Naar boven ↑

Update

Nummer 38, 2018
Uitspraken van 17-10-2018 tot 22-10-2018
Redactie: Mr. H. Vorsselman, mr. drs. I. van der Zalm, mr. Y. Bosschaart en J. Stulp.

Geachte heer/mevrouw,


Bijgaand treft u een nieuwe PS Update aan. Klik hier om de pdf vanaf de website te downloaden.


Mastercourse Aansprakelijkheid en Verzekering, Erasmus School of Law - Met jaren ervaring kennis aanscherpen?
Wilt u uw kennis met betrekking tot het aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht verbreden? Wij willen onze kennis op dat gebied met u delen. De Mastercourse Aansprakelijkheid en Verzekering is een verdiepende opleiding voor professionals in de schade- en verzekeringsbranche die hun kennis op het gebied van het aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht willen verbreden en verdiepen. De Mastercourse bestaat uit zes bijeenkomsten waarbinnen hoorcolleges en actieve werkvormen worden afgewisseld. De volgende onderwerpen zullen aan bod komen: verdieping aansprakelijkheidsrecht; verdieping verzekeringsrecht; causaliteit; schade; verzekering, schade en omgang; actualiteiten aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht. Tijdens deze bijeenkomsten zal door middel van actuele voorbeelden de belangrijkste jurisprudentie worden toegelicht, waarbij steeds een koppeling zal worden gemaakt tussen theorie en praktijk. Na afloop van de Mastercourse Aansprakelijkheid en Verzekering is uw kennis van het aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht verdiept en uitgebreid en hebt u uw netwerk vergroot! De Mastercourse gaat begin 2019 weer van start onder begeleiding van de hoofddocenten prof. mr. S.D. (Siewert) Lindenbergh en prof. mr. N. (Mop) van Tiggele-van der Velde. Meer informatie over deze Mastercourse is hier te vinden.


Nieuws

De afgelopen week verschenen verschillende nieuwsberichten. Deze zijn op frequente tijden te lezen op de website.


Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, welke zijn opgenomen onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.

Inzake de Groningse aardbevingszaken is de rechtbank voornemens om prejudicile vragen voor te leggen aan de Hoge Raad. De rechtbank formuleert nieuwe vragen onder andere over immaterile schadevergoeding naar aanleiding van opmerkingen van de Staat, NAM en EBN.
De rechtbank (PS 2018-0822) overweegt, indachtig de weergegeven standpunten van partijen, in de eerste plaats dat zij geen aanleiding heeft om de feiten aan te vullen, zoals zijdens eisende partij, NAM en de Staat is verzocht, en evenmin om de standpunten van de Staat uitgebreider weer te geven. Voor zover partijen dit wel noodzakelijk (blijven) achten, kunnen zij deze feiten en standpunten op de voet van artikel 393 Rv aan de Hoge Raad kenbaar maken. Partijen hebben gewezen op recente ontwikkelingen, maar de rechtbank ziet hierin onvoldoende aanleiding om af te zien van het stellen van prejudicile vragen. Behalve dat de beantwoording van belang is voor lopende zaken en kwesties die buiten het wetsvoorstel tot de oprichting van een onafhankelijk Instituut Mijnbouwschade Groningen vallen, kan beantwoording naar het oordeel van de rechtbank ook relevant zijn voor de rechtsvorming bij de bestuursrechtelijke schadeafhandeling, zoals die op basis van het conceptwetsvoorstel gestalte moet krijgen. Een aantal vragen inzake immaterile schade die de rechtbank wil stellen zijn de volgende:
1. In hoeverre heeft het onderscheid tussen aansprakelijkheid op grond van artikel 6:177 lid 1 sub b, BW en op grond van artikel 6:162 BW gevolgen voor de aanspraak op vergoeding van (im)materile schade?
2. Is bij schade op grond van de exploitatie van een mijnbouwwerk in algemene zin of in bijzondere gevallen plaats voor het oordeel dat sprake is van een zodanige aantasting van persoonlijkheidsrechten dat gesproken kan worden van een andere aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 sub b BW? Als het antwoord op deze vraag bevestigend is, welke eisen moeten worden gesteld aan het bewijs dat de partij die aanspraak maakt op immaterile schadevergoeding op andere wijze in zijn persoon is aangetast?
3. In hoeverre verdraagt het hoogst persoonlijke karakter van immaterile schadevergoeding zich met het min of meer forfaitair vaststellen van schadevergoeding? (r.o. 2.10).

