Update
Geachte heer/mevrouw,
Bijgaand treft u een nieuwe PS Update aan. Klik hier om de pdf vanaf de website te downloaden.
Nieuws
De afgelopen weken verschenen verschillende nieuwsberichten. Deze zijn op frequente tijden te lezen op de website.
Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, welke zijn opgenomen onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.
Slachtoffer van verkeersongeval krijgt te maken met trage en onzorgvuldige afwikkeling van de letselschadezaak en vordert 85.000 wegens secundaire victimisatie. Het hof wijst 10.000 toe wegens schending van beginselen zoals opgenomen in de Gedragscode Behandeling Letselschade.
In deze langlopende letselschadezaak (na een verkeersongeval in 1999) zijn de voornaamste geschilpunten in hoeverre de na het ongeval voorgevallen gebeurtenissen in het leven van appellant meewegen bij de vaststelling van de omvang van de schade als gevolg van het ongeval, of sprake is van een aan het ongeval toe te rekenen verlies aan verdienvermogen en zo ja, hoe dit berekend moet worden en of sprake is van secundaire victimisatie (ook wel aan te duiden als onrechtmatige schadeafwikkeling; verergering van door het ongeval veroorzaakt leed of schade, ontstaan door het langlopen van de zaak en door handelen of nalaten toe te rekenen aan de verzekeraar). Appellant runde als zelfstandige een boerenbedrijf. Na een verkeersongeluk is zijn vrouw geheel arbeidsongeschikt geraakt, appellant was grotendeels arbeidsongeschikt geraakt voor het belastende werk op de boerderij en heeft zijn bedrijfsvoering moeten aanpassen.
Het hof (PS 2019-0008) oordeelt dat de in het neurologisch rapport beschreven klachten kunnen worden gekwalificeerd als het postwhiplashsyndroom. Ook is het hof van oordeel dat de psychische klachten zijn terug te voeren op het ongeval. Nu de verzekeraar de benadeelde heeft te nemen zoals hij is ten tijde van de schadeveroorzakende gebeurtenis en gelet op de ruime toerekening die bij verkeersongevallen in letselschadezaken dient plaats te vinden, is de conclusie dat ook de depressie en psychiatrische opname in 2006 aan het ongeval toe te rekenen zijn. Het hof wijst verschillende schadeposten toe, waaronder voor herstructurering van en nieuwe arbeidsverlichtende machines voor de boerderij van appellant, verlies aan verdienvermogen en medische kosten. Appellant heeft 85.000 wegens secundaire victimisatie gevorderd, hetgeen door de rechtbank is afgewezen. Uit een lange reeks van correspondentie rijst het beeld op van een bijzonder stroperig letselschadedossier. Onder verwijzing naar de Gedragscode Behandeling Letselschade acht het hof de wijze van behandeling van dit dossier door Aegon onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig jegens appellant. Het hof acht het aannemelijk dat appellant door deze onzorgvuldige (en trage) wijze van behandeling immaterile schade heeft opgelopen (naast de door hem opgelopen schade door het ongeval) en begroot deze schade naar redelijkheid en billijkheid op 10.000. De rechtbank heeft een bedrag van 15.000 als smartengeld toegewezen. De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij de bedragen genoemd in de Smartengeldgids. Het hof oordeelt dat het onzorgvuldig handelen van Aegon al is verdisconteerd in het hierboven toegekende bedrag aan immaterile schadevergoeding wegens onrechtmatige schadeafwikkeling. Het hof sluit zich dus aan bij het oordeel van de rechtbank; voor het toekennen van een hoger bedrag aan smartengeld bestaat geen aanleiding.
Schadestaatprocedure. Eiseres heeft ernstig letsel overgehouden aan een zware mishandeling door gedaagde. De rechtbank stelt het causaal verband vast.
Gedaagde heeft eiseres ernstig mishandeld. Hij heeft haar op het oog en het gezicht gestompt en toen zij op de grond lag tegen haar nek gestompt. Eiseres heeft hier ernstig letsel aan overgehouden. Zij stelt dat zij als gevolg van de mishandeling de volgende klachten en het volgende letsel heeft opgelopen: ernstige hoofdpijn, verstoorde nachtrust, een zeer diepe breuk van de oogkas dichtbij een zenuw, hersenletsel, een gevoelloos gezicht en een gevoelloze lip, whiplash, beschadigde tanden, cognitieve en psychische klachten waaronder PTSS. Op dit moment is er, zo stelt eiseres, sprake van blijvend oog- en hersenletsel, en PTSS. Zij ziet, zo stelt zij, scheel, moet een bril dragen, heeft gedurende de hele dag hoofdpijn en heeft geheugen- en concentratieproblemen en moeite met lezen. Zij stelt nog in behandeling te zijn. Eiseres vordert samengevat veroordeling van gedaagde tot betaling van 194.040,98. Dit bedrag bestaat uit de volgende kostenposten: verlies arbeidsvermogen tot oktober 2017 ( 30.470), kosten huishoudelijke hulp en verlies aan zelfwerkzaamheid ( 102.663), schade vanwege het niet kunnen voltooien van de masterstudie ( 26.341,45), immaterile schade ( 31.000) en materile schade ( 3.566,51). Eiseres baseert haar vordering op onrechtmatige daad. Gedaagde betwist de (hoogte van) de gestelde schade, het causaal verband en stelt dat sprake is van eigen schuld bij eiseres en dat het gevorderde bedrag niet meer redelijk en billijk is.
De rechtbank (PS 2019-0005) overweegt dat een vergelijking dient te worden gemaakt tussen de feitelijke situatie na de mishandeling en de hypothetische situatie bij het wegdenken daarvan. De stelplicht en bewijslast van het bestaan en de omvang van de schade liggen in beginsel bij de benadeelde. Aan eiseres mogen in dit verband echter geen strenge eisen worden gesteld; het is immers gedaagde die aan haar de mogelijkheid heeft ontnomen om zekerheid te verschaffen omtrent hetgeen in die hypothetische situatie zou zijn geschied. De rechtbank gaat uit van een causaal verband. Met deze zware mishandeling is de norm van artikel 302 Sr geschonden, die ertoe strekt het risico van pijn, (ernstig) letsel en schade voor de gezondheid te voorkomen. In het onderhavige geval heeft dit risico zich verwezenlijkt, nu in ieder geval het gestelde letsel en de gestelde klachten kort na de mishandeling, zoals in het strafvonnis (waarin gedaagde werd veroordeeld) bewezen verklaard, niet concreet zijn betwist. Het beroep op eigen schuld wordt verworpen. De rechtbank acht het nodig om over de medische situatie van eiseres en de daaruit voortvloeiende klachten en beperkingen deskundigenberichten in te winnen. Partijen worden in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de deskundigenberichten. De rechtbank geeft partijen in overweging hun advocaten te instrueren nogmaals met elkaar in contact te treden om te trachten een minnelijke regeling te treffen. De rechtbank houdt verder iedere beslissing aan.
