Update
Geachte heer/mevrouw,
Bijgaand treft u een nieuwe PS Update aan. Klik hier om de pdf vanaf de website te downloaden.
Kerstvakantie
Op maandag 24 december a.s. zal er geen nieuwsbrief verschijnen, daarmee is dit dus de laatste nieuwsbrief van 2018. De eerste nieuwsbrief van 2019 verschijnt op maandag 7 januari. Via deze weg wensen wij u graag fijne feestdagen en een mooie jaarwisseling toe!
Nieuws
De afgelopen week verschenen verschillende nieuwsberichten. Deze zijn op frequente tijden te lezen op de website.
Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, welke zijn opgenomen onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.
Het Radboudumc is aansprakelijk voor het gebruik van de Miragelplombe. Toerekening krachtens artikel 6:77 BW is niet onredelijk.
Het Radboudumc wordt aansprakelijk gehouden voor het gebruik van een gebrekkige medische hulpzaak, de Miragelplombe. Volgens de hoofdregel van artikel 6:77 BW leidt gebruikmaking van een gebrekkige medische hulpzaak tot een tekortkoming in de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst. Het Radboudumc heeft zich echter (subsidiair) beroepen op de uitzondering in artikel 6:77 BW, namelijk dat toerekening van de tekortkoming onredelijk zou zijn. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, oordeelt het hof (PS 2018-1046) dat het niet onredelijk is dat deze tekortkoming aan het Radboudumc wordt toegerekend en motiveert dit als volgt. Hierbij betrekt het hof de inhoud en strekking van de geneeskundige behandelingsovereenkomst, de verkeersopvattingen en de overige omstandigheden van deze zaak. De medische behandelingsovereenkomst kan weliswaar als een inspanningsverbintenis worden gekwalificeerd, maar artikel 6:77 BW is geschreven voor lke verbintenis en is daarmee niet beperkt tot resultaatsverbintenissen. Het hof bespreekt standpunten uit de literatuur. Voor het antwoord op de vraag of toerekening van de gebrekkige medische hulpzaak onredelijk zou zijn jegens het Radboudumc zijn de navolgende gezichtspunten, in onderlinge samenhang bezien, van belang, voor zover nog niet hiervoor al besproken: de verzekeringsaspecten, de omvang en aard van de schade en de draagkracht van de gelaedeerde/schuldenaar. Het Radboudumc heeft, zoals bijna ieder ziekenhuis in Nederland, een aansprakelijkheidsverzekering en gesteld noch gebleken is dat de verzekeraar de schade door een gebrek in gebruikte (medische) hulpzaken niet zou dekken. De stelling van het Radboudumc dat bij toerekening nog vele andere claims zijn te verwachten, legt onvoldoende gewicht in de schaal om deze tekortkoming niet toe te rekenen. Als hiervan al sprake zou zijn, dan betekent dat dat ook de belangen van deze patinten meewegen om de mogelijkheid open te houden om hun schade te verhalen als er daadwerkelijk schade is geleden als gevolg van het gebruik van de Miragelplombe. Dat het Radboudumc toentertijd niet wist dat de Miragelplombe in de toekomst gebrekkig zou blijken, ligt in het domein/de risicosfeer van het Radboudumc, nu de (oog)artsen zelf hebben gekozen voor deze plombe en de patint (appellant) daarin geen enkele zeggenschap heeft gehad, wel letselschade heeft opgelopen en zijn schade niet meer kan verhalen op de producent. Appellant heeft voor zijn schade bovendien geen dekkende verzekering (behoudens een arbeidsongeschiktheidsverzekering).
Provincie niet aansprakelijk voor afgescheurde duim van een vrouw bij een ongeval in een sluis.
