Naar boven ↑

Update

Nummer 46, 2018
Uitspraken van 11-12-2018 tot 17-12-2018
Redactie: Mr. H. Vorsselman, mr. drs. I. van der Zalm, mr. Y. Bosschaart en J. Stulp.

Geachte heer/mevrouw,


Bijgaand treft u een nieuwe PS Update aan. Klik hier om de pdf vanaf de website te downloaden.


Kerstvakantie
Op maandag 24 december a.s. zal er geen nieuwsbrief verschijnen, daarmee is dit dus de laatste nieuwsbrief van 2018. De eerste nieuwsbrief van 2019 verschijnt op maandag 7 januari. Via deze weg wensen wij u graag fijne feestdagen en een mooie jaarwisseling toe!


Nieuws
De afgelopen week verschenen verschillende nieuwsberichten. Deze zijn op frequente tijden te lezen op de website.


Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, welke zijn opgenomen onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.

Het Radboudumc is aansprakelijk voor het gebruik van de Miragelplombe. Toerekening krachtens artikel 6:77 BW is niet onredelijk.
Het Radboudumc wordt aansprakelijk gehouden voor het gebruik van een gebrekkige medische hulpzaak, de Miragelplombe. Volgens de hoofdregel van artikel 6:77 BW leidt gebruikmaking van een gebrekkige medische hulpzaak tot een tekortkoming in de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst. Het Radboudumc heeft zich echter (subsidiair) beroepen op de uitzondering in artikel 6:77 BW, namelijk dat toerekening van de tekortkoming onredelijk zou zijn. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, oordeelt het hof (PS 2018-1046) dat het niet onredelijk is dat deze tekortkoming aan het Radboudumc wordt toegerekend en motiveert dit als volgt. Hierbij betrekt het hof de inhoud en strekking van de geneeskundige behandelingsovereenkomst, de verkeersopvattingen en de overige omstandigheden van deze zaak. De medische behandelingsovereenkomst kan weliswaar als een inspanningsverbintenis worden gekwalificeerd, maar artikel 6:77 BW is geschreven voor lke verbintenis en is daarmee niet beperkt tot resultaatsverbintenissen. Het hof bespreekt standpunten uit de literatuur. Voor het antwoord op de vraag of toerekening van de gebrekkige medische hulpzaak onredelijk zou zijn jegens het Radboudumc zijn de navolgende gezichtspunten, in onderlinge samenhang bezien, van belang, voor zover nog niet hiervoor al besproken: de verzekeringsaspecten, de omvang en aard van de schade en de draagkracht van de gelaedeerde/schuldenaar. Het Radboudumc heeft, zoals bijna ieder ziekenhuis in Nederland, een aansprakelijkheidsverzekering en gesteld noch gebleken is dat de verzekeraar de schade door een gebrek in gebruikte (medische) hulpzaken niet zou dekken. De stelling van het Radboudumc dat bij toerekening nog vele andere claims zijn te verwachten, legt onvoldoende gewicht in de schaal om deze tekortkoming niet toe te rekenen. Als hiervan al sprake zou zijn, dan betekent dat dat ook de belangen van deze patinten meewegen om de mogelijkheid open te houden om hun schade te verhalen als er daadwerkelijk schade is geleden als gevolg van het gebruik van de Miragelplombe. Dat het Radboudumc toentertijd niet wist dat de Miragelplombe in de toekomst gebrekkig zou blijken, ligt in het domein/de risicosfeer van het Radboudumc, nu de (oog)artsen zelf hebben gekozen voor deze plombe en de patint (appellant) daarin geen enkele zeggenschap heeft gehad, wel letselschade heeft opgelopen en zijn schade niet meer kan verhalen op de producent. Appellant heeft voor zijn schade bovendien geen dekkende verzekering (behoudens een arbeidsongeschiktheidsverzekering).