Toekenning van 12.500 ter vergoeding van shockschade aan slachtoffer 2, die samen met haar partner (slachtoffer 1) op oudejaarsnacht werd neergestoken. Haar partner overleed bijna aan een slagaderlijke bloeding in de hals en zij probeerde de bloeding te dichten.
Veroordeling voor tweemaal poging tot doodslag. Veroordeelde heeft tijdens oudejaarsnacht onverwachts, terwijl slachtoffer 1 en slachtoffer 2 samen vuurwerk aan het afsteken waren, op hen ingestoken met een mes. Slachtoffer 2 is daarbij gestoken in de rug (ter hoogte van het schouderblad) en in het hoofd. Vervolgens heeft verdachte met het mes in de hals van slachtoffer 1, die slachtoffer 2 te hulp schoot, gestoken. Als gevolg hiervan is een slagaderlijke bloeding ontstaan. De kans dat slachtoffer 1 zou komen te overlijden, is aanmerkelijk geweest. Gelet op de wijze waarop de messteken zijn toegebracht, namelijk met ongecontroleerde en repeterende bewegingen, zoals omschreven door slachtoffer 2, en de plaatsen in het lichaam waar verdachte heeft gestoken, wordt voorwaardelijk opzet aanwezig geacht.
Beide slachtoffers hebben zich als benadeelde gevoegd in de strafzaak. Slachtoffer 1 vordert als voorschot op de door hem geleden immaterile schade een bedrag van 37.500. De rechtbank schat het toe te kennen bedrag naar redelijkheid gelet op wat er is gebeurd en op basis van de huidige (medische) toestand van de benadeelde partij en de gevolgen die het feit tot vandaag voor hem heeft gehad. De rechtbank (PS 2019-0018) komt op grond daarvan toekenning van een bedrag van 25.000 billijk voor. Slachtoffer 2 heeft een bedrag van 12.500 gevorderd aan shockschade die zij als gevolg van het neersteken van slachtoffer 1 heeft geleden. Zij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat zij er getuige van heeft moeten zijn dat haar partner, slachtoffer 1, is neergestoken en bijna aan zijn letsel ter plaatse is overleden. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de onderbouwing van de vordering voldoende aannemelijk is dat zij shockschade heeft geleden. Zij heeft waargenomen dat haar partner door verdachte met een mes in zijn hals is gestoken en zij is haar partner, die als gevolg daarvan een slagaderlijke bloeding had opgelopen, te hulp geschoten, onder meer door de wond gedurende enige tijd te dichten met een handdoek. Daarbij spoot het bloed er uit. Dit moet onbeschrijflijk zwaar voor de benadeelde partij zijn geweest. Onder deze omstandigheden komt de rechtbank vergoeding van shockschade tot het gevorderde bedrag van 12.500 billijk voor en dit zal worden toegewezen. Ook wijst de rechtbank de gevorderde 3.000 immaterile schadevergoeding toe aan slachtoffer 2.
Deelgeschil. De rechtbank begroot het smartengeld voor een verongelukte motorrijder die door een complete dwarslaesie volledig rolstoelafhankelijk is geworden.
Motorrijder kwam in 2008 ten val toen een automobilist verzuimde hem voorrang te verlenen. De motorrijder heeft een complete dwarslaesie opgelopen en is volledig rolstoelafhankelijk. De verzekeraar van de automobilist, Nationale Nederlanden, heeft destijds aansprakelijkheid erkend en heeft 832.500 aan voorschotten aan smartengeld verstrekt. Verzoeker vordert een verklaring voor recht dat Nationale Nederlanden gehouden is om 185.000 immaterile schadevergoeding aan hem te betalen. Hij wijst daarbij op arresten van de Hoge Raad over ernstige letselschade, algemeen erkende rechtsbeginselen waar op grond van artikel 3:12 BW rekening mee moet worden gehouden, de inmiddels gewijzigde maatschappelijke opvattingen ter zake van smartengeld, de hogere smartengeldvergoedingen in het buitenland, de vergoedingen die strafrechters toekennen aan benadeelden wegens onterechte vrijheidsberovingen en de persoonlijke belangen betrokken bij het geval.
De rechtbank (PS 2019-0025) oordeelt dat bij de begroting van het smartengeld moet worden uitgegaan van vergelijkbare gevallen voor 2008 (jaar van het ongeval) en dat indexatie plaats moet vinden naar het niveau van 2008. De rechtbank is van oordeel dat voorts op grond van het bepaalde in artikel 3:12 BW de veranderde opvattingen met betrekking tot compensatie van leed moeten worden meegewogen bij de begroting van het smartengeld. De rechtbank kwalificeert het letsel van verzoeker als letsel uit de zwaarste categorie, waardoor sprake is van een drastische, onomkeerbare en sterk verlaagde levenskwaliteit. De rechtbank begroot de immaterile schadevergoeding op een bedrag van 165.000. Verder vindt de rechtbank het tegen de aard van het deelgeschil indruisen om de beschikking bij voorraad uitvoerbaar te verklaren.
Literatuur
Sinds het verschijnen van de vorige nieuwsbrief zijn verschillende signaleringen onder literatuur geplaatst. Zie ook het overzicht onderaan deze nieuwsbrief.
Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de personenschadepraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.
Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps.updates@law.eur.nl.
Met vriendelijke groet,
Siewert Lindenbergh, Ilona van der Zalm Janou Kempkes
PS Updates
Literatuur
Sinds het verschijnen van de vorige nieuwsbrief zijn de volgende signaleringen onder literatuur geplaatst.
N. van den Burg E. Luijendijk, De AVG voor de letselschadepraktijk, Tijdschrift Letselschade in Praktijk 2018/118, afl. 6.
