicht (artikel 7:658 lid 1 BW) jegens verzoekster ten aanzien van het gebruik van de trap in het trappenhuis van het kantoorpand. De kantonrechter (PS 2018-0667) is van oordeel dat de op grond van artikel 7:658 lid 1 BW op Robidus rustende zorgplicht zich inderdaad (ook) uitstrekt over de trap en het trappenhuis tussen de 16e en 17e verdieping van het kantoorpand. De trappen zijn immers enkel toegankelijk voor werknemers die beschikken over een druppel (sleutelsysteem) en deze druppels zijn aan het personeel van Robidus ter beschikking gesteld. De trap werd dan ook daadwerkelijk regelmatig door werknemers van Robidus gebruikt. Nu vaststaat dat verzoekster tijdens de uitoefening van haar werkzaamheden schade heeft opgelopen, is de aansprakelijkheid van Robidus in beginsel gegeven. De kantonrechter is van oordeel dat de vraag waar de zorgplicht van Robidus precies uit bestaat en of die zorgplicht is geschonden, buiten het bestek van dit deelgeschil valt.

Deelgeschil. Verzoek om voorschot op vergoeding van schade als gevolg van verkeersongeval in Zweden. Onderverdeling in schadeposten pain and suffering, costs caused directly by the incident en loss of income.
X (een Nederlandse man) heeft sinds een verkeersongeval dat hem in Zweden is overkomen last van fysieke en psychische klachten, waaronder een PTSS. De Zweedse verzekeraar (Forsikring) van de veroorzaker van het verkeersongeval heeft aansprakelijkheid erkend. In dit deelgeschil verzoekt X om Forsikring te veroordelen aan hem een bedrag van 20.000 te betalen als voorschot op de schadevergoeding. De schadevergoeding (en het voorschot) verdeelt X onder in drie schadeposten: pain and suffering, costs caused directly by the incident en loss of income. De rechtbank (PS 2018-0668) is van oordeel dat een voorschot kan worden toegekend vanwege pain and suffering. De definitieve mate van de beperkingen van X is nog niet vastgesteld, maar dat staat er niet aan in de weg dat er een vergoeding over een bepaalde periode wordt verstrekt, aldus de rechtbank. De rechtbank is voorts van oordeel dat de onder costs caused directly by the incident opgevoerde kosten slechts gedeeltelijk voor vergoeding bij wijze van voorschot in aanmerking komen, namelijk de fysiokosten, de kosten van het vervoer per ambulance in Zweden en de kosten voor het aanvragen van een invalidenkaart. Ten aanzien van de schadepost loss of income is de rechtbank van oordeel dat het verzochte voorschot moet worden afgewezen. Daartoe overweegt zij dat nog niet duidelijk is in welke mate en in hoeverre X als gevolg van het ongeval wordt belet om arbeid te verrichten. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat X op het moment van het ongeval geen inkomsten verwierf en niet (voldoende) inzichtelijk is of en zo ja, op welke wijze het Zweedse recht ruimte biedt voor een voorschot op (gestelde) schade wegens waardeverlies van de onderneming en verrekening van de AOV-uitkering die X ontvangt.


Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de personenschadepraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.


Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps.updates@law.eur.nl.


Met vriendelijke groet,

Siewert Lindenbergh, Ilona van der Zalm Merel van den Heuvel
PS Updates

Hof

Rechtbank

Uitspraken zonder ECLI