Appellante en haar echtgenoot hadden een boot gehuurd en zijn gaan varen. Op een bepaald punt voeren zij door een sluis. In de sluis aangekomen wilde appellante de boot vastmaken aan een bevestigingspunt op de wal. Zij greep daarbij een ladder vast, die zich verdiept ingebouwd in de sluis bevond. Op het moment dat zij de ladder vastgreep, is de ladder naar links verschoven en is de rechterduim van appellant deels afgescheurd. De sluis is eigendom van de provincie. Appellante vordert een verklaring voor recht dat de provincie aansprakelijk is voor de door haar geleden schade. Zij baseert haar vordering primair op opstalaansprakelijkheid, subsidiair op onrechtmatige daad. De rechtbank heeft de vordering in eerste aanleg afgewezen. Het hof (PS 2018-1057) oordeelt als volgt. Het is onduidelijk waardoor de ladder is verschoven. De ladder is loodzwaar en kan dus niet door appellante zelf zijn verschoven. De boot waarop appellante zich bevond, kan de verschuiving ook niet veroorzaakt hebben, aangezien de boot nog niet aan de wal was vastgemaakt. Het ongeval levert, anders dan appellante betoogt, nog niet het vermoeden op dat de ladder gebrekkig is. De ladder was niet ongeschikt voor gebruik. Appellante heeft onvoldoende onderbouwd dat fixatie van de ladder verplicht is. Dat de ladders in andere sluizen wel gefixeerd zijn, maakt dit niet anders. Er is dan ook geen reden om appellante niet te belasten met de stelplicht en bewijslast van haar stellingen over de gebrekkigheid van de ladder in de sluis. Wanneer in aanmerking wordt genomen dat het zich bij appellante gerealiseerde gevaar alleen ontstaat wanneer iemand van de ladder gebruikmaakt wat hooguit een aantal malen per dag zal voorkomen, steeds gedurende een korte periode n de ladder precies op dat moment verschuift wat voor zover bekend nog maar eenmaal is gebeurd ligt de conclusie voor de hand dat de combinatie van beide gebeurtenissen een hoogst uitzonderlijke gebeurtenis is. Er dient dan ook van te worden uitgegaan dat de kans op het zich realiseren van dit gevaar zeer klein is. Dat het gevaar zich toch heeft gerealiseerd, maakt dat niet anders. Naar het oordeel van het hof heeft appellante dan ook niet aannemelijk gemaakt dat rekening moest worden gehouden met de kans op het verschuiven van de ladder. De oorzaak van het verschuiven van de ladder kan buiten beschouwing worden gelaten. Het hof wijst de vordering af.
Strafrecht. Slachtoffer dat is neergeschoten en in zijn vlucht voor de dader van de vijfde verdieping van een flat is gevallen, krijgt 45.000 immaterile schadevergoeding.
Strafrecht. Veroordeelde heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag van het slachtoffer door hem in het achterhoofd te schieten met een revolver. Het slachtoffer heeft daarna in paniek de woning van veroordeelde verlaten, probeerde via de balustrades van het flatgebouw naar beneden te klimmen en is vanaf de vijfde verdieping naar beneden gevallen. De kogel in het hoofd van slachtoffer wordt niet verwijderd vanwege de medische risicos daarvan. Slachtoffer is angstig dat de kogel in de toekomst nader letsel kan opleveren. Door zijn vlucht langs het flatgebouw heeft het slachtoffer meerdere complexe breuken opgelopen. Over het causaal verband tussen het schieten en de verwondingen door de val overweegt het hof (PS 2018-1055) het volgende. Aannemelijk is dat als slachtoffer niet zou zijn neergeschoten de schade niet zou zijn ontstaan. Naar het oordeel van het hof staat de schade die door de val is ontstaan daarbij in zodanig verband met het in het hoofd geschoten zijn door verdachte dat deze schade hem als gevolg van dit schieten kan worden toegerekend. Immers, doordat verdachte hem in het hoofd schoot is slachtoffer in paniek op de vlucht geslagen teneinde zich van verdachte te verwijderen. In die paniek is hij over de balustrade van de flat geklommen en naar beneden gevallen. Een dergelijke paniekreactie is niet zodanig onvoorzienbaar dat niet meer kan worden gesproken van een rechtstreeks verband tussen de schade als gevolg van de val en het in het hoofd schieten door verdachte. De gevorderde 45.000 immaterile schadevergoeding wordt toegewezen.
Vordering van schadeverzekeraar van patinte dat het ziekenhuis, dat haar darmaandoening niet onmiddellijk als zodanig herkende, wordt veroordeeld tot het betalen van haar aandeel van de 440.000 gevorderde schade, afgewezen.
