Naar boven ↑

Update

Nummer 37, 2018
Uitspraken van 09-10-2018 tot 16-10-2018
Redactie: Mr. H. Vorsselman, mr. drs. I. van der Zalm, mr. Y. Bosschaart en J. Stulp.

Geachte heer/mevrouw,


Bijgaand treft u een nieuwe PS Update aan. Klik hier om de pdf vanaf de website te downloaden.


Nieuws
De afgelopen week verschenen verschillende nieuwsberichten. Deze zijn op frequente tijden te lezen op de website.


Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, welke zijn opgenomen onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.

De Nederlandse Staat heeft in strijd met het folteringsverbod zoals neergelegd in artikel 3 EVRM gehandeld door maffiabaas Corallo op Sint-Maarten 114 dagen op te sluiten in een gebrekkige cel.
Corallo heeft op Sint-Maarten een groot casino-imperium en is betrokken geweest bij de machtsovername door oud-premier Schotte op Curaao. Nederland heeft ingrepen toen Schotte Corallo een belangrijke functie probeerde te geven bij de Centrale Bank. Italiaanse autoriteiten waren ook op zoek naar hem wegens onder andere belastingontduiking en witwassen. Eind 2016 werd gevraagd om de uitlevering van Corallo en is hij opgesloten in de cellen van het politiebureau in Philipsburg. De omstandigheden in deze cel waren niet best. De cel was zestien vierkante meter en moest gedeeld worden met vijf of meer andere gedetineerden. Het toilet lekte. Er was geen daglicht of ventilatie in de cel en Corallo mocht maar n uur per dag luchten. Corallo vordert 10.000 immaterile schadevergoeding. Aan zijn vordering legt hij ten grondslag een schending van artikel 3 EVRM. Het EHRM (PS 2018-0815) overweegt dat de detentie onder slechte omstandigheden was. Een serieus ruimtegebrek in de cel is een zwaarwegende factor bij het bepalen of het folteringsverbod is geschonden. Corallo heeft 114 dagen moeten doorbrengen in een cel, waar gedetineerden normaal gesproken niet langer dan drie dagen in mogen zitten. Er is in strijd gehandeld met artikel 3 EVRM. De Nederlandse Staat is gehouden om 5.000 schadevergoeding te betalen.

Bij beoordeling van een beroep op verzwijging dient de rechter niet tot uitgangspunt te nemen de redelijkheid van het individuele acceptatiebeleid van de verzekeraar, maar als maatstaf aan te leggen wat een redelijk handelend verzekeraar bij de juiste wetenschap van zaken zou hebben gedaan, aldus de Hoge Raad.
Een zelfstandig elektromonteur heeft een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten bij Delta Lloyd. Nadat de elektromonteur 100% arbeidsongeschikt is geraakt en Delta Lloyd een jaar lang heeft uitgekeerd onder de verzekering, zegt Delta Lloyd op wegens verzwijging. Eiser vordert nakoming van de verzekeringsovereenkomst. Eiser betoogt dat het hof uitgegaan is van een onjuiste rechtsopvatting, nu het hof niet uitsluitend heeft getoetst aan de maatstaf van de redelijk handelend verzekeraar. De Hoge Raad (PS 2018-0770) overweegt als volgt. Hoewel volgens de tekst van artikel 7:930 lid 4 BW beslissend is of de verzekeraar de verzekering bij kennis van de ware stand van zaken niet zou hebben gesloten, gaat het om de rechtsregel die volgt uit het arrest Hotel Wilhelmina. Uit dit arrest volgt dat het beroep van de verzekeringsmaatschappij op verzwijging slechts kan slagen, indien zij als redelijk handelend verzekeraar, ware zij bekend geweest met de verkeerdheid van de opgave, de overeenkomst niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben aangegaan. Voor de toepassing van artikel 7:930 lid 4 BW betekent een en ander het volgende. De verzekeraar die een acceptatiebeleid voert dat afwijkt van dat van een redelijk handelend verzekeraar, kan zich alleen ten nadele van de verzekeringnemer beroepen indien de verzekeraar kan aantonen dat de verzekeringnemer bij het aangaan van de verzekering wist of behoorde te weten welk acceptatiebeleid de verzekeraar voert. De verzekeringnemer kan op die manier overzien wat de relevantie is van niet-medegedeelde feiten binnen dat acceptatiebeleid. Het is echter niet vereist dat de verzekeringnemer bij het aangaan van de verzekering wist dat het acceptatiebeleid van zijn verzekeraar afwijkt van dat van een redelijk handelend verzekeraar. Het hof heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door bij de beoordeling van het beroep van Delta Lloyd op verzwijging het individuele acceptatiebeleid van Delta Lloyd tot uitgangspunt te nemen en dat, naar het kennelijk heeft gedaan, op redelijkheid te beoordelen, en niet als maatstaf aan te leggen wat een redelijk handelend verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken zou hebben gedaan. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het gerechtshof.