Provincie niet aansprakelijk voor afgescheurde duim van een vrouw bij een ongeval in een sluis.
Appellante en haar echtgenoot hadden een boot gehuurd en zijn gaan varen. Op een bepaald punt voeren zij door een sluis. In de sluis aangekomen wilde appellante de boot vastmaken aan een bevestigingspunt op de wal. Zij greep daarbij een ladder vast, die zich verdiept ingebouwd in de sluis bevond. Op het moment dat zij de ladder vastgreep, is de ladder naar links verschoven en is de rechterduim van appellant deels afgescheurd. De sluis is eigendom van de provincie. Appellante vordert een verklaring voor recht dat de provincie aansprakelijk is voor de door haar geleden schade. Zij baseert haar vordering primair op opstalaansprakelijkheid, subsidiair op onrechtmatige daad. De rechtbank heeft de vordering in eerste aanleg afgewezen. Het hof (PS 2018-1057) oordeelt als volgt. Het is onduidelijk waardoor de ladder is verschoven. De ladder is loodzwaar en kan dus niet door appellante zelf zijn verschoven. De boot waarop appellante zich bevond, kan de verschuiving ook niet veroorzaakt hebben, aangezien de boot nog niet aan de wal was vastgemaakt. Het ongeval levert, anders dan appellante betoogt, nog niet het vermoeden op dat de ladder gebrekkig is. De ladder was niet ongeschikt voor gebruik. Appellante heeft onvoldoende onderbouwd dat fixatie van de ladder verplicht is. Dat de ladders in andere sluizen wel gefixeerd zijn, maakt dit niet anders. Er is dan ook geen reden om appellante niet te belasten met de stelplicht en bewijslast van haar stellingen over de gebrekkigheid van de ladder in de sluis. Wanneer in aanmerking wordt genomen dat het zich bij appellante gerealiseerde gevaar alleen ontstaat wanneer iemand van de ladder gebruikmaakt wat hooguit een aantal malen per dag zal voorkomen, steeds gedurende een korte periode n de ladder precies op dat moment verschuift wat voor zover bekend nog maar eenmaal is gebeurd ligt de conclusie voor de hand dat de combinatie van beide gebeurtenissen een hoogst uitzonderlijke gebeurtenis is. Er dient dan ook van te worden uitgegaan dat de kans op het zich realiseren van dit gevaar zeer klein is. Dat het gevaar zich toch heeft gerealiseerd, maakt dat niet anders. Naar het oordeel van het hof heeft appellante dan ook niet aannemelijk gemaakt dat rekening moest worden gehouden met de kans op het verschuiven van de ladder. De oorzaak van het verschuiven van de ladder kan buiten beschouwing worden gelaten. Het hof wijst de vordering af.

Strafrecht. Slachtoffer dat is neergeschoten en in zijn vlucht voor de dader van de vijfde verdieping van een flat is gevallen, krijgt 45.000 immaterile schadevergoeding.
Strafrecht. Veroordeelde heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag van het slachtoffer door hem in het achterhoofd te schieten met een revolver. Het slachtoffer heeft daarna in paniek de woning van veroordeelde verlaten, probeerde via de balustrades van het flatgebouw naar beneden te klimmen en is vanaf de vijfde verdieping naar beneden gevallen. De kogel in het hoofd van slachtoffer wordt niet verwijderd vanwege de medische risicos daarvan. Slachtoffer is angstig dat de kogel in de toekomst nader letsel kan opleveren. Door zijn vlucht langs het flatgebouw heeft het slachtoffer meerdere complexe breuken opgelopen. Over het causaal verband tussen het schieten en de verwondingen door de val overweegt het hof (PS 2018-1055) het volgende. Aannemelijk is dat als slachtoffer niet zou zijn neergeschoten de schade niet zou zijn ontstaan. Naar het oordeel van het hof staat de schade die door de val is ontstaan daarbij in zodanig verband met het in het hoofd geschoten zijn door verdachte dat deze schade hem als gevolg van dit schieten kan worden toegerekend. Immers, doordat verdachte hem in het hoofd schoot is slachtoffer in paniek op de vlucht geslagen teneinde zich van verdachte te verwijderen. In die paniek is hij over de balustrade van de flat geklommen en naar beneden gevallen. Een dergelijke paniekreactie is niet zodanig onvoorzienbaar dat niet meer kan worden gesproken van een rechtstreeks verband tussen de schade als gevolg van de val en het in het hoofd schieten door verdachte. De gevorderde 45.000 immaterile schadevergoeding wordt toegewezen.

