Naar boven ↑

Update

Nummer 43, 2018
Uitspraken van 20-11-2018 tot 26-11-2018
Redactie: Mr. H. Vorsselman, mr. drs. I. van der Zalm, mr. Y. Bosschaart en J. Stulp.

Geachte heer/mevrouw,


Bijgaand treft u een nieuwe PS Update aan. Klik hier om de pdf vanaf de website te downloaden.


Symposium Erkenning van de aansprakelijkheid en verzekering!
Ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van de master Aansprakelijkheid en Verzekering organiseert de Erasmus School of Law op dinsdag 4 december 2018 (13.00-17.00 uur) een symposium met als thema Erkenning van aansprakelijkheid... en verzekering!. Sprekers zijn Mop van Tiggele, Ton Hartlief, Femke Ruitenbeek-Bart, Johan Legemaate en Siewert Lindenbergh. Meer informatie over dit symposium is hier te vinden.


Nieuws
De afgelopen week verschenen verschillende nieuwsberichten. Deze zijn op frequente tijden te lezen op de website. Daarnaast maken wij u er graag op attent dat in het onlangs verschenen nummer van ANWB Verkeersrecht de tekst van enkele bijdragen aan het eerder plaatsgevonden symposium over de Wet affectieschade is te vinden, te weten van Liselotte van Hoppe, Siewert Lindenbergh, Albert Verheij en Marjoleine van der Zwan.


Annotatie
Graag wijzen wij u op de volgende verschenen annotatie.

Annotatie mr. J.G. (Jasper) Keizer: Zijn bespaarde reiskosten werk-werkverkeer opkomend voordeel en wat zijn redelijke uitgangspunten ter vaststelling van rekenrente?
Als gevolg van een arbeidsongeval loopt de benadeelde ernstig letsel op, bestaande uit onder andere een onderbeenamputatie en oogheelkundig letsel. Hij raakt daardoor volledig en blijvend arbeidsongeschikt. Partijen twisten over een tweetal aspecten die voor de begroting van de arbeidsvermogensschade relevant zijn, en leggen (over en weer) de volgende twee vragen aan de kantonrechter voor:
1. Zijn de reiskosten die de benadeelde als gevolg van zijn arbeidsongeschiktheid in verband met werk-werkverkeer niet meer hoeft te maken, als opkomend voordeel te beschouwen en mogen die in mindering worden gebracht op de arbeidsvermogensschade?
2. Van welke rekenrente moet worden uitgegaan om de in de toekomst te lijden arbeidsvermogensschade te begroten?
Deze twee vragen staat centraal in de annotatie bij Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen 28 augustus 2018 (ongepubliceerd) (PS 2018-0765). De annotatie bij deze uitspraak leest u hier.


Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, welke zijn opgenomen onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.

Man die hulp wilde verlenen bij een verkeersongeval overlijdt zelf door een val tussen twee brugdelen, welke val het gevolg was van de afwezigheid van brugroosters.
In 2005 botst een vrachtwagen door een besneeuwd en glad wegdek op de middenvangrail van een brug. Op de rijbaan aan de overkant stopt een bestuurder zijn busje om aan de overkant hulp te gaan verlenen. Om aan de overkant te komen, moet hij van het ene brugdeel naar het andere oversteken. Normaal gesproken liggen er roosters tussen de brugdelen, maar die waren wegens onderhoudswerkzaamheden weggehaald. De man valt tussen de brugdelen vijftien meter naar beneden in het water en wordt weken later dood gevonden. De nabestaanden hebben de Staat aansprakelijk gesteld voor het overlijden. De verzekeraar van de verongelukte vrachtwagen (Achmea) heeft destijds op grond van zaakwaarneming 100.000 uitgekeerd aan de nabestaanden en daarnaast 44.455,46 voor de buitengerechtelijke kosten. Achmea vordert in deze zaak dat de Staat het gehele bedrag aan Achmea betaalt. De rechtbank (PS 2018-0975) toetst de aansprakelijkheid van de Staat als wegbeheerder op grond van artikel 6:162 BW aan de Kelderluik-criteria. Het weghalen van de roosters roept een gevaar in het leven met ernstige gevolgen. De veiligheidsleuning die geplaatst was acht de rechtbank onvoldoende, zeker nu er geen waarschuwingsborden stonden en het op het moment van het ongeval donker was. De Staat heeft onrechtmatig gehandeld en dient het uitgekeerde bedrag te vergoeden aan Achmea.