Met ingang van 25 mei 2018 is de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) rechtstreeks van toepassing in alle lidstaten van de Europese Unie. De AVG regelt de rechtmatige en zorgvuldige verwerking van persoonsgegevens van natuurlijke personen door particuliere organisaties en overheidsinstanties. In dit artikel worden enkele gevolgen van de AVG voor de omgang met (bijzondere) persoonsgegevens in de letselschadepraktijk geanalyseerd. Na een algemene toelichting op de overgang van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) naar de AVG en de voorschriften waaraan de verwerking van persoonsgegevens dient te voldoen, wordt ingegaan op de positie van de aansprakelijkheidsverzekeraar, de medisch adviseur, de medisch deskundige en de belangenbehartiger als verwerkingsverantwoordelijken.
P.C. Knijp, De grenzen van het deelgeschil, Tijdschrift Letselschade in Praktijk 2018/119, afl. 6.
Dit artikel is een bewerking van de lezing die de auteur op 29 maart 2018 tijdens de themadag Deelgeschilprocedure; Hoe gaat het? Wat kan er (nog) beter? heeft gehouden. Deze themadag werd georganiseerd door het Kenniscentrum Milieu en Gezondheid en de Expertgroep Letselschade in samenwerking met Studiecentrum Rechtspraak (SSR). In de lezing gaf de auteur zijn persoonlijke ervaringen als (letselschade-)advocaat, optredend voor verzekeraars, met de deelgeschilprocedure weer.
M.W. Knigge, W.H. van Boom J.W. Keijser, Minder gezichtspunten, betere sturing? Over de gevolgen van het aantal gezichtspunten op juridische oordeelsvorming, Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht 2018/37, afl. 9.
Het privaatrecht werkt vaak met gezichtspuntencatalogi. Er wordt wel gezegd dat gezichtspunten te weinig sturing geven aan rechterlijke oordeelsvorming. Een oplossing, zo wordt wel beweerd, zou kunnen zijn om het aantal te gebruiken gezichtspunten te reduceren. Hoe minder gezichtspunten, hoe meer sturing, is de stelling. Maar is die juist? In dit artikel wordt die vraag onderzocht aan de hand van een experiment. Enig bewijs voor de juistheid van de stelling wordt niet gevonden. Het werken met minder gezichtspunten lijkt dus vooralsnog niet een geschikte manier om meer sturing te bereiken.
A.M. Overheul, Angst als juridisch relevante schade: de angstschadevordering naar Frans recht, Aansprakelijkheid, Verzekering Schade 2018/31, afl. 6.
Deze bijdrage gaat over de angstschadevordering in het Franse recht en de betekenis hiervan voor het Nederlandse recht. Angstschade is hot topic in Frankrijk. Het gegeven dat de angstschadevordering zich al ver ontwikkeld heeft in de Franse (cassatie)rechtspraak, maakt het waardevol om naar de voorwaarden te kijken die de Franse rechter aan de angstschadevordering stelt.
P.C.J. De Tavernier, Overwegingen bij een behoedzaam arrest van de Hoge Raad omtrent de doorbreking van de aansprakelijkheidslimiet voor personenvoer op de binnenvaart (artikel 8:983 BW), Aansprakelijkheid, Verzekering Schade 2018/32, afl. 6.
In zijn arrest van 18 mei 2018 (ECLI:NL:HR:2018:729) kreeg de Hoge Raad de gelegenheid zich uit te spreken over de mogelijkheden om een aansprakelijkheidslimiet die geldt voor personenvervoer op de binnenvaart, te doorbreken. De zaak gaat over een ongeval, waarbij een Duitse passagier tijdens een pleziervaart op het Grevelingenmeer ernstig letsel oploopt. Hij lijdt daarbij schade ten belope van ruim 620.000. De aansprakelijkheidsverzekeraar van het schip beroept zich echter op de van toepassing zijnde wettelijke limiet van 137.000.
R.W.M. Giard J.M. Broekman, Herbeoordelingen bij medische aansprakelijkheid door n expert of door een panel? Over nabootsing van de oorspronkelijke beoordelingssituatie, Letsel Schade 2018/4, p. 11-19.
Als bij een medische aansprakelijkheidskwestie het vermoeden bestaat dat er bij het beoordelen van een rntgenfoto, microscopische preparaten, weenregistratie, een hartfilmpje of wat dies meer zij iets verkeerd is gegaan, dan kan die beoordeling door een deskundige opnieuw worden beschouwd. Als deze beoordeling zonder voorzorgsmaatregelen opnieuw wordt uitgevoerd, wordt geen recht gedaan aan de oorspronkelijke beoordelingssituatie en wordt een opgeschroefde zorgvuldigheidsnorm gecreerd, omdat er wordt geoordeeld met wijsheid achteraf. Raimond Giard en Jan Broekman bepleiten blindering, evenals een breed en diepgaand onderzoek naar het geval en de context ervan.
R.W.M. Giard, Het doen van goed oorzakenonderzoek van faillissementen is veel lastiger dan het lijkt in: De Curator en de Failliet. Insolad Jaarboek 2019, Deventer: Wolters Kluwer 2019, p. 1-26.
Waarom leggen ondernemingen of instellingen het loodje? De rechtbank Rotterdam gaf onlangs aan dat van de curator verwacht mag worden dat deze steeds onderzoek doet naar de oorzaken van het faillissement. Zonder zon doorlichting is het immers onmogelijk om te kunnen beoordelen of er sprake zou kunnen zijn van onregelmatigheden die het faillissement, althans mede, hebben veroorzaakt, de vereffening van de failliete boedel bemoeilijken of het tekort in het faillissement hebben vergroot. Maar wat is nu de strekking van deze opdracht?