Op grond van artikel 2 en 8 EVRM heeft de Staat een zorgplicht om de emissie van broeikasgassen met 25% te reduceren per eind 2020.
Urgenda heeft gevorderd om de Staat te bevelen de Nederlandse uitstoot van broeikasgassen te beperken zodat het volume van die uitstoot uiterlijk 2020 met 40%, althans minimaal 25%, zal zijn verminderd ten opzichte van het jaar 1990. De rechtbank heeft in eerste aanleg een vermindering ten opzichte van 1990 van minstens 25% bevolen. De Staat is in hoger beroep gekomen. Urgenda legt aan haar stelling dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld ten grondslag artikel 6:162 BW en artikel 2 en 8 EVRM. Het hof (PS 2018-0814) overweegt dat de Staat de positieve verplichting heeft om haar burgers te beschermen (artikel 2 EVRM) en de verplicht om het recht op woning en privleven te beschermen (artikel 8 EVRM). Deze verplichting geldt voor alle activiteiten die deze rechten in gevaar kunnen brengen. De verplichting geldt ook voor industrile activiteiten, die naar hun aard gevaarlijk zijn. De Staat dient preventieve maatregelen te nemen wanneer de overheid weet dat er sprake is van een reel en onmiddellijk dreigend gevaar. Gelet op feiten en omstandigheden rondom de opwarming van de aarde en de uitstoot van broeikasgassen, moet naar het oordeel van het hof worden gesproken van een rele dreiging van een gevaarlijke klimaatverandering, waardoor er een ernstig risico bestaat dat de huidige generatie ingezetenen zal worden geconfronteerd met verlies van leven en/of verstoring van het gezinsleven. Uit artikel 2 en 8 EVRM volgt een zorgplicht van de Staat om bescherming te bieden tegen deze rele dreiging. Het hof is van oordeel dat de Staat ten minste 25% dient te reduceren per eind 2020. De Staat wordt in hoger beroep in het ongelijk gesteld.

Strafrecht. Conclusie advocaat-generaal dat het verwerpen van het beroep op noodweer door het hof tevens een weerlegging is van het beroep op eigen schuld van het slachtoffer met betrekking tot de door de benadeelde partij ingestelde vordering.
Tijdens het uitgaan is aangever slachtoffer geworden van een zware mishandeling, waarbij hij letsel aan zijn tanden heeft opgelopen. Naast vergoeding van tandartskosten, vordert slachtoffer 1.450 vergoeding voor de geleden immaterile schade. De verdachte heeft aangevoerd dat sprake is van eigen schuld van het slachtoffer, omdat hij de verdachte een kopstoot heeft gegeven. Verdachte betoogt dat de eigen schuld dient te leiden tot matiging van de schadevergoeding. De advocaat-generaal (PS 2018-0809) concludeert als volgt. Het hof heeft het beroep op eigen schuld van slachtoffer blijkbaar opgevat als het standpunt dat de ontstane schade geheel of gedeeltelijk aan het slachtoffer zelf te wijten is. Dit is niet onbegrijpelijk. Het beroep op eigen schuld vindt zijn weerlegging in de verwerping van het beroep op noodweer. Gezien de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de leeftijd van de benadeelde partij en de gevolgen voor hem, acht de advocaat-generaal toewijzing tot het bedrag van 1.000 redelijk. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.


Literatuur
Sinds het verschijnen van de vorige nieuwsbrief zijn verschillende signaleringen onder literatuur geplaatst. Zie ook het overzicht onderaan deze nieuwsbrief.


Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de personenschadepraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.


Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps.updates@law.eur.nl.


Met vriendelijke groet,

Siewert Lindenbergh, Ilona van der Zalm, Merel van den Heuvel Janou Kempkes
PS Updates



Literatuur
Sinds het verschijnen van de vorige nieuwsbrief zijn de volgende signaleringen onder literatuur geplaatst.

E.W. Bosch, De arbeidsongeschiktheidsverzekering. Allerminst een rustig bezit: drie actuele discussies uitgediept, Maandblad voor Vermogensrecht 2018, afl. 9, p. 269-277.
In dit artikel wordt besproken of de bepaling in een arbeidsongeschiktheidsverzekering dat de verzekeraar eenzijdig de deskundige aanwijst een oneerlijk beding is. Daarnaast worden enkele uitspraken besproken over de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Als laatste wordt besproken of, wanneer een kandidaat-verzekeringnemer zijn mededelingsplicht heeft geschonden, getoetst wordt aan het maatschappijbeleid.

J. van Dunn, Omkering van bewijslast in het aansprakelijkheidsrecht. De omkeringsregel: regel of uitzondering, spookbeeld of vertrouwd gereedschap?, Ars Aequi 2018, afl. 10, p. 840-853.
De omkeringsregel, door de Hoge Raad aan het begin van deze eeuw aanvaard en in een reeks arresten nader uitgewerkt, is nog steeds onderwerp van heftig debat tussen voor- en tegenstanders. De wetgever koos onlangs voor een beperkte variant in artikel 6:177a BW (mijnbouwschade). Hoe bijzonder is die regel eigenlijk, is het wel een regel, en wat vindt Asser/Asser Procesrecht 3 Bewijs uit 2017 ervan?

A. Kolder, Kwalitatieve aansprakelijkheid van de werkgever voor arbeidsgerelateerde schade, Aansprakelijkheid, Verzekering Schade 2018/25, afl. 5.
In geval van arbeidsgerelateerde schade gaan de gedachten al snel uit naar art. 7:658 en 7:611 BW als mogelijke grondslag van een schadevergoedingsactie van de werknemer tegen zijn werkgever. In deze bijdrage wordt stilgestaan bij alternatieve grondslagen van werkgeversaansprakelijkheid, te weten de diverse kwalitatieve aansprakelijkheden voor personen en zaken uit afd. 6.3.2 BW.

Hoge Raad

Hof

Rechtbank

Antillen