Hoger beroep inzake de giframp met de Probo Koala. De Stichting trad aanvankelijk op als claimstichting in de zin van artikel 3:305a BW. De Stichting is ongeoorloofd van hoedanigheid gewisseld en wordt niet-ontvankelijk verklaard.
In 2006 heeft Trafigura giftig afval geloosd in de havenstad Abidjan in Ivoorkust. Door de storting zijn vijftien mensen overleden en veel slachtoffers zijn in het ziekenhuis beland. De Stichting eiste aanvankelijk schadevergoeding voor de slachtoffers. Na een eiswijziging vordert de Stichting een verklaring voor recht dat Trafigura onrechtmatig heeft gehandeld, aansprakelijk is voor alle schade en dient te beginnen met de sanering van getroffen sites op straffe van een dwangsom. De rechtbank heeft de Stichting niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen, omdat deze vorderingen de belangen van de slachtoffers onvoldoende waarborgen. De Stichting komt in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Trafigura heeft zich erop beroepen dat sprake is van een ontoelaatbare hoedanigheidswissel van de Stichting. Het hof (PS 2018-0835) haalt vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan over de hoedanigheid van een procespartij. Er moeten strenge eisen worden gesteld aan de formulering van het exploot en in het bijzonder aan de omschrijving van de hoedanigheid van degene die het exploot uitbrengt. Een wijziging van een eis waardoor de vordering verandert van een in een bepaalde hoedanigheid ingestelde vordering naar een voor zichzelf ingestelde vordering, is hetzelfde als een verandering in de persoon van de procespartij. Dit is ongeoorloofd. Hierbij moet worden bedacht dat de identiteit van de procespartij in civiele procedures van groot belang is. Gekeken moet worden naar hoe Trafigura de inleidende dagvaarding mocht opvatten. Uit de inleidende dagvaarding wordt niet duidelijk dat de Stichting in de hoedanigheid van een claimstichting optreedt. Zo verwijst de Stichting naar volmachten, die niet relevant zijn voor een claimstichting. Ook vordert de Stichting schadevergoeding, iets dat een claimstichting niet kan doen. De eiswijziging door de Stichting is ongeoorloofd. De Stichting wordt niet-ontvankelijk verklaard.

Hoger beroep in de coldcasezaak Nicole van den Hurk. Verdachte veroordeeld voor verkrachting en doodslag. Het hof motiveert uitgebreid over de vorderingen van de benadeelde partijen.
Nicole van den Hurk raakte in 1995 vermist. Haar lichaam is in het bos gevonden. Er is celmateriaal van verdachte aangetroffen in het lichaam van Nicole en een haar van verdachte is gevonden op haar jas. Verdachte heeft betoogd dat hij Nicole niet kent en dat hij wellicht vrijwillig seksueel contact met haar heeft gehad. Het hof (PS 2018-0825) acht dit alternatieve scenario onwaarschijnlijk. Het hof acht bewezen dat Nicole met geweld om het leven is gebracht. De verdachte wordt veroordeeld voor doodslag en verkrachting.
De juridische vader, halfbroer, stiefmoeder en stiefzus hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De stiefmoeder en stiefzus worden niet-voegingsgerechtigd geacht. Hierbij haalt het hof het Taxibus-arrest aan en overwegingen van de Hoge Raad over artikel 8 EVRM in dat arrest. De stieffamilie kan niet worden ontvangen in hun vorderingen.
De vorderingen van de juridische vader en de halfbroer van Nicole wijst het hof af. Het hof overweegt dat de Wet affectieschade nog niet in werking is getreden en dat het de rechtsvormende taak van de rechter te buiten gaat om in afwijking van het wettelijk stelsel vergoeding van affectieschade te bieden.

Hoge Raad. Gebondenheid rechter in schadestaatprocedure aan in hoofdprocedure vastgestelde grondslag voor aansprakelijkheid. Uitleg arrest in hoofdprocedure, in het licht van de toenmalige rechtspraak over werkgeversaansprakelijkheid.
Eiser is bij een verkeersongeval tijdens zijn nooddienst gewond geraakt, met blijvende invaliditeit als gevolg. Eiser heeft van zijn werkgever vergoeding gevorderd voor de door hem als gevolg van het ongeval geleden schade. Het hof heeft op 17 april 2007 de vordering van eiser toegewezen (na afwijzing door de kantonrechter), op de subsidiaire grondslag, te weten goed werkgeverschap in de zin van artikel 7:611 BW. Het hof overwoog dat de werkgever wel een collectieve ongevallenverzekering had afgesloten, maar dat de dekking hiervan te beperkt was. Het hof overwoog voorts dat eiser de mogelijkheid aannemelijk had gemaakt dat eiser een schade heeft geleden die veel meer omvat dan het reeds aan hem (door de genoemde ongevallenverzekering) ter beschikking gestelde bedrag. Naast de hoofdprocedure zijn in deze zaak een verklaringsprocedure en een schadestaatprocedure aanhangig gemaakt. In deze procedures (die door het hof gevoegd worden behandeld) geeft het hof in een tussenarrest een uitleg van het arrest van het hof van 17 april 2007. Vervolgens wordt tegen deze uitleg tussentijds cassatie ingesteld. De Hoge Raad (PS 2018-0841) ziet zich voor de vraag gesteld of de door het hof in de schadestaat- en verklaringsprocedure aan het arrest van het hof in de hoofdprocedure gegeven uitleg onbegrijpelijk is. De Hoge Raad overweegt dat uitgangspunt is dat de rechter in de hoofdprocedure de grondslag voor aansprakelijkheid vaststelt en dat de rechter in de schadestaatprocedure gebonden is aan dat oordeel. De Hoge Raad overweegt voorts dat het arrest van het hof in de hoofdprocedure geen andere uitleg toelaat dan dat de werkgever op grond van artikel 7:611 BW aansprakelijk is voor de schade die eiser lijdt als gevolg van het hem overkomen verkeersongeval, en dus niet voor de schade die eiser lijdt als gevolg van het ontbreken van een adequate verzekering. Het feit dat de Hoge Raad inmiddels (in 2008) arresten heeft gewezen waaruit anders volgt, doet niet af aan de gebondenheid van het hof in de schadestaatprocedure aan het oordeel van het hof in de hoofdprocedure.


Literatuur
Sinds het verschijnen van de vorige nieuwsbrief zijn verschillende signaleringen onder literatuur geplaatst. Zie ook het overzicht onderaan deze nieuwsbrief.


Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de personenschadepraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.


Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps.updates@law.eur.nl.


Met vriendelijke groet,

Siewert Lindenbergh, Ilona van der Zalm, Merel van den Heuvel Janou Kempkes
PS Updates



Literatuur
Sinds het verschijnen van de vorige nieuwsbrief zijn de volgende signaleringen onder literatuur geplaatst.

K.F. Haak, annotatie bij HR 18 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:729 [Vervoerrecht. Beperking aansprakelijkheid vervoerder voor letselschade passagier op voet van art. 8:983 BW; individuele limiet; toetsingsverbod art. 120 Gw; redelijkheid en billijkheid. EVRM; art. 1 Eerste Protocol. Rechtsvormende taak rechter.], Nederlandse Jurisprudentie 2018/376, afl. 41-42.
In onderhavige procedure is in het geding de vraag of de eigenaar/vervoerder van de zeilklipper Mathilda, aangesproken door een passagier die in 2007 aan boord van dat schip op een rondvaart op de Grevelingen ten gevolge van het afbreken van de giek ernstig letsel heeft opgelopen, zich voor die vordering kan beroepen op de volgens art. 8:983 lid 1 BW beperkte aansprakelijkheid van 137.000. De limiet vormt een centraal element in de dwingendrechtelijke aansprakelijkheid van de vervoerder.

K.L. Maes, Het hoger beroep inzake het schietincident in Alphen aan den Rijn: hoe gerechtigheid zegevierde, en de geest in de fles bleef, Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade 2018, afl. 3, p. 75-88.
Wat brengt het hof (wel) tot de (secundaire) aansprakelijkheid van de politie, daar waar de rechtbank deze aansprakelijkheid eerder integraal van de hand wees? Neemt het hof met zijn arrest de eerdere kritiek op de uitspraak van de rechtbank weg? En in het verlengde daarvan: in hoeverre valt de door het hof gemaakte tweedeling in voor vergoeding in aanmerking komende schades wel vergoeding van letsel- en overlijdensschade, geen vergoeding van andere (vermogens)schade te rechtvaardigen in het licht van eerdere jurisprudentie en literatuur? In het onderhavige artikel poogt de auteur deze vragen te beantwoorden door de voornoemde uitspraak van het Gerechtshof Den Haag nader onder de loep te nemen.

B.S. Laarman, De informatieplicht van een zorgaanbieder bij de afwikkeling van medische schade. Over finale kwijting, geschilleninstanties en ongenformeerde patinten, Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade 2018, afl. 3, p. 89-100.
De Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) stelt nieuwe eisen aan de afhandeling van medische schade, namelijk dat die zo laagdrempelig, informeel en snel mogelijk wordt afgewikkeld. Dat is aanleiding om na te denken over de manier waarop patinten worden genformeerd omtrent hun rechtspositie. Dat geldt met name wanneer de schade definitief wordt afgewikkeld zonder dat de patint wordt bijgestaan door een ter zake deskundige belangenbehartiger. In deze bijdrage worden twee situaties belicht waarin de informatiepositie van een patint een probleem kan opleveren, namelijk (1) wanneer een zorgaanbieder en een patint een schikkingsovereenkomst sluiten, en (2) wanneer een patint zijn vordering als geschil aan een geschilleninstantie voorlegt, die uitspraak doet bij bindend advies.

G. van Dijck, U vraagt, wij draaien iets anders. Een empirische studie naar wat benadeelden zoeken en krijgen in zaken over seksueel misbruik door de rooms-katholieke kerk, Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade 2018, afl. 3, p. 101-111.
In Nederland is een slachtoffervriendelijke procedure ontwikkeld specifiek voor slachtoffers van seksueel misbruik door de RKK. De klachtenprocedure, waar dit artikel zich op richt en waarover hieronder meer, is in 2011 in werking getreden en biedt unieke inzichten in hoe kan worden omgegaan met niet-financile behoeften van benadeelden binnen de context van het aansprakelijkheidsrecht of daarop gebaseerde afdoeningsmechanismen. De beslissingen bevatten informatie over de redenen waarom benadeelden een procedure startten en welke vormen van niet-financile compensatie zij kregen, zoals excuses en erkenning. Deze bijdrage doet verslag van de resultaten van een onderzoek waarin is geanalyseerd of benadeelden kregen wat zij zochten en wat daarnaast verklaarde waarom de geschilbeslechters overgingen tot het toekennen van niet-financile compensatie. Omdat (vrijwel) alle zaken werden gepubliceerd (n=1.237), was het mogelijk om de gehele populatie van slachtoffers die een klacht indienden te onderzoeken.

J.P.M. Simons, De Hoge Raad over het recht op inzage van de patint in de medische analyse van een adviseur van de aansprakelijkheidsverzekeraar van het ziekenhuis. HR 16 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:365, Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade 2018, afl. 3, p. 112-116.
De Hoge Raad gaat er in zijn arrest van 16 maart 2018 ten onrechte van uit dat voor de kwalificatie van persoonsgegevens (mede) bepalend is met welk doel een betrokkene inzage vraagt in de verwerking van zijn persoonsgegevens. Daarnaast ontbreekt zowel in het hier besproken arrest van de Hoge Raad als in het onderliggende arrest van het Gerechtshof Amsterdam een motivering van het oordeel dat een medische analyse in een civiele letselschadezaak zonder meer gelijk kan worden gesteld met een juridische analyse in een bestuursrechtelijke procedure over een verblijfsvergunning, en dat die medische analyse daarmee buiten de werking van de richtlijn valt. Vanwege de ruime uitleg van het begrip persoonsgegevens valt dit oordeel niet vol te houden en strookt het overigens ook niet met het in de AVG expliciet opgenomen transparantiebeginsel. De privacyregelgeving biedt bovendien voldoende waarborgen en beperkingen op de rechten van betrokkenen (zoals het inzagerecht) om de rechten en vrijheden van anderen te beschermen.

Hoge Raad

Hof

Rechtbank

Antillen