De patinte in kwestie liep reeds drie dagen rond met buikklachten. De huisarts schreef medicatie voor, maar de klachten hielden aan. De huisarts legde de volgende dag een huisbezoek af. De dag daarop heeft de huisarts patinte na een telefoontje van haar echtgenoot doorverwezen naar de spoedeisende hulp. Op de spoedeisende hulp zijn verschillende onderzoeken gedaan, werd uiteindelijk de diagnose acute mesenteriale ischemie vastgesteld en werd de operatie aangevangen. Dit was vijf uur nadat de patinte zich had gemeld bij de spoedeisende hulp. De patinte heeft blijvend letsel aan de darmen overgehouden. Zij stelt het ziekenhuis aansprakelijk en legt aan haar vordering ten grondslag dat de artsen de aandoening sneller hadden moeten herkennen, waardoor de kans op een betere uitkomst verloren is gegaan. Het ziekenhuis zou niet hebben voldaan aan de maatstaf van het goed hulpverlenerschap. De rechtbank (PS 2018-1048) wijst de vordering af. Het ziekenhuis wist op het moment van arriveren van patinte niets van haar medische achtergrond. De diagnose van deze aandoening stellen is complex. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat, indien al zou worden uitgegaan van een onacceptabele vertraging in het ziekenhuis tussen binnenkomst en de operatie, daarmee het oorzakelijk verband tussen die vertraging en de ontstane schade nog geenszins gegeven zou zijn. De vertraging beloopt immers (slechts) een kleine twee uur tot maximaal (indien de fase van de diagnostiek erbij zou worden betrokken) een kleine vijf uur. Opmerking verdient ook nog dat in de ochtend na de verwijzing van patinte door de huisarts naar de SEH van het ziekenhuis er een (onverklaard gebleven) tijdspanne van ongeveer vier uur is verstreken voordat zij in het ziekenhuis arriveerde.
Literatuur
Sinds het verschijnen van de vorige nieuwsbrief zijn verschillende signaleringen onder literatuur geplaatst. Zie ook het overzicht onderaan deze nieuwsbrief.
Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de personenschadepraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.
Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps.updates@law.eur.nl.
Met vriendelijke groet,
Siewert Lindenbergh, Ilona van der Zalm Janou Kempkes
PS Updates
Literatuur
Sinds het verschijnen van de vorige nieuwsbrief zijn de volgende signaleringen onder literatuur geplaatst.
J.C. van Eijk-Graveland, De opzetclausule (2000) uitgelegd door de Hoge Raad, Maandblad voor Vermogensrecht 2018, afl. 11, p. 342-349.
Op 13 april 2018 heeft de Hoge Raad een belangwekkend arrest gewezen over de in 2000 door het Verbond van Verzekeraars gentroduceerde opzetuitsluiting voor de particuliere aansprakelijkheidsverzekering (hierna: AVP). De clausule luidt als volgt: Niet is gedekt de aansprakelijkheid van een verzekerde voor schade veroorzaakt door en/of voortvloeiende uit zijn/haar opzettelijk en tegen een persoon of zaak gericht wederrechtelijk handelen of nalaten. Door de tijd heen is gebleken dat de formulering van deze clausule en de daarbij behorende toelichting veel vragen oproepen. Nu heeft de Hoge Raad voor het eerst de kans gekregen zich uit te laten over deze clausule, die tot verschillende interpretaties in lagere rechtspraak en literatuur heeft geleid.
H.P. Verdam, Verkeersdeelname in het kader van de WAM: waar liggen de grenzen?, Maandblad voor Vermogensrecht 2018, afl. 11, p. 321-326.
Afgelopen zomer wees de Hoge Raad een nieuw arrest met betrekking tot de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM). De zaak betrof een ongeval met een vorkheftruck die werd gebruikt bij het plaatsen van betonnen elementen. Dit artikel beoogt een overzicht te bieden van de huidige stand van zaken op het vlak van de reikwijdte van de WAM-dekking.
J. Sijmons J. Hubben, Nieuw medisch tuchtrecht. Verbetering in gemiste kansen, Nederlands Juristenblad 2018/2197, afl. 42.
Met de herziening van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg wil de wetgever de slagkracht van de tuchtrechter vergroten door uitbreiding van het sanctie-arsenaal met onder meer de bepaling dat het tuchtrecht ook van toepassing blijft in de periode dat een hulpverlener is geschorst in de uitoefening van zijn beroep en met de verruiming van de toetsingsnorm. De meest ingrijpende maatregel die genoemd kan worden, is de nieuwe maatregel LOB: de last tot onthouding van de beroepsactiviteiten. De Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd kan hiermee een zorgverlener vanwege ernstig gedrag direct op non-actief stellen in afwachting van een oordeel van de tuchtrechter. Ondanks de stappen vooruit zijn er echter ook kansen voor een compacter en effectiever tuchtrecht blijven liggen.
T. Hartlief, Uit de ban van hier en nu, Nederlands Juristenblad 2018/2195, afl. 42.
De spankracht van het actuele aansprakelijkheidsrecht is ongekend. In de recente geschiedenis waren al enkele mijlpalen bereikt. Een belangrijke ontwikkeling is het verbinden van consequenties in het aansprakelijkheidsrecht aan het inzicht dat het eisers om veel meer dan schadevergoeding en dus geld gaat. Het is inmiddels gewoon te stellen dat het aansprakelijkheidsrecht ook recht wil doen aan zogenoemde immaterile behoeften van eisers. Termen als erkenning en genoegdoening worden tegenwoordig even gemakkelijk in de mond genomen als schadevergoeding. Maar de ooit vanzelfsprekende focus op schadevergoeding staat ook om andere redenen onder druk.
P. Oskam J. Overes, Het Shaken Baby-arrest: de Hoge Raad spreekt zich uit over de Opzetclause AVP 2000, PIV-Bulletin 2018/3, p. 5-10.
Op 13 april 2018 heeft de Hoge Raad een belangrijke uitspraak gedaan voor de letselschadebranche. Het arrest gaat over de uitleg van de Opzetclausule AVP 2000. Deze standaard dekkingsuitsluiting wordt door het Verbond van Verzekeraars voor Aansprakelijkheidsverzekeringen voor Particulieren (AVP) en is door verzekeraars veelvuldig overgenomen. De auteurs bespreken en becommentariren het arrest en gaan op de belangrijkste aspecten in.
L. Dufour, Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en Behandeling van personenschadeclaims, PIV-Bulletin 2018/3, p. 28-32.
Onrechtmatig toegebracht letsel is mits voldaan aan de vijf vereisten een onrechtmatige daad die aanspraak geeft op vergoeding voor de door de benadeelde geleden schade. Als de toebrenger van het letsel een aansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten die dekking biedt voor de aansprakelijkheid van haar verzekerde voor het toegebrachte letsel, dan start de schadebehandeling door de aansprakelijkheidsverzekeraar (de meest voorkomende voorbeelden zijn de WAM, AVB en AVP-verzekeraars) die in de meeste gevallen snel (en in sommige gevallen moeizaam) tot vergoeding van de geleden schade leidt. Dufour bespreekt de verschillende momenten in de schadebehandeling waarbij het EVRM een rol kan spelen.
E. Engelhard, Het Michigan Model. Een andere aanpak van medische aansprakelijkheidsclaims in de Verenigde Staten, PIV-Bulletin 2018/3, p. 33-37.
Het Michigan Model symboliseert een radicaal andere aanpak van medische aansprakelijkheidsclaims in de Verenigde Staten, omdat patinten normaliter genoodzaakt zijn om zich tot de rechter te wenden om schadevergoeding te krijgen. Deze claims zijn tijdrovend en kostbaar. In het Michigan Model worden slachtoffers van medische fouten genformeerd en gecompenseerd door de schade zo veel mogelijk buitengerechtelijk af te wikkelen. Het artikel doet verslag van ervaringen met dit model in de praktijk.
V. Oskam, Beperking van de looptijd: nieuwe kansen?, PIV-Bulletin 2018/3, p. 38-46.
Het artikel staat stil bij de vraag of en wanneer (in welke fase van de beoordeling van de causaliteit) sprake kan zijn van looptijdbeperking van voortdurende schadeposten zoals verlies aan verdienvermogen. De verschillen tussen predispositie en pre-existentie komen aan de orde en de vraag hoe zich dit verhoudt tot beperking van de looptijd.
Hof
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden De duim van appellante is bij een ongeval in een sluis deels afgescheurd. Het hof oordeelt dat de provincie niet aansprakelijk is voor de opstal. Het ongeluk heeft kunnen gebeuren door de specifieke plaatsing van de hand van appellante op de ladder en de ladder die op dat moment verschoof. De combinatie van deze twee gebeurtenissen is hoogst uitzonderlijk. De kans op het realiseren van het gevaar is zeer klein. De provincie had geen rekening hoeven houden met het verschuiven van de ladder. De provincie is niet aansprakelijk. 11-12-2018
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch Medische aansprakelijkheid. Patiënte stelt plastisch chirurg aansprakelijk na (onder meer) hals-/facelift. Zij stelt dat zij geen toestemming zou hebben gegeven voor de behandeling indien zij op de hoogte was geweest van de plaats van de incisie in de hals. De behandeling is lege artis uitgevoerd. Na eerder gehouden comparitie oordeelt het hof dat het causaal verband tussen gesteld ontbrekend informed consent en gestelde schade onvoldoende is onderbouwd. De vorderingen van appellante tot betaling van € 86.534,00 aan materiële schade en € 10.000 aan immateriële schade worden afgewezen. Vervolg op PS 2018-0706. 11-12-2018
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch Aansprakelijkheid werkgeefster voor schade als gevolg van door asbest veroorzaakte mesothelioom indien zij niet bewijst dat een overgang van onderneming heeft plaatsgevonden. 04-12-2018
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Het ziekenhuis wordt aansprakelijk gehouden voor gebruik van een gebrekkige medische hulpzaak (de Miragelplombe). Na het verwijderen heeft de patiënt oogletsel opgelopen, namelijk recidiverende netvliesloslating. Volgens de hoofdregel van artikel 6:77 BW leidt gebruikmaking van een gebrekkige medische hulpzaak tot een tekortkoming in de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst. Gezien de verkeersopvattingen en de heersende opvattingen hierover in de literatuur is toerekening niet onredelijk, ook al was het ziekenhuis toentertijd (1992) niet bekend met de ongeschiktheid. Het hof verwijst naar de schadestaatprocedure. 27-11-2018
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Strafrecht. Een slachtoffer van een poging tot doodslag heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. De veroordeelde heeft het slachtoffer in het achterhoofd geschoten. Het slachtoffer is even buiten bewustzijn geweest, toen hij bijkwam is hij op de vlucht geslagen voor de veroordeelde. In paniek probeerde het slachtoffer via de balustrades van de flat naar beneden te klimmen. Bij deze ontsnappoging is het slachtoffer vanaf de vijfde verdieping naar beneden gevallen. Het slachtoffer heeft een kogel in zijn halswervel die medisch niet verwijderd kan worden, hetgeen angst oplevert. Daarnaast is het slachtoffer zwaargewond geraakt door de val van de flat. De veroordeelde heeft het causaal verband tussen zijn daad en de schade ontstaan door de val bestreden. Het hof is van oordeel dat het causaal verband wel aanwezig is. Immers, als het slachtoffer niet was neergeschoten, was de schade niet ontstaan. Het hof kent € 45.000 immateriële schadevergoeding toe. Het hof houdt onder meer rekening met de omstandigheden dat de veroordeelde met opzet heeft geschoten, de kogel operatief niet verwijderd kan worden, de polsfracturen van het slachtoffer tot op heden niet zijn hersteld, het slachtoffer voortdurend problemen heeft met zijn gewrichten en dat het slachtoffer psychische klachten heeft. 18-10-2018
Rechtbank
- Rechtbank Den Haag Strafrecht. Veroordeling voor mensenhandel, bedreiging en wapenbezit. Veroordeelde heeft gedurende een periode van ruim vier jaar met twee vrouwen een relatie gehad. Hij heeft hen geïsoleerd, gecontroleerd en ernstig bedreigd. Hij heeft het geld wat zij verdienden in de prostitutie afgepakt, door hen een mooie toekomst samen voor te spiegelen. Hij heeft hen gedwongen tot het zetten van tatoeages met zijn naam en initialen als waren het brandmerken. Hij heeft een heel ernstige inbreuk op het leven van de twee slachtoffers gemaakt, en heeft alleen maar oog gehad voor het vele geld dat het hem opleverde. Een van de slachtoffers heeft zich gevoegd als benadeelde partij en vordert zowel vergoeding van materiële schade (€ 1.021.189,27) als immateriële schade (€ 25.000). Ter zake van de gevorderde immateriële schadevergoeding wijst de rechtbank, gelet op soortgelijke zaken, een bedrag van € 10.000 toe. De benadeelde heeft verder in de periode van 1 januari 2013 tot 11 augustus 2017 voor de verdachte gewerkt. Aldus in het kader van voornoemde schatting uitgaande van 1443 werkdagen, maal € 200 per dag, levert een totaalbedrag van € 288.600 aan materiële schade op. 06-12-2018
- Rechtbank Oost-Brabant Voegingsincident. Het geschil in de hoofdzaak gaat om de afwikkeling van de letselschade van een werknemer als gevolg van een ongeval. Bij het schoonmaken van de dakgoot van eiser 1 is de werknemer vijf meter naar beneden gevallen. Door de val heeft hij blijvend letsel opgelopen, waaronder een gedeeltelijke dwarslaesie. De verzekeraar van eiser 1 weigerde dekking te geven, omdat het een arbeidsongeval betrof waarvoor de werkgever (eiser 2) aansprakelijk zou zijn. Door een fout van assurantietussenpersoon Claeren beschikt de werkgever niet over een aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven. Claeren is daarom aansprakelijk voor de schade die de werkgever lijdt indien wordt geoordeeld dat hij aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade van de werknemer. Eisers vorderen primair dat de verzekeraar van eiser 1, subsidiair dat Claeren wordt veroordeeld tot betaling van de letselschade (waaronder voorschotten van € 100.000). In het incident vordert de verzekeraar van eiser 1 dat haar wordt toegestaan zich in de hoofdzaak te voegen aan de zijde van eisers. Zij legt daaraan ten grondslag dat zij er belang bij heeft dat de vordering van eisers tegen Claeren deugdelijk wordt onderbouwd. De incidentele vordering wordt afgewezen, omdat de verzekeraar geen belang heeft bij de voeging. Immers, als de rechtbank toekomt aan de subsidiaire vordering tegen Claeren, staat al vast dat de verzekeraar vrijuit gaat. 05-12-2018
- Rechtbank Noord-Holland Ziekenhuis is niet aansprakelijk voor de letselschade van een patiënte bij wie ischemie van de darmen niet onmiddellijk werd herkend door de dienstdoende artsen. Schadeverzekeraar van de patiënte vordert een verklaring voor recht dat het ziekenhuis haar aandeel van de € 440.000 geleden schade moet betalen. De rechtbank wijst de vordering af, omdat het ziekenhuis niet in strijd met het goed hulpverlenerschap heeft gehandeld en er een onverklaarbare tijdsspanne van vier uur zit tussen de doorverwijzing naar de spoedeisende hulp en het daadwerkelijk arriveren van patiënte in het ziekenhuis. 05-12-2018
- Rechtbank Den Haag Strafrecht. Huisvriend, aan wie de zorg voor een 6-jarig meisje en 9-jarig jongetje was toevertrouwd, heeft ontuchtige handelingen met hen gepleegd. Het meisje heeft dit aan haar moeder verteld. De veroordeelde heeft het slachtoffer slagroom van zijn penis laten likken, zich laten aftrekken en heeft zijn billen laten betasten. Het jongetje heeft nadien tegenover de politie ontkend dat hij ook bij de ontuchtige handelingen werd betrokken, maar met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat die ontkenning mogelijk is ingegeven door de vrees dat er weer iemand uit zijn (toch al weinig stabiele) (gezins)omgeving zou verdwijnen. Alleen het verwijt ten aanzien van het meisje wordt wettig en overtuigend bewezen geacht en aan haar wordt een vergoeding van € 5.000 voor immateriële schade toegekend. 03-12-2018
- Rechtbank Limburg Deelgeschil. Verzoeker is, terwijl hij op een motor reed,aangereden door een personenauto, waarna verzekeraar Allianz aansprakelijkheid heeft erkend. Verzoeker verzoekt dat Allianz zou worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 134.537,52 wegens verschenen schade bestaande in verlies aan verdienvermogen, dat de toekomstschade wegens verlies aan verdienvermogen zou worden geschat op € 877.747,32 en dat de fiscale component zou worden vastgesteld op € 102.531,72. Deze bedragen zijn gebaseerd op een deskundigenrapport. Het verzoek is dat voor recht verklaard wordt dat het in opdracht van Allianz uitgevoerde persoonlijk onderzoek op onrechtmatige gronden is uitgevoerd en jegens verzoeker onrechtmatig is geweest en dat het dientengevolge verkregen bewijs niet door Allianz mag worden meegewogen bij de beoordeling van de letselschade van verzoeker. De rechtbank oordeelt dat de beslissing van de verzekeraar tot het instellen van een persoonlijk onderzoek niet voldoet aan verschillende bepaling van de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek. Er bestaat geen aanleiding om het onrechtmatig verkregen bewijs, bestaande uit de observatie van verzoeker, toch mee te wegen bij de afwikkeling van de letselschade van verzoeker. De jurisprudentie biedt weliswaar de ruimte om, ondanks het feit dat bewijs onrechtmatig is verkregen, het verkregen bewijs te gebruiken, maar de rechtbank ziet geen aanleiding om die regel ook in dit geval toe te passen. Doorslaggevend acht de rechtbank daartoe dat de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek is opgesteld door het Verbond van Verzekeraars. Dit betreft een verbond waartoe Allianz ook behoort. Van verzekeraar mag derhalve worden verwacht dat zij zich houdt aan de door het verbond opgestelde regels. Vervolg op PS 2018-0296. 30-11-2018
- Rechtbank Oost-Brabant Strafrecht. Veroordeling voor onder meer poging tot doodslag en mishandeling. Veroordeelde heeft een jarenlange relatie met het slachtoffer gehad en twee zoons met haar gekregen. Het slachtoffer was al tijden erg bang voor veroordeelde. Tijdens de in de strafzaak centraal staande gebeurtenis heeft veroordeelde groepen: ‘Als je bij me weggaat, schiet ik je neer. Niet dood, want je moet lijden.’ Vervolgens heeft hij het slachtoffer met een mes met een lemmet van 20 cm een aantal keren gestoken in de buik en borst, met ernstig letsel aan de buik tot gevolg. De raadsvrouw wijzigt de vordering tot schadevergoeding van € 15.853,95 naar € 17.378,95. Dit wegens een bedrag dat de verdachte reeds heeft betaald, en een hersteloperatie die in de toekomst uitgevoerd moet worden. De rechtbank wijst de verhoging af. De rechtbank acht € 5.000 aan immateriële schadevergoeding toewijsbaar. De rechtbank rekent het de veroordeelde zwaar aan dat het feit is gepleegd in de woning van slachtoffer, terwijl de kinderen thuis waren. 30-11-2018
- Rechtbank Den Haag Strafrecht. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en aan zware mishandeling van zijn overbuurman door hem met een knuppel op het hoofd en meerdere keren op de knie te slaan. Het slachtoffer heeft er een hoofdwond en een verbrijzelde knieschijf aan overgehouden. Het slachtoffer heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 10.474,40, waarvan € 7.000 aan immateriële schade en € 3.474,40 aan materiële schade. De materiële schadevergoeding wordt grotendeels afgewezen, omdat veel posten toekomstige schade betreffen en de strafzaak zich niet leent voor het vaststellen van een aantal causale verbanden. Er wordt € 5.000 aan immateriële schadevergoeding toegewezen. 30-11-2018