Vordering van schadeverzekeraar van patinte dat het ziekenhuis, dat haar darmaandoening niet onmiddellijk als zodanig herkende, wordt veroordeeld tot het betalen van haar aandeel van de 440.000 gevorderde schade, afgewezen.
De patinte in kwestie liep reeds drie dagen rond met buikklachten. De huisarts schreef medicatie voor, maar de klachten hielden aan. De huisarts legde de volgende dag een huisbezoek af. De dag daarop heeft de huisarts patinte na een telefoontje van haar echtgenoot doorverwezen naar de spoedeisende hulp. Op de spoedeisende hulp zijn verschillende onderzoeken gedaan, werd uiteindelijk de diagnose acute mesenteriale ischemie vastgesteld en werd de operatie aangevangen. Dit was vijf uur nadat de patinte zich had gemeld bij de spoedeisende hulp. De patinte heeft blijvend letsel aan de darmen overgehouden. Zij stelt het ziekenhuis aansprakelijk en legt aan haar vordering ten grondslag dat de artsen de aandoening sneller hadden moeten herkennen, waardoor de kans op een betere uitkomst verloren is gegaan. Het ziekenhuis zou niet hebben voldaan aan de maatstaf van het goed hulpverlenerschap. De rechtbank (PS 2018-1048) wijst de vordering af. Het ziekenhuis wist op het moment van arriveren van patinte niets van haar medische achtergrond. De diagnose van deze aandoening stellen is complex. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat, indien al zou worden uitgegaan van een onacceptabele vertraging in het ziekenhuis tussen binnenkomst en de operatie, daarmee het oorzakelijk verband tussen die vertraging en de ontstane schade nog geenszins gegeven zou zijn. De vertraging beloopt immers (slechts) een kleine twee uur tot maximaal (indien de fase van de diagnostiek erbij zou worden betrokken) een kleine vijf uur. Opmerking verdient ook nog dat in de ochtend na de verwijzing van patinte door de huisarts naar de SEH van het ziekenhuis er een (onverklaard gebleven) tijdspanne van ongeveer vier uur is verstreken voordat zij in het ziekenhuis arriveerde.


Literatuur
Sinds het verschijnen van de vorige nieuwsbrief zijn verschillende signaleringen onder literatuur geplaatst. Zie ook het overzicht onderaan deze nieuwsbrief.


Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de personenschadepraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.


Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps.updates@law.eur.nl.


Met vriendelijke groet,

Siewert Lindenbergh, Ilona van der Zalm Janou Kempkes
PS Updates



Literatuur
Sinds het verschijnen van de vorige nieuwsbrief zijn de volgende signaleringen onder literatuur geplaatst.

J.C. van Eijk-Graveland, De opzetclausule (2000) uitgelegd door de Hoge Raad, Maandblad voor Vermogensrecht 2018, afl. 11, p. 342-349.
Op 13 april 2018 heeft de Hoge Raad een belangwekkend arrest gewezen over de in 2000 door het Verbond van Verzekeraars gentroduceerde opzetuitsluiting voor de particuliere aansprakelijkheidsverzekering (hierna: AVP). De clausule luidt als volgt: Niet is gedekt de aansprakelijkheid van een verzekerde voor schade veroorzaakt door en/of voortvloeiende uit zijn/haar opzettelijk en tegen een persoon of zaak gericht wederrechtelijk handelen of nalaten. Door de tijd heen is gebleken dat de formulering van deze clausule en de daarbij behorende toelichting veel vragen oproepen. Nu heeft de Hoge Raad voor het eerst de kans gekregen zich uit te laten over deze clausule, die tot verschillende interpretaties in lagere rechtspraak en literatuur heeft geleid.

H.P. Verdam, Verkeersdeelname in het kader van de WAM: waar liggen de grenzen?, Maandblad voor Vermogensrecht 2018, afl. 11, p. 321-326.
Afgelopen zomer wees de Hoge Raad een nieuw arrest met betrekking tot de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM). De zaak betrof een ongeval met een vorkheftruck die werd gebruikt bij het plaatsen van betonnen elementen. Dit artikel beoogt een overzicht te bieden van de huidige stand van zaken op het vlak van de reikwijdte van de WAM-dekking.