Hoge Raad
- Hoge Raad Oud-verkeersvliegers van de KLM hebben in een eerdere procedure een verklaring voor recht gevorderd dat de cao-bepaling die bepaalt dat verkeersvliegers vanaf 56 jaar verplicht met pensioen moeten, nietig is wegens leeftijdsdiscriminatie. Deze vordering is in feitelijke instanties afgewezen en in 2012 verworpen door de Hoge Raad. In deze procedure stellen eisers dat de Hoge Raad ten onrechte heeft nagelaten prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU), althans dat de Hoge Raad ten onrechte, want in strijd met artikel 6 EVRM, heeft nagelaten zijn (impliciete) beslissing om geen vragen te stellen te motiveren. Eisers hebben daartoe de Staat gedagvaard en gevorderd een verklaring voor recht dat de Staat jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld alsmede een veroordeling van de Staat tot vergoeding van de geleden schade. De Hoge Raad oordeelt dat hij in 2012 de vordering heeft beoordeeld aan de hand van het toepasselijke EU-recht en het voor de beslechting van het geding niet nodig was om een prejudiciële beslissing te vragen. De Hoge Raad stelt voorop dat blijkens de rechtspraak van het HvJ EU het uitsluitend een zaak is van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid draagt voor de te geven rechterlijke beslissing om, gelet op de bijzonderheden van het geval, de noodzaak en de relevantie van de voor te leggen vragen te beoordelen. Voorts heeft te gelden dat volgens de rechtspraak van het HvJ EU de staat aansprakelijk kan zijn voor schade als gevolg van de beslissing van een in laatste aanleg rechtsprekende nationale rechterlijke instantie, die in strijd is met een regel van het recht van de Unie. Hiertoe moet aan drie voorwaarden zijn voldaan: 1) de geschonden rechtsregel strekt ertoe particulieren rechten toe te kennen, 2) er is sprake van een voldoende gekwalificeerde schending en 3) er bestaat een rechtstreeks causaal verband tussen de schending van de op de staat rustende verplichting en de door de betrokkenen geleden schade. Hierop gelet rustte bij die stand van zaken op de Hoge Raad geen verplichting tot het stellen van prejudiciële vragen. De enkele omstandigheid dat eisers een andere opvatting hebben over de uitkomst van die toepassing van het EU-recht in dit door hen aan de rechter voorgelegde geval, doet daaraan niet af. De Hoge Raad verwerpt het beroep. 21-12-2018
- Hoge Raad Overeenkomst tussen verkeersslachtoffer en tussenpersoon met betrekking tot het afhandelen van letselschade. De cliënt kan ten aanzien van de in de overeenkomst neergelegde dubbele beloningsstructuur een beroep doen op dwaling, aldus de rechtbank en het hof. De tussenpersoon bestrijdt in cassatie het oordeel van het hof. De conclusie van de advocaat-generaal strekt tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad verwerpt het beroep. 21-12-2018
- Hoge Raad De onderhavige zaak betreft de aansprakelijkheid van de Staat. Eiser is op een zeker moment zijn rijbewijs verloren, waarvan hij aangifte heeft gedaan. Deze aangifte heeft niet kunnen voorkomen dat, met behulp van het verloren rijbewijs, door derden ruim 1700 motorvoertuigen op naam van eiser zijn gesteld. Op grond van deze kentekenregistraties worden aan eiser diverse boetebeschikkingen en belastingaanslagen opgelegd. Ook wordt de bijstandsuitkering aan eiser stopgezet, omdat hij op grond van het hoge aantal kentekenregistraties geacht wordt ondernemer te zijn. Eiser vecht de kentekenregistraties en de daaruit voortvloeiende gevolgen in rechte aan en dient een klacht in tegen de Staat bij het EHRM. Het EHRM oordeelt dat de Staat artikel 8 EVRM heeft geschonden door, kort gezegd, het rijbewijs na aangifte van vermissing niet ongeldig te verklaren en daardoor misbruik van de identiteit van eiser door derden mogelijk te maken. Eiser, die reeds voor de uitspraak van het EHRM de Staat bij brief aansprakelijk heeft gesteld voor de door hem geleden schade, spreekt de Staat na de EHRM-uitspraak in rechte aan. Zowel rechtbank als hof oordelen dat de (eventuele) aanspraak van eiser op de Staat is verjaard, waarbij zij voorbijgaan aan het betoog van eiser dat de verjaringstermijn van zijn vordering pas na de uitspraak van het EHRM is aangevangen. In cassatie wordt dit verjaringsoordeel door eiser bestreden. De conclusie van de advocaat-generaal strekt tot verwerping van het beroep. De advocaat-generaal overweegt echter dat het de Staat zou sieren zich bij de afweging of al dan niet tot inning van de proceskosten over moet worden gegaan rekenschap te geven van zijn eigen rol en zich niet enkel te laten leiden door wat juridisch wellicht haalbaar is, maar vooral ook door wat maatschappelijk gezien juist zou zijn. De Hoge Raad volgt de conclusie en verwerpt het beroep. 21-12-2018
- Hoge Raad Overeenkomst tussen verkeersslachtoffer en tussenpersoon met betrekking tot het afhandelen van letselschade. De cliënt kan ten aanzien van de in de overeenkomst neergelegde dubbele beloningsstructuur een beroep doen op dwaling, aldus de rechtbank en het hof. De tussenpersoon bestrijdt in cassatie het oordeel van het hof. De conclusie van de advocaat-generaal strekt tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad verwerpt het beroep. 30-11-2018
