Naar boven ↑

Update

Nummer 5, 2018
Uitspraken van 30-01-2018 tot 05-02-2018
Redactie: Mr. H. Vorsselman, mr. drs. I. van der Zalm, mr. Y. Bosschaart en J. Stulp.

Geachte heer/mevrouw,

Bijgaand treft u een nieuwe PS Update aan. Klik hier om de pdf vanaf de website te downloaden.


Kort commentaar schrijven bij uitspraak?
Is uw oog gevallen op een interessante uitspraak, zou u uw visie hierop willen delen en de uitspraak willen voorzien van een kort commentaar? Laat het ons weten; de redactie van PS Updates staat open voor het ontvangen van korte annotaties bij uitspraken! Mail bij interesse naar ps.updates@law.eur.nl.


Annotaties
Graag wijzen wij u op de volgende verschenen annotatie.

Annotatie mr. M. (Maartje) Verheijden mr. R. (Ronna) Rutten: Overmacht en het anticiperen op de fouten van andere verkeersdeelnemers.
Het vonnis van de Rechtbank Overijssel van 27 september 2017 (PS 2017-0813) is een zeldzaam voorbeeld van een geval waarin overmacht bij een verkeersongeval tussen een gemotoriseerde en ongemotoriseerde verkeersdeelnemer wordt aangenomen. Voor een geslaagd beroep op overmacht moet de gemotoriseerde verkeersdeelnemer aannemelijk maken dat hem rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van de wijze waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen (artikel 185 lid 1 WVW). Uit de rechtspraak blijkt dat de lat erg hoog ligt. Als een ongemotoriseerde verkeersdeelnemer zichtbaar was of zijn aanwezigheid verwacht had moeten worden, zal overmacht niet snel worden aangenomen. Een beroep op overmacht zal daarom slechts bij uitzondering slagen. Naar het oordeel van de Rechtbank Overijssel was in deze zaak sprake van een dergelijke uitzondering. De annotatie bij deze uitspraak leest u hier.


Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, welke zijn opgenomen onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.

Door kwijtgeraakt en niet ongeldig verklaard rijbewijs heeft appellant een groot aantal (onterechte) boetes opgelegd gekregen. Volgens EHRM schending van artikel 8 EVRM. In nationale procedure vorderingen strekkende tot vergoeding van de opgelopen schade verjaard.
Appellant is in 1995 zijn rijbewijs kwijtgeraakt. Hij heeft hiervan aangifte gedaan en in 1997 wordt hem een nieuw rijbewijs verstrekt. In de tussentijd is door derden een groot aantal autos op naam van appellant gezet. Vervolgens zijn met deze autos diverse overtredingen van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) begaan, zoals het niet verstrekken van keuringsbewijzen (apk), overtreding van de toegestane maximumsnelheid en overtreding van een parkeerverbod. Door de Belastingdienst zijn belastingaanslagen opgelegd van meer dan n miljoen euro. Appellant is vervolgens verschillende procedures gestart om zijn documentatie op te schonen en de boetebeschikkingen te laten vernietigen. Daarnaast is hij 2006 en 2007 behandeld voor psychische klachten. In een door appellant aangespannen procedure bij het EHRM wordt door het Europees Hof geoordeeld dat sprake is van een schending van artikel 8 EVRM, omdat het feit dat het vermiste rijbewijs op het moment van melding van die vermissing niet ongeldig is verklaard, misbruik van de identiteit van appellant door anderen mogelijk maakte. De door het Europees Hof toegewezen vergoeding van 9.000 is door de Nederlandse Staat betaald aan appellant.
In deze procedure vordert appellant een verklaring voor recht dat de Staat aansprakelijk is en een vergoeding van de opgelopen schade. Het hof (PS 2018-0073) komt, evenals de rechtbank, tot de conclusie dat de vorderingen van appellant zijn verjaard. Daartoe wordt overwogen dat reeds voor 22 augustus 2008 (de datum van de stuitingsbrief) sprake was bekendheid in de zin van artikel 3:310 BW, aangezien in 2004 al een aansprakelijkstelling is verzonden door de advocaat van appellant. De op 22 augustus 2008 aangevangen verjaringstermijn is na vijf jaar verlopen op 22 augustus 2013, zonder dat in de tussenliggende periode opnieuw is gestuit.

Overheidsaansprakelijkheid. Beroep op verjaring door Nederlandse Staat in zaak aangespannen door weduwen/kinderen van gexecuteerde mannen Zuid-Sulawesi naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
In de door de weduwen en kinderen aangespannen procedure tegen de Staat stellen zij dat hun echtgenoten/vaders in 1946-1947 zijn gexecuteerd door Nederlandse militairen in het toenmalige Zuid-Celebes in Nederlands-Indi, het huidige Zuid-Sulawesi in Indonesi. Zij menen dat de Nederlandse Staat onrechtmatig heeft gehandeld en daarom aansprakelijk is voor de door hen geleden schade. In een tussenvonnis oordeelde de rechtbank dat de weduwen/kinderen bewijs dienden aan te dragen waaruit zou blijken dat zij niet eerder in staat waren een procedure aan te spannen tegen de Staat. De weduwen en kinderen hebben vervolgens bewijs aangeleverd waaruit blijkt dat zij in augustus t/m december 2013 op de hoogte zijn geraakt van de mogelijkheid de Staat aansprakelijk te stellen. De rechtbank (PS 2018-0089) oordeelt dat zij daarmee allen de Staat binnen een redelijke termijn aansprakelijk hebben gesteld en in rechte hebben betrokken met hun op 12 mei 2014 uitgebrachte dagvaardingen. Het beroep op verjaring door de Nederlandse Staat is in deze omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Voorts wordt in dit vonnis geoordeeld welke getuigen zullen worden gehoord voordat kan worden geoordeeld of de executies daadwerkelijk hebben plaatsgevonden.

Beroep op verjaring door werkgever na arbeidsongeval gaat niet op. Oordeel hof dat verjaring niet tussentijds is gestuit omdat gedane betalingen voorschotbedragen betroffen in het kader van de schadeafwikkeling door een verzekeraar, onjuist dan wel onvoldoende gemotiveerd.
Eiser was als bedrijfsleider in dienst bij verweerster en is in 1998 tijdens zijn werkzaamheden in de wasstraat van verweerster uitgegleden. Als gevolg daarvan is eiser volledig arbeidsongeschikt geraakt. De verzekeraar van verweerster, Bovemij, heeft aansprakelijkheid bij brief van 8 november 2001 erkend. Bovemij heeft Cunningham Lindsey ingeschakeld als schaderegelingsbureau. Halverwege 2005 is de schade tot en met 2004 definitief afgewikkeld en is voor de te lijden schade tot juli 2008 een voorschot betaald. In september 2008 is nogmaals een voorschot betaald. Nadien is de afwikkeling van de schade in een impasse geraakt. Zowel de rechtbank als het hof hebben geoordeeld dat de vorderingen van eiser zijn verjaard. Eiser komt in cassatie op tegen het oordeel van het hof. Volgens hem heeft het hof miskend dat de handelingen van Bovemij en Cunningham Lindsey in het kader van de schadeafwikkeling voortbouwden op een eerdere erkenning van aansprakelijkheid door Bovemij namens verweerster.
De Hoge Raad (PS 2018-0084) oordeelt dat de aansprakelijkheidsvraag in deze procedure niet meer ter discussie staat. Als een verzekeraar in een dergelijk geval al niet op grond van de polisvoorwaarden (ook) bij de schadeafwikkeling optreedt als vertegenwoordiger van de verzekerde, geldt behoudens bijvoorbeeld een andersluidende mededeling van de verzekeraar of de verzekerde in elk geval als uitgangspunt dat de benadeelde op een zodanige vertegenwoordigingsbevoegdheid mag vertrouwen. In dat verband is het volgens de Hoge Raad van belang dat voor een eventuele erkenning door Bovemij (namens verweerster) als grond voor stuiting van de lopende verjaring, voldoende is de erkenning dat eiser aanspraak heeft op een hogere schadevergoeding dan reeds (zonder voorbehoud) is betaald, waarbij zonder belang is dat over de omvang van het nog verschuldigde bedrag geen overeenstemming bestaat. Het oordeel van het hof geeft daarom ofwel blijk van een onjuiste rechtsopvatting, ofwel is onvoldoende gemotiveerd.


Nieuws
De afgelopen week verschenen verschillende nieuwsberichten. Deze zijn op frequente tijden te lezen op de website.


Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de personenschadepraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.


Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps.updates@law.eur.nl.


Met vriendelijke groet,

Siewert Lindenbergh, Ilona van der Zalm Marit Rijndorp
PS Updates

Hoge Raad

Hof

Rechtbank

Centrale Raad van Beroep

Uitspraken zonder ECLI