Adoptiezoon stelt zijn juridische ouders aansprakelijk voor het geestelijk letsel dat hij heeft opgelopen doordat zij de zoektocht naar zijn biologische ouders hebben bemoeilijkt c.q. niet hebben bevorderd.
De juridische ouders van de adoptiezoon hebben hem illegaal geadopteerd uit Brazili, omdat dit sneller was dan de officile weg. Zij gaven de adoptiezoon aan als hun biologische kind. De zoon is rond 2001 de zoektocht naar zijn biologische ouders gestart. Zijn juridische ouders hebben onjuiste en selectieve informatie gegeven over de achtergrond en de identiteit van de adoptiezoon. De adoptiezoon vordert een verklaring voor recht dat zijn ouders onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld door in strijd te handelen met hun informatieverplichting en dat zij 25.223 moeten betalen ter vergoeding van de geleden immaterile schade. Het hof (PS 2018-0971) oordeelt dat er in deze situatie een extra zware informatieplicht rustte op de ouders. Door de illegale adoptie zijn er niet alleen vragen ontstaan over de biologische ouders, maar ook over de overdracht van de zoon aan de juridische ouders. De zoektocht is van belang voor de ontwikkeling en de identiteitsvorming. De ouders hebben onrechtmatig gehandeld door informatie achter te houden en deze niet uit zichzelf te geven. Verder heeft de adoptiezoon onderbouwd dat hij geestelijk letsel heeft opgelopen, er is dus sprake van aantasting van de persoon. De adoptiezoon maakt aanspraak op schadevergoeding. Tien jaar lang heeft de zoon niet geweten dat zijn juridische ouders zijn vragen onjuist en onvolledig hebben beantwoord en dit heeft een enorme schok teweeggebracht. Het hof acht een bedrag van 13.200 redelijk, bestaande uit 60 per maand voor de lange procedure en 100 per maand voor het psychische lijden, te rekenen vanaf het jaar waarin de zoon met psychische problemen te maken kreeg.

Benadeelde partij wiens vordering in het strafproces geheel is toegewezen, probeert in deze civiele zaak een hoger bedrag aan smartengeld te krijgen.
In 2012 is eiser overvallen in zijn slijterij. Gedaagden zijn hiervoor veroordeeld. In het strafproces had eiser zich gevoegd als benadeelde partij. Zijn vordering van 2.750 ter vergoeding van immaterile schade is volledig toegewezen. In deze zaak vordert eiser een aanvullende immaterile schadevergoeding van 4.250 Hij legt aan deze vordering ten grondslag dat de vordering ingediend als benadeelde partij per definitie een voorwaardelijk karakter heeft. De kantonrechter (PS 2018-0984) oordeelt dat uit de wettekst, uit de toelichting daarbij en uit de commentaren niet kan worden afgeleid dat iedere vordering van een benadeelde partij in het strafproces als een voorwaardelijke vordering moet worden gezien, dan wel als een voorschot op de totale schade. In artikel 51g Sv wordt slechts de wijze waarop een benadeelde zich kan voegen in het strafproces geregeld. Uit artikel 361 Sv volgt dat, indien de strafrechter oordeelt dat de vordering of een deel daarvan een onevenredige belasting legt op het strafproces, de benadeelde in zijn vordering of een deel daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard. Indien dat gebeurt, betekent dat dat de benadeelde het niet-ontvankelijk verklaarde deel van zijn vordering aan de burgerlijke rechter mag voorleggen. De conclusie luidt dat eiser niet gerechtigd is een vordering tot betaling van een hogere vergoeding voor immaterile schade in te dienen dan hij onvoorwaardelijk als benadeelde partij heeft gedaan. Een dergelijke vordering past niet in het systeem dat in het Wetboek van Strafvordering is neergelegd, waar het voorleggen ervan slechts aan de burgerlijke rechter is voorbehouden voor het gedeelte waarin de benadeelde niet-ontvankelijk is verklaard. Ten aanzien van de immaterile schade is daarvan geen sprake.


Literatuur
Sinds het verschijnen van de vorige nieuwsbrief zijn verschillende signaleringen onder literatuur geplaatst. Zie ook het overzicht onderaan deze nieuwsbrief.


Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de personenschadepraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.


Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps.updates@law.eur.nl.


Met vriendelijke groet,

Siewert Lindenbergh, Ilona van der Zalm Janou Kempkes
PS Updates



Literatuur
Sinds het verschijnen van de vorige nieuwsbrief zijn de volgende signaleringen onder literatuur geplaatst.

M. van der Zwan, Gebundelde krachten zijn nodig voor een zorgvuldige introductie van nieuwe Wet vergoeding affectieschade, ANWB Verkeersrecht 2018/155, afl. 11.
De wijze waarop wij als verzekeraars de Wet vergoeding affectieschade in de praktijk ten uitvoer gaan brengen, vraagt behoorlijk wat energie. De puzzels die de wet meebrengt en de ruimte die er is voor verschillende interpretaties van begrippen in de wet, maken immers dat de introductie geen sinecure is. Lindenbergh noemde het zelfs de meest spectaculaire en meest bediscussieerde stappen die aangaande het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht zijn genomen na de invoering van het nieuw BW in 1992.