- Hoge Raad De onderhavige zaak betreft de aansprakelijkheid van de Staat. Eiser is op een zeker moment zijn rijbewijs verloren, waarvan hij aangifte heeft gedaan. Deze aangifte heeft niet kunnen voorkomen dat, met behulp van het verloren rijbewijs, door derden ruim 1700 motorvoertuigen op naam van eiser zijn gesteld. Op grond van deze kentekenregistraties worden aan eiser diverse boetebeschikkingen en belastingaanslagen opgelegd. Ook wordt de bijstandsuitkering aan eiser stopgezet, omdat hij op grond van het hoge aantal kentekenregistraties geacht wordt ondernemer te zijn. Eiser vecht de kentekenregistraties en de daaruit voortvloeiende gevolgen in rechte aan en dient een klacht in tegen de Staat bij het EHRM. Het EHRM oordeelt dat de Staat artikel 8 EVRM heeft geschonden door, kort gezegd, het rijbewijs na aangifte van vermissing niet ongeldig te verklaren en daardoor misbruik van de identiteit van eiser door derden mogelijk te maken. Eiser, die reeds voor de uitspraak van het EHRM de Staat bij brief aansprakelijk heeft gesteld voor de door hem geleden schade, spreekt de Staat na de EHRM-uitspraak in rechte aan. Zowel rechtbank als hof oordelen dat de (eventuele) aanspraak van eiser op de Staat is verjaard, waarbij zij voorbijgaan aan het betoog van eiser dat de verjaringstermijn van zijn vordering pas na de uitspraak van het EHRM is aangevangen. In cassatie wordt dit verjaringsoordeel door eiser bestreden. De conclusie van de advocaat-generaal strekt tot verwerping van het beroep. De advocaat-generaal overweegt echter dat het de Staat zou sieren zich bij de afweging of al dan niet tot inning van de proceskosten over moet worden gegaan rekenschap te geven van zijn eigen rol en zich niet enkel te laten leiden door wat juridisch wellicht haalbaar is, maar vooral ook door wat maatschappelijk gezien juist zou zijn. De Hoge Raad volgt de conclusie en verwerpt het beroep. 02-11-2018
Hof
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch Appellant stelt dat hij herhaaldelijk last heeft van ernstige geluidsoverlast uit het buurthuis (in gebruik door een vereniging) in het naastgelegen pand. Appellant stelt dat de geluidsoverlast onrechtmatig is jegens hem. Ook de gemeente zou onrechtmatig jegens appellant handelen door vanuit haar positie als overheid en haar positie als verhuurder onvoldoende op te treden tegen de door de vereniging veroorzaakte geluidsoverlast. Naast verschillende verboden voor de vereniging heeft appellant ook gevorderd de gemeente te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 6.399,18 aan appellant vanwege de schade die aan de woning van appellant is veroorzaakt door werkzaamheden met een trilplaat in de steeg; de vereniging en de gemeente hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de vermogensschade die appellant heeft geleden als gevolg van gederfde omzet en bedrijfsresultaten van zijn eenmanszaak; en van de door appellant geleden immateriële schade, nader op te maken bij staat. Appellant heeft gesteld dat hij door dit onrechtmatige handelen schade heeft geleden doordat hij door de veelvuldige geluidsoverlast te kampen heeft gehad met onrust, gespannenheid, prikkelbaarheid, concentratieproblemen en slaapstoornissen. Het hof verbiedt de vereniging nadere overtredingen van geluidsnormen te maken en veroordeelt de vereniging tot het vergoeden van de materiële en immateriële schade die appellant als gevolg van door vereniging veroorzaakte onrechtmatige geluidsoverlast heeft geleden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. 11-12-2018
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Afwikkeling van een langlopende letselschadezaak. Zelfstandige werkzaam in een boerenbedrijf raakte in 1999 betrokken bij een verkeersongeval en is grotendeels arbeidsongeschikt geraakt. Appellant vordert schadevergoeding voor verschillende schadeposten, waaronder verlies aan verdienvermogen, kosten voor de aanpassing van zijn bedrijf aan zijn arbeidsongeschiktheid, vergoeding wegens secundaire victimisatie en smartengeld. Het hof wijst onder verwijzing naar de Gedragscode Behandeling Letselschade € 10.000 vergoeding toe wegens secundaire vicitimisatie. Het hof laat het oordeel van de rechtbank dat € 15.000 aan smartengeld redelijk en billijk is, in stand. 11-12-2018
Rechtbank
- Rechtbank Gelderland Eiser is in 2014 benoemd tot commissielid binnen de fractie van Gemeentebelangen Bronckhorst. In 2017 heeft de fractievoorzitter aan eiser bericht dat hij in overleg met de fractie heeft besloten het beëdigd commissielidmaatschap met onmiddellijke ingang stop te zetten. Zij wilde eerst een integriteitsonderzoek naar eiser verrichten. Eiser vordert een verklaring voor recht dat de gemeente onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door een integriteitsonderzoek naar hem in te stellen, door de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd en door de wijze waarop met de onderzoeksresultaten is omgegaan. Eiser vordert € 10.000 ter zake immateriële schadevergoeding. De rechtbank oordeelt dat de gemeente alleen onrechtmatig heeft gehandeld ten aanzien van het omgaan met de uitkomsten van het onderzoek. Dit omdat eiser niet de gelegenheid heeft gekregen te reageren op de conclusie en de beantwoording van de vraagstelling in het rapport alvorens het rapport aan het presidium en de gemeenteraad voor te leggen en door het rapport wel en de reactie van eiser op dat rapport niet actief openbaar te maken. De verklaring voor recht wordt dan ook gegeven. De vordering tot schadevergoeding wordt afgewezen. De rechtbank wil niets afdoen aan de impact die het gebeuren op eiser (en zijn gezin) heeft gehad, maar ziet hierin geen aanleiding voor een veroordeling tot vergoeding van immateriële schadevergoeding, omdat het causaal verband tussen die impact en het onrechtmatig handelen van de gemeente ontbreekt. 19-12-2018
- Rechtbank Oost-Brabant Kort geding. Letselschade. De kantonrechter heeft bij eerdere beschikking voor recht verklaard dat gedaagden (werkgever eiser en directeur van de bv) hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door eiser geleden schade. Eiser is tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden (het schoonmaken van dakgoten) vijf meter naar beneden gevallen met een partiële dwarslaesie tot gevolg. Eiser stelt dat de geleden materiële en immateriële schade tot en met december 2018 € 250.000 bedraagt. Alleen al voor de komende vijf jaren heeft eiser een budget nodig van € 100.000. Daarbij is dan nog geen rekening gehouden met kosten ter zake van eventueel nieuw te treffen voorzieningen op het gebied van wonen, mobiliteit en rechtsbijstand. Eiser begroot zijn vordering uit hoofde van schade ten gevolge van de val thans op ruim € 1.400.000. Eiser maak thans aanspraak op een bedrag van € 500.000. Hoewel het kort geding zich niet leent voor het vaststellen van de omvang van de schade, is voorshands evident dat de uiteindelijke schade in de tonnen zal lopen. Het ligt dan ook in de rede om eiser een substantieel voorschot toe te kennen. Gelet echter op de terughoudendheid die geboden is bij het toewijzen van een geldvordering in kort geding, acht de voorzieningenrechter een voorschot van € 500.000 voorshands te hoog. Een voorschot van € 250.000 daarentegen acht de voorzieningenrechter in dit stadium reëel en zó aannemelijk, dat het restitutierisico als verwaarloosbaar is aan te merken. 18-12-2018
- Rechtbank Noord-Nederland Mondzorg Noord wordt door gedaagde valselijk beschuldigd op het blog ‘deverdachtedoodvanjantjewiersma’. Mondzorg Noord stelt dat de beschuldigingen onrechtmatig zijn en geen steun vinden in feitenmateriaal. De beschuldigingen tasten Mondzorg Noord aan in haar eer en goede naam. De beschuldigingen gaan over valsheid in geschrifte, inbraak met een valse sleutel, computervredebreuk, diefstal, fraude en banden met sekstoerisme. De beschuldigingen hebben een nadelig effect op het patiëntenbestand. De voorzieningenrechter maakt een afweging tussen het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op bescherming van eer en goede naam en toetst aan artikel 8 lid 2 EVRM en artikel 10 lid 2 EVRM. De voorzieningenrechter acht de uitingen onrechtmatig. Het gevorderde verbod om in de toekomst vergelijkbare uitingen op internet te plaatsen, wordt toegewezen. Daarnaast dient gedaagde de uitingen te verwijderen. Ook het gevorderde gebod dat gedaagde verschillende zoekmachines moet aanschrijven om zoekresultaten te verwijderen, wordt toegewezen. 17-12-2018
- Rechtbank Den Haag De staatssecretaris van VWS heeft eind 2013 op grond van de toenmalige Kwaliteitswet zorginstellingen (Kwz) een aanwijzing aan een zorginstelling gegeven. De zorginstelling vordert in dit geding bij de burgerlijke rechter vergoeding van schade die de zorginstelling stelt te hebben geleden als gevolg van een, naar de zorginstelling stelt, onrechtmatig besluit van een overheidsorgaan (de Aanwijzing). De bestuursrechter heeft in een bestuursrechtelijke beroepsprocedure over de rechtmatigheid van dit besluit geoordeeld. De bestuursrechter heeft daarbij de inhoud, de totstandkoming en de bevoegdheid tot het geven van het besluit getoetst. Volgens vaste rechtspraak is dan het uitgangspunt dat de burgerlijke rechter in een latere (schadevergoedings)procedure aan het inhoudelijke oordeel van de bestuursrechter over de rechtmatigheid van het besluit is gebonden en niet in de juistheid van dit oordeel kan treden. De ABRvS heeft in zijn uitspraken duidelijk overwogen dat de staatssecretaris wel op basis van het rapport van de Inspectie mocht besluiten dat de zorginstelling tijdelijk geen zorg meer mocht verlenen (in zoverre voldeed de Aanwijzing aan de wettelijke eisen), maar dat de Aanwijzing niet voldeed aan artikel 8 lid 2 Kwz. De Aanwijzing was dus onrechtmatig. De instelling stelt dat haar vennoten vermogensschade hebben geleden, doordat de exploitatie van de instelling volledig is beëindigd. De exploitatieschade stelt zij op € 246.000 voor 2014, 2015 en 2016. Daarnaast stellen de vennoten dat zij immateriële schade hebben geleden doordat de Aanwijzing – met hun namen daarin vermeld – is gepubliceerd en vervolgens is opgepikt door de media. Hierdoor is de goede naam van de vennoten ernstig geschaad en hebben zij ernstige gevolgen ervaren in hun privésfeer. De vennoten hebben te maken gehad met negatieve reacties binnen hun gemeenschap en sociale omgeving. Ook hebben de vennoten nog steeds last van het feit dat hun naam tot op heden in verband met deze kwestie naar boven blijft komen op het internet, bijvoorbeeld bij het solliciteren naar een nieuwe baan. De rechtbank acht het causaal verband tussen de gestelde schade en de onrechtmatige daad niet bewezen en wijst de vorderingen af. 12-12-2018
- Rechtbank Gelderland Kernvraag in deze zaak is of zorgverzekeraar IZA gehouden is de maandelijkse gebruikskosten van hulphond Chloé door eiser te vergoeden. De kantonrechter oordeelde eerder dat IZA op grond van het Reglement hulpmiddelen gehouden is om een tegemoetkoming aan eiser te verstrekken voor het gebruik van hulphond Chloé. Omdat het partijdebat niet is gegaan over de hoogte van de verzochte gebruiksvergoeding heeft de kantonrechter IZA in de gelegenheid gesteld om daarover een akte te nemen en aan te geven op welke maandelijkse gebruiksvergoeding eiser recht heeft. IZA heeft in haar akte uiteengezet wat op grond van het van toepassing zijnde Reglement hulpmiddelen de maximale vergoeding is per jaar. IZA heeft aangegeven dat eiser volgens haar recht heeft op een vergoeding van € 4.606,70 over de periode juli 2014 tot en met oktober 2018, waarna IZA maandelijks de gebruiksvergoeding aan eiser zal overmaken. Nu eiser zich hiermee kan verenigen, wijst de kantonrechter voornoemd bedrag toe. Vervolg op PS 2018-0769. 12-12-2018
- Rechtbank Noord-Holland Afwijzing verzoek deelgeschil op grond van artikel 1019z Rv. Verzoeker is door een openstaand luik in de vloer van de rolsteiger gevallen en is daarbij gewond geraakt. Verzoeker heeft een verschoven rugwervel opgelopen ten gevolge van het ongeval. Hij is sinds het ongeval arbeidsongeschikt en door het UWV afgekeurd. De werkgever heeft de aansprakelijkheid voor het ongeval niet erkend. De aansprakelijkheidsvraag kan in een deelgeschil aan de orde worden gesteld. Verzoeker heeft zijn stelling dat hij schade heeft geleden tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden onvoldoende onderbouwd. Gelet op de betwisting door de werkgever is op meerdere punten bewijslevering nodig. De kantonrechter is van oordeel dat wanneer de investering in tijd, geld en moeite wordt afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren, het verzoek dient te worden afgewezen. De kantonrechter is daarnaast van oordeel dat de deelgeschilprocedure te voorbarig is opgestart. Een begin van onderhandelingen is tussen partijen niet gemaakt. De kantonrechter wijst het verzoek om de kosten, als bedoeld in artikel 1019aa Rv, te begroten eveneens af. 11-12-2018
- Rechtbank Gelderland Deelgeschil. De rechtbank begroot het smartengeld en neemt als uitgangspunt bij de begroting de datum van het ongeval. Zij vergelijkt de voorliggende zaak met vergelijkbare zaken uit de jaren voor de datum van het ongeval. Daarnaast wegen mee de veranderende opvattingen met betrekking tot compensatie van leed en de persoonlijke belangen van verzoeker. De beschikking wordt niet bij voorraad uitvoerbaar verklaard, omdat de aard van het deelgeschil zich daar volgens de rechtbank tegen verzet. 11-12-2018
- Rechtbank Noord-Holland Strafrecht. Veroordeling voor poging tot doodslag door twee slachtoffers ernstig te verwonden met een mes. Slachtoffer 2 kwam door de slagaderlijke bloeding bijna te overlijden, slachtoffer 2 vordert vergoeding voor shockschade en immateriële schade. De rechtbank wijst € 12.500 ter vergoeding van shockschade en € 3.000 ter vergoeding van immateriële schade toe. Slachtoffer 1 vordert als voorschot op de door hem geleden immateriële schade een bedrag van € 37.500. De rechtbank schat het toe te kennen bedrag naar redelijkheid gelet op wat er is gebeurd en op basis van de huidige (medische) toestand van de benadeelde partij en de gevolgen die het feit tot vandaag voor hem heeft gehad en wijst de vordering toe. 07-12-2018
- Rechtbank Amsterdam Deelgeschil. Verzoekster is werkzaam bij de politie. Vanaf 2007 kreeg verzoekster last van rugklachten en zij bezocht daarvoor de bedrijfsarts van KLM. De bedrijfsarts heeft haar verwezen naar het OCA, een revalidatiekliniek fysiotherapie met specialisme in re-integratie. Na twee maanden kreeg verzoekster hevige pijnen en in het ziekenhuis werd bij haar het caudasyndroom vastgesteld. Als gevolg van het syndroom heeft verzoekster blijvend letsel aan haar rechtervoet en onderbeen. Uit een deskundigenrapport blijkt dat de waarschijnlijkheid dat het partieel caudasyndroom is ontstaan, althans verergerd door de door het OCA gegeven behandeling groot tot zeer groot wordt geacht. Verzoekster verzoekt dat de rechtbank voor recht verklaart dat KLM en/of de politie ieder voor zich aansprakelijk is/zijn voor de schade die verzoekster ten gevolge van het behandelbeleid van het OCA heeft geleden en in de toekomst zal lijden en bij wijze van voorschot hen te veroordelen tot het betalen van € 35.000. De rechtbank oordeelt dat de bedrijfsarts geen beroepsfout heeft gemaakt, omdat op het moment van doorverwijzen het OCA de geldende norm was binnen de beroepsgroep. KLM kan niet aansprakelijk gehouden worden voor de schade. Er is dus ook geen grondslag waarop de politie aansprakelijk kan worden gehouden. De vorderingen worden afgewezen. 06-12-2018
- Rechtbank Amsterdam Afwijzing verzoek deelgeschil op grond van artikel 1019z Rv. Een ingeleende werknemer is een ernstig ongeval overkomen. Hij heeft schadevergoeding ontvangen van de uitlener door middel van een vaststellingsovereenkomst met finale kwijting. Het geschil gaat onder meer over de vraag of de finale kwijting ook geldt tussen werknemer en inlener en of de inlener aansprakelijk is. 03-12-2018
- Rechtbank Overijssel Gedaagde MaRan B.V. is onder meer eigenaar en beheerder van de websites kinkytijd.nl en chattijd.nl. Deze sites zijn gericht op mensen met belangstelling voor bdsm-seks: zij kunnen via deze sites profielen met foto’s bekijken, profielen aanmaken, sexchatten, foto- en filmbestanden uploaden en sexdaten. In mei 2013 heeft eiseres ontdekt dat er een nepprofiel met foto’s van haar was aangemaakt op de website kinkytijd.nl, met welk profiel de indruk werd gewekt dat zij bereid was tot het maken van sexdates. Dit nepprofiel is zonder haar toestemming geplaatst. MaRan heeft geweigerd een ip-adres of e-mailadres te verstrekken, ook niet na meerdere verzoeken daartoe. Uiteindelijk bleek dat het de zwager was van eiseres die erachter zat. Hij is inmiddels strafrechtelijk vervolgd. Eiseres heeft zich als benadeelde partij gevoegd in de strafzaak en heeft vergoeding van € 2.500 voor immateriële schade gevorderd en toegewezen gekregen. Eiseres verwijt MaRan zowel het niet onmiddellijk verwijderen van het profiel toen zij dat verzocht en het niet verstrekken van de NAW-gegevens. Zij meent dat MaRan door het nalaten als hiervoor omschreven onrechtmatig heeft gehandeld en derhalve gehouden is tot vergoeding van haar immateriële schade, die zij heeft begroot op € 15.000. De rechtbank is van oordeel dat een immateriële schadevergoeding van € 2.500 passend is. De rechtbank neemt onder meer in aanmerking dat het formulier waarmee eiseres de vordering als benadeelde partij in de strafzaak ingediend heeft in deze procedure niet is overgelegd, waardoor zij niet inzichtelijk heeft gemaakt voor welke schade zij in de strafzaak vergoeding heeft verzocht en welke andere schade zij nu vergoed wil zien. Verder houdt de rechtbank er rekening mee dat de periode gedurende welke MaRan heeft verzuimd tot actie over te gaan, terwijl zij wel actie had moeten ondernemen, relatief kort is (medio april 2015 tot medio mei 2015). Ten slotte neemt de rechtbank in aanmerking hetgeen in soortgelijke gevallen doorgaans aan immateriële schadevergoeding wordt opgelegd. 28-11-2018
- Rechtbank Rotterdam Deelgeschil. De weduwe en de zoon van een werknemer vragen de rechtbank voor recht te verklaren dat de werkgever aansprakelijk is voor de dood van de werknemer. De werknemer werkte als hoofdwerktuigbouwkundige op een schip dat zich op moment van overlijden bevond in Braziliaanse wateren. De werknemer is dood in zijn hut aangetroffen. Aanvankelijk werd uitgegaan van een natuurlijke dood, maar uit het Braziliaanse autopsierapport zou ook afgeleid kunnen worden dat het gaat om verwurging. Een Nederlands forensisch-patholoog zet echter enkele vraagtekens bij de conclusies in het Braziliaanse rapport. Een en ander kan van belang zijn in verband met de vraag of de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden is overleden. Het kost veel tijd en geld om een antwoord te kunnen geven op de door verzoeker in deze zaak voorgelegde vraag. Deze wegen niet op tegen de bijdrage die een beslissing kan geven aan het tot stand komen van een vaststellingsovereenkomst. Het verzoek is niet geschikt voor behandeling in een deelgeschil. 27-11-2018
- Rechtbank Overijssel Tussen eisers en gemeente lopen meerdere bestuursrechtelijke procedures die gaan over het perceel van eisers en het daarnaast gelegen perceel van familie A. Eisers stellen het volgende. Het feitenrelaas betreft een onjuiste en door onvolledigheid misleidende publicatie van gegevens van feitelijke aard in de zin van artikel 6:167 lid 1 BW en ook de uitlatingen van de gemeente tijdens de zitting van de Raad voor Journalistiek betreffen een dergelijke publicatie. De betreffende publicaties zijn bezijden de waarheid en zetten eisers publiekelijk weg als querulanten. Eisers worden hierdoor in hun eer en goede naam aangetast, als gevolg waarvan zij (reputatie)schade hebben geleden. Eisers vorderen de gemeente te bevelen zich met onmiddellijke ingang te onthouden van gelijksoortige uitlatingen aan het adres van eisers, rectificaties te plaatsen op de website van de gemeente en rectificaties te plaatsen in verschillende lokale kranten en de gemeente te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding ex artikel 6:106 lid 1 sub b BW ter grootte van € 10.000, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal bepalen. De rechtbank oordeelt dat niet gebleken is dat sprake is geweest van een niet juiste of door onvolledigheid misleidende publicatie van gegevens van feitelijke aard en dat genoemde uitlatingen niet onrechtmatig worden geacht. De vorderingen worden afgewezen en de gevorderde immateriële schadevergoeding wegens de door eisers gestelde reputatieschade is gelet op het voorgaande evenmin toewijsbaar. 21-11-2018
- Rechtbank Gelderland Schadestaatprocedure. Eiseres vordert veroordeling van gedaagde tot betaling van € 194.040,98 voor ernstig letsel dat zij heeft overgehouden aan de mishandeling door gedaagde. De rechtbank neemt het door gedaagde betwiste causaal verband tussen de mishandeling en de schade aan. De rechtbank wenst deskundigenberichten te ontvangen over de medische situatie en klachten van eiseres. De rechtbank stuurt aan op een minnelijke regeling en houdt verder iedere beslissing aan. Vervolg op PS 2018-0011. 21-11-2018
- Rechtbank Amsterdam Deelgeschil. Verzoeker was als taxichauffeur in 2009 betrokken geraakt bij een kop-staartbotsing met een whiplash tot gevolg. Na het ongeval heeft verzoeker voortdurende lage rugklachten met uitstralende pijn. In juni 2016 (bijna zeven jaar na ongeval) verergerde de lage rugklachten. De taxichauffeur verzoekt de rechtbank te verklaren voor recht dat er sprake is van een (juridisch) causaal verband tussen het ongeval en de huidige klachten en beperkingen van verzoeker, en dat schadeverzekeraar Delta Lloyd aansprakelijk is voor de dientengevolge geleden en te lijden materiële en immateriële schade. Orthopedische en neurologische deskundigenrapportage vindt plaats op gezamenlijk verzoek van partijen. Het zijn plausibele en niet pre-existentiële klachten, zo oordeelt de rechtbank. Er bestaat een causaal verband tussen aanvankelijke klachten en ongeval, Delta Lloyd is aansprakelijk. De rechtbank leidt uit het neurologisch rapport af dat zich in juni 2016 een alternatieve, niet aan het ongeval te wijten, oorzaak heeft voorgedaan voor de verergerde klachten. Daarmee is het aanvankelijk bestaande causaal verband tussen de klachten en het ongeval doorbroken per juni 2016. De vorderingen worden afgewezen voor zover zij zien op de verergerde klachten vanaf juni 2016. 15-11-2018
- Rechtbank Rotterdam Eiser, werkzaam als onderhoudsmonteur voor Eneco, is onder werktijd staande gehouden door de politie. Er is een discussie ontstaan tussen eiser en de desbetreffende verbalisant. De politiemedewerker heeft naar aanleiding van het voorval contact opgenomen met Eneco en gezegd dat het gedrag van eiser jegens de politie geen goede reclame voor Eneco zou zijn. Daarna is eiser door Eneco niet meer ingezet als onderhoudsmonteur. Eiser stelt dat de politiemedewerker die hem staande had gehouden door het doen van genoemde mededelingen jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld en dat de politie op grond van artikel 6:170 BW aansprakelijk is voor de hierdoor aan hem toegebrachte schade. De schade bestaat uit € 19.050,52 inkomstenderving en € 3.000 reputatieschade. Niet in geschil is dat de gedraging van de politiemedewerker een onrechtmatige daad oplevert. De kantonrechter oordeelt dat er een causaal verband bestaat tussen de onrechtmatige daad en de schade. Het totale bedrag aan misgelopen inkomsten wordt vastgesteld op € 18.879,25, welk bedrag ter zake van geleden materiële schade wordt toegewezen. Voor zover eiser betoogt dat hij psychische schade heeft geleden door het voorval, heeft hij echter onvoldoende concrete gegevens aangevoerd waaruit dat geestelijk letsel kan volgen. Om van geestelijk letsel te kunnen spreken is niet voldoende dat sprake is van meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. De vordering tot immateriële schadevergoeding is daarom als onvoldoende onderbouwd niet toewijsbaar. 18-10-2018
Uitspraken zonder ECLI
- Rechtbank Overijssel Deelgeschil. Verzoeker heeft een ontsmettingsbehandeling in de productieruimte van verweerder 1 uitgevoerd met ozon. Verzoeker heeft te hoge waardes ozon in de fabrieksruimte vastgesteld en is tot ontruiming overgegaan. Gedurende zijn inspectie- en ontruimingswerkzaamheden is verzoeker blootgesteld aan hoge concentraties ozon. Verzoeker droeg geen adembeschermingsmiddelen. Verzoeker heeft klachten ontwikkeld direct na het ozoninademingsincident, bestaande uit onder meer ernstige benauwdheid en hyperventilatie. Verzoeker is arbeidsongeschikt geraakt voor zijn functie. Een deskundige heeft geoordeeld dat er geen medische verklaring kan worden gevonden voor de klachten. Verzoeker verzoekt de rechtbank voor recht te verklaren dat er een causaal verband bestaat tussen de klachten en het ozoninhaleringsincident en dat verweerders hoofdelijk gehouden zijn om de hierdoor reeds geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade te vergoeden. Er is discussie tussen partijen of de werknemer de volledige bewijslast ingevolge artikel 150 Rv draagt. De rechtbank oordeelