Naar boven ↑

Update

Nummer 39, 2018
Uitspraken van 23-10-2018 tot 29-10-2018
Redactie: Mr. H. Vorsselman, mr. drs. I. van der Zalm, mr. Y. Bosschaart en J. Stulp.

Geachte heer/mevrouw,


Bijgaand treft u een nieuwe PS Update aan. Klik hier om de pdf vanaf de website te downloaden.


Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, welke zijn opgenomen onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.

Strafrecht. Toekenning 250.000 immaterile schadevergoeding (smartengeld) aan slachtoffer van schietpartij.
Op een stapavond is het slachtoffer in deze zaak, compleet willekeurig, aangesproken door een groep dronken jongens, waaronder verdachte. Toen het slachtoffer voor zichzelf opkwam, heeft verdachte vijf keer met een revolver in zijn richting geschoten. Het slachtoffer is door drie kogels getroffen in zijn rug, linkeronderbeen en schaamstreek. Het slachtoffer heeft hieraan blijvend letsel overgehouden, te weten een hoge dwarslaesie. Daarnaast kampt hij met psychische gevolgen, namelijk een groot gevoel van onveiligheid en constante angst. Het slachtoffer heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd en vordert (naast een materile schadevergoeding van 598.536,27) 285.000 ter vergoeding van immaterile schade. Dit bedrag bestaat voor 250.000 uit smartengeld en voor 35.000 uit affectieschade. De rechtbank (PS 2018-0878) oordeelt dat de affectieschade niet kan worden toegewezen; niet op grond van de Richtlijn 2012/29/EU en ook niet op grond van de nieuwe wet. De rechtbank ziet geen aanleiding om het door de benadeelde partij gevorderde smartengeld te matigen zoals door de verdediging bepleit. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij deze post voldoende concreet onderbouwd en doet het door de raadsman aangedragen voorbeeld uit de jurisprudentie hier niet aan af. Het gevorderde bedrag aan smartengeld wijst de rechtbank dan ook volledig toe.

Deelgeschil. Verkeersongeval tussen snorfietser en voetganger. Causaliteitsverdeling van 50%-50%; geen billijkheidscorrectie.
Verzoekster is als voetganger bij het oversteken van een fietspad aangereden door een snorfietser, X. Als gevolg hiervan heeft verzoekster knieletsel opgelopen. De WAM-verzekeraar van X, Unigarant, erkent aansprakelijkheid op grond van artikel 185 WVW voor het ongeval, maar zij acht zich slechts voor 50% aansprakelijk. In dit deelgeschil (PS 2018-0877) verzoekt verzoekster om een verklaring voor recht dat Unigarant volledig aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval. De rechtbank overweegt dat de eigenaar van het motorrijtuig (in dit geval X) in ieder geval voor 50% aansprakelijk is. Ten aanzien van de andere helft is in beginsel beslissend in hoeverre de foutieve gedragingen van de eigenaar/bestuurder en de voetganger tot de schade hebben bijgedragen. De rechtbank overweegt vervolgens dat verzoekster artikel 5 WVW heeft overtreden door zonder te kijken het fietspad over te steken op een plaats waar geen zebrapad is. De rechtbank is verder van oordeel dat X geen verkeersregel heeft overtreden. Er zijn dan ook geen gedragingen van X geweest die in verhouding tot die van verzoekster voor meer dan 50% tot de schade hebben bijgedragen. De rechtbank ziet voorts geen aanleiding om de causaliteitsverdeling van 50%-50% op grond van de billijkheid in het nadeel van Unigarant te corrigeren. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het letsel van verzoekster in de ANWB Smartengeldgids is ingeschaald als licht dan wel matig letsel. Er zijn naar het oordeel van de rechtbank ook geen andere omstandigheden die moeten leiden tot een billijkheidscorrectie.