A.J. Verheij, Vererft de vordering tot smartengeld van het slachtoffer van verkrachting en moord?, ANWB Verkeersrecht 2018/157, afl. 11.
Met de introductie van een recht op vergoeding van affectieschade is n argument uit de parlementaire geschiedenis tegen vrije vererving van het recht op smartengeld achterhaald. Het voornaamste overblijvende argument het geponeerde hoogstpersoonlijke karakter van deze vordering is intussen gerelativeerd, om niet te zeggen verwaterd, door verschillende arresten waarin de Hoge Raad abstraheert van de wil en de persoon van het slachtoffer. Het sterkste inhoudelijke argument is echter dat een moordenaar geen voordeel mag hebben van zijn misdaad. Dat heeft de Hoge Raad expliciet als rechtsbeginsel erkend in het Vermoorde bruid-arrest en er zijn geen goede redenen te bedenken waarom dat beginsel zich niet tot een verkrachting of mishandeling gevolgd door een moord zou uitstrekken, zeker niet nu de wetgever een dergelijke casus niet expliciet voor ogen heeft gehad. Om die redenen staat art. 6:2 lid 2 BW eraan in de weg dat de dader het mededelingsvereiste jegens nabestaanden van het slachtoffer tegenwerpt.

S.D. Lindenbergh, De wet affectieschade in werking, ANWB Verkeersrecht 2018/156, afl. 11.
Wie terugblikt op het ruim vijftien jaar durende wetgevingsproces van het wetsvoorstel affectieschade, kan eigenlijk alleen maar omzien in verwondering. Wie had ooit gedacht dat, in de Europese achterhoede op dit gebied, Nederland het uiteindelijk zelfs nog van Duitsland zou verliezen? Verwondering is ook op haar plaats vanwege de soms ondoorgrondelijke wegen van politieke besluitvorming. Maar evenzeer is bewondering op haar plaats voor de spitsvondigheid en het doorzettingsvermogen van de wetgevingsjuristen, die er toch maar in geslaagd zijn om dit weerbarstige thema in een wettelijke regeling te gieten en door het parlement te loodsen.

L. van Hoppe, De wet vergoeding affectieschade. De weg naar het staatsblad, ANWB Verkeersrecht 2018/155, afl. 11.
Eindelijk is het wetsvoorstel aanvaard dat een vergoeding van affectieschade in het Nederlandse recht mogelijk maakt. De vergoeding betreft smartengeld voor naasten. Het is een vergoeding van nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, maar in verdriet dat een naaste heeft, omdat een persoon met wie hij een zeer nauwe band heeft, ernstig gewond raakt of overlijdt door een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. De vergoeding van deze immaterile schade is van symbolische aard: zij neemt het verdriet van de naasten niet weg. Zij verzacht dit in het beste geval, omdat zij de naaste een blijk van erkenning van het verdriet en genoegdoening verschaft.

J.S. Overes, annotatie bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant 15 augustus 2018, Jurisprudentie Aansprakelijkheid 2018/148, afl. 9.
Valt onder de uitsluiting van opzettelijk veroorzaakte schade ook schade die met voorwaardelijk opzet is veroorzaakt? En wat is de waarde van een strafvonnis in een civielrechtelijke procedure? Deze twee rechtsvragen komen in deze uitspraak aan bod, en maken deze uitspraak interessant.

M.E. Franke R.W.M. Giard, annotatie bij Rechtbank Noord-Holland 1 maart 2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:2702 [Adequate vraagstelling aan de deskundige. Het mogen horen van de behandelaar bij het voorlopig deskundigenonderzoek], Jurisprudentie Aansprakelijkheid 2018/142, afl. 9.
Hoe zorg je ervoor dat een voorlopig deskundigenbericht een objectief en goed gefundeerd oordeel oplevert, dat ook relevant is voor de bepaling van de procespositie van partijen in een eventuele latere civiele procedure? Dat vraagt maar liefst een tweevoudige normering, namelijk juridisch n methodologisch. In deze noot willen de auteurs deze twee invalshoeken achtereenvolgens bespreken om daarna tot een synthese te komen.

?pek evik, Schockschaden und Hinterbliebenengeld nach deutschem Recht und Angehrigenschmerzensgeld nach trkischem Recht, European Review of Private Law 2018, jrg. 26, nr. 3, p. 341-369.
After various accidents like the plane crash of Germanwings it was heatedly discussed within German literature whether a compensation for the pain and suffering of relatives would be needed in the German law. In 2017 the legislator passed a new regulation concerning the bereavement damages of relatives and dependants in 844 section 3 BGB (German Civil Code). The present article compares the compensation for the pain and suffering of relatives according to Turkish law with the damage claim caused by shock and the bereavement damages according to German law. In this context, the views in literature on the introduction of a compensation for the pain and suffering of relatives into German law is being described.

Claudio Lombardi, Book Review: Proof of Causation in Tort Law, by Sandy Steel, European Review of Private Law 2018, jrg. 26, nr. 5, p. 713-715.
Sandy Steel is an associate professor of law at the University of Oxford where he teaches private law (contracts and torts) and Roman law. This book is the result of years of research on the issue of the proof causation, as it is based on the doctoral thesis he completed at the University of Cambridge in 2012. The book addresses the long-debated and hardly settled issue of the proof of causation in tort law, considering cases of causal uncertainty. And it does so through a well-balanced comparative analysis in three jurisdictions, England, Germany, and France, with some comparative remarks to the U.S. and Canada.

Hoge Raad

Hof

Rechtbank