J. Sijmons J. Hubben, Nieuw medisch tuchtrecht. Verbetering in gemiste kansen, Nederlands Juristenblad 2018/2197, afl. 42.
Met de herziening van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg wil de wetgever de slagkracht van de tuchtrechter vergroten door uitbreiding van het sanctie-arsenaal met onder meer de bepaling dat het tuchtrecht ook van toepassing blijft in de periode dat een hulpverlener is geschorst in de uitoefening van zijn beroep en met de verruiming van de toetsingsnorm. De meest ingrijpende maatregel die genoemd kan worden, is de nieuwe maatregel LOB: de last tot onthouding van de beroepsactiviteiten. De Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd kan hiermee een zorgverlener vanwege ernstig gedrag direct op non-actief stellen in afwachting van een oordeel van de tuchtrechter. Ondanks de stappen vooruit zijn er echter ook kansen voor een compacter en effectiever tuchtrecht blijven liggen.

T. Hartlief, Uit de ban van hier en nu, Nederlands Juristenblad 2018/2195, afl. 42.
De spankracht van het actuele aansprakelijkheidsrecht is ongekend. In de recente geschiedenis waren al enkele mijlpalen bereikt. Een belangrijke ontwikkeling is het verbinden van consequenties in het aansprakelijkheidsrecht aan het inzicht dat het eisers om veel meer dan schadevergoeding en dus geld gaat. Het is inmiddels gewoon te stellen dat het aansprakelijkheidsrecht ook recht wil doen aan zogenoemde immaterile behoeften van eisers. Termen als erkenning en genoegdoening worden tegenwoordig even gemakkelijk in de mond genomen als schadevergoeding. Maar de ooit vanzelfsprekende focus op schadevergoeding staat ook om andere redenen onder druk.

P. Oskam J. Overes, Het Shaken Baby-arrest: de Hoge Raad spreekt zich uit over de Opzetclause AVP 2000, PIV-Bulletin 2018/3, p. 5-10.
Op 13 april 2018 heeft de Hoge Raad een belangrijke uitspraak gedaan voor de letselschadebranche. Het arrest gaat over de uitleg van de Opzetclausule AVP 2000. Deze standaard dekkingsuitsluiting wordt door het Verbond van Verzekeraars voor Aansprakelijkheidsverzekeringen voor Particulieren (AVP) en is door verzekeraars veelvuldig overgenomen. De auteurs bespreken en becommentariren het arrest en gaan op de belangrijkste aspecten in.

L. Dufour, Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en Behandeling van personenschadeclaims, PIV-Bulletin 2018/3, p. 28-32.
Onrechtmatig toegebracht letsel is mits voldaan aan de vijf vereisten een onrechtmatige daad die aanspraak geeft op vergoeding voor de door de benadeelde geleden schade. Als de toebrenger van het letsel een aansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten die dekking biedt voor de aansprakelijkheid van haar verzekerde voor het toegebrachte letsel, dan start de schadebehandeling door de aansprakelijkheidsverzekeraar (de meest voorkomende voorbeelden zijn de WAM, AVB en AVP-verzekeraars) die in de meeste gevallen snel (en in sommige gevallen moeizaam) tot vergoeding van de geleden schade leidt. Dufour bespreekt de verschillende momenten in de schadebehandeling waarbij het EVRM een rol kan spelen.

E. Engelhard, Het Michigan Model. Een andere aanpak van medische aansprakelijkheidsclaims in de Verenigde Staten, PIV-Bulletin 2018/3, p. 33-37.
Het Michigan Model symboliseert een radicaal andere aanpak van medische aansprakelijkheidsclaims in de Verenigde Staten, omdat patinten normaliter genoodzaakt zijn om zich tot de rechter te wenden om schadevergoeding te krijgen. Deze claims zijn tijdrovend en kostbaar. In het Michigan Model worden slachtoffers van medische fouten genformeerd en gecompenseerd door de schade zo veel mogelijk buitengerechtelijk af te wikkelen. Het artikel doet verslag van ervaringen met dit model in de praktijk.

V. Oskam, Beperking van de looptijd: nieuwe kansen?, PIV-Bulletin 2018/3, p. 38-46.
Het artikel staat stil bij de vraag of en wanneer (in welke fase van de beoordeling van de causaliteit) sprake kan zijn van looptijdbeperking van voortdurende schadeposten zoals verlies aan verdienvermogen. De verschillen tussen predispositie en pre-existentie komen aan de orde en de vraag hoe zich dit verhoudt tot beperking van de looptijd.

Hof

Rechtbank

Antillen