Strafrecht. Zoon van gedode vrouw niet-ontvankelijk in vordering tot vergoeding van kosten van psychologische behandeling die hij volgt in verband met klachten als gevolg van het op gewelddadige wijze overlijden van zijn moeder.
Verdachte in deze zaak heeft een 82-jarige vrouw in haar woning met een mes om het leven gebracht, om de diefstal van haar spullen voor zichzelf te vergemakkelijken. De zoon van het slachtoffer voegt zich als benadeelde partij in het strafproces en vordert een schadevergoeding van 2.475. Het betreft de kosten van een psychologische behandeling die de benadeelde partij volgt in verband met klachten als gevolg van het op gewelddadige wijze overlijden van zijn moeder. De rechtbank (PS 2018-0859) overweegt dat de vordering van de zoon niet kan worden toegekend op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b BW, nu daarvoor is vereist dat er bij de benadeelde sprake is van een in de psychiatrie en/of psychologie erkend ziektebeeld. De onderbouwing die de benadeelde partij heeft overgelegd geeft daarover onvoldoende uitsluitsel. De rechtbank oordeelt voorts dat de vordering en de daarvoor gegeven onderbouwing ook niet voldoen aan de criteria voor shockschade. De rechtbank overweegt nog of affectieschade als basis kan dienen voor toekenning van de kosten van de psychologische behandeling van de benadeelde partij. De gebeurtenis die de schade die de benadeelde partij vordert in het leven heeft geroepen dateert echter van vr de inwerkingtreding van deze wetgeving, die zal plaatsvinden op 1 januari 2019. De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk.

Getuigenbenoeming in zaak over vaststelling hoogte van de schadevergoeding in geval van shockschade van een toen 7-jarig kind dat zijn moeder vermoord in haar slaapkamer heeft aangetroffen.
Een toen 7-jarig kind heeft zijn moeder dood aangetroffen in haar slaapkamer, gewurgd en met uiterlijke verwondingen liggend in een plas bloed. Het kind heeft zelf 112 gebeld en hij is nog enige tijd alleen met zijn overleden moeder in de woning geweest totdat de politie arriveerde. Hij lijdt nu aan PTSS. De rechtbank heeft aan het kind een immaterile schadevergoeding toegewezen ter hoogte van 40.000. Appellant (verdachte) heeft hoger beroep ingesteld. Het hof (PS 2018-0847) overweegt als volgt. Appellant heeft meerdere bezwaren/kanttekeningen aangevoerd betreffende het geestelijk welzijn van het kind nu en in de toekomst. Gelet hierop en op het toetsingskader van de Hoge Raad en het feit dat er inmiddels vijf jaren zijn verstreken sinds de schokkende gebeurtenis, acht het hof het noodzakelijk dat in deze zaak zowel een kinderpsychiater wordt benoemd, die dan gebruik kan/zal maken van een ontwikkelingspsycholoog ter ondersteuning van zijn psychiatrisch onderzoek en een psychiater die ervaren is in het opstellen van rapportages in gerechtelijke procedures. Het hof neemt de vraagstelling van partijen, die is gebaseerd op de IWMD-vraagstelling, over en houdt iedere verdere beslissing aan.

Deelgeschil. Zonder deskundigenonderzoek kan de rechtbank geen oordeel geven over de vraag of huisartsen zijn tekortgeschoten in de nakoming van de behandelovereenkomst dan wel dat zij onrechtmatig hebben gehandeld omdat zij geen ernst zagen in de klachten van verzoekster, terwijl later bleek dat zij borstkanker had.
Verzoekster heeft sinds 1998 last van knobbeltjes onder haar oksel en pijn in haar borst. Zij heeft hiervoor verschillende huisartsen geraadpleegd. In 2014 is bij verzoekster borstkanker vastgesteld, waarvoor zij is behandeld. In dit deelgeschil verzoekt verzoekster om een verklaring voor recht dat de drie door haar geconsulteerde huisartsen toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van de behandelovereenkomst, dan wel dat zij onrechtmatig hebben gehandeld, door bij verzoekster met de specifieke beschreven klachten niet de mamma te onderzoeken, terwijl verzoekster zeer frequent haar huisarts consulteerde en naar later bleek terecht haar zorgen uitte over de situatie, waardoor een doctors delay is ontstaan van minstens een jaar. De rechtbank (PS 2018-0851) overweegt dat de maatstaf aan de hand waarvan deze vordering moet worden beoordeeld, is of de huisartsen de zorg hebben betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot onder gelijke omstandigheden mag worden verwacht. Verzoekster heeft haar stellingen echter onvoldoende onderbouwd om een beoordeling te kunnen vormen aan de hand van deze maatstaf. Er is bijvoorbeeld geen deskundigenbericht overgelegd waaruit de conclusie kan worden getrokken dat het handelen of nalaten van verweerders heeft geleid tot een doctors delay. De inbreng van het protocol standaard borstkanker door verzoekster is niet toereikend, nu dit protocol, zoals de huisartsen ook aangeven, nog niet geldend was gedurende de relevante periode. De rechtbank laat begroting van de proceskosten achterwege, nu het deelgeschil naar het oordeel van de rechtbank volstrekt onnodig en onterecht is ingesteld. Gezien de stand van de deelgeschiljurisprudentie was immers voorzienbaar dat een nader deskundigenonderzoek aangewezen zou zijn.


Literatuur
Sinds het verschijnen van de vorige nieuwsbrief zijn verschillende signaleringen onder literatuur geplaatst. Zie ook het overzicht onderaan deze nieuwsbrief.


Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de personenschadepraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.


Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps.updates@law.eur.nl.


Met vriendelijke groet,

Siewert Lindenbergh, Ilona van der Zalm Merel van den Heuvel
PS Updates



Literatuur
Sinds het verschijnen van de vorige nieuwsbrief zijn de volgende signaleringen onder literatuur geplaatst.

A. Kolder, Kwalitatieve aansprakelijkheid op grond van art. 6:179 en 181 BW. De positie van de bewaarder van een schadeveroorzakend dier, Verkeersrecht ANWB 2018/139, afl. 10.
De schrijver geeft gehoor aan het verzoek van de redactie een bijdrage te verzorgen over het door hem op 31 mei jl. verdedigde proefschrift over de in art. 6:181 BW geregelde aansprakelijkheid van de bedrijfsmatige gebruiker. Art. 6:181 BW betreft een op 1 januari 1992 ingevoerde buitencontractuele aansprakelijkheid voor roerende zaken (art. 6:173 BW), opstallen (art. 6:174 BW) en dieren (art. 6:179 BW), waaraan per 1 februari 1995 nog een regeling van aansprakelijkheid voor gevaarlijke stoffen (art. 6:175 BW) is toegevoegd. Wanneer de voornoemde bronnen van verhoogd gevaar schade toebrengen aan personen of zaken, dient volgens de wetgever voor benadeelden steeds vlot duidelijk te zijn op wie zij hun aanspraak tot schadevergoeding kunnen richten. Tegelijkertijd moet het volgens de wetgever voor (potentieel) aansprakelijken overzichtelijk zijn welke aansprakelijkheidsrisicos zij lopen, zodat zij deze kunnen (in)calculeren en desgewenst verzekeren. Met het stelsel van de art. 6:173, 174, 175, 179 en 181 BW blijkt dit doel echter niet te zijn bereikt: vaak is nog altijd niet duidelijk wie het betreffende aansprakelijkheidsrisico loopt en bij wie benadeelden voor schadevergoeding terecht kunnen. Hierin heeft art. 6:181 BW een voornaam aandeel. De vuistregel van deze bepaling houdt in dat wanneer de in art. 6:173, 174 en 179 BW bedoelde zaken en dieren worden gebruikt in de uitoefening van een bedrijf, de aansprakelijkheid rust op degene die dit bedrijf uitoefent. Is art. 6:181 BW toepasselijk, dan rust de aansprakelijkheid van de art. 6:173, 174 en 179 BW niet (meer) op de bezitter. De Hoge Raad spreekt in dit verband van een verlegging van aansprakelijkheid van de bezitter naar de bedrijfsmatige gebruiker.

Hof

Rechtbank

Uitspraken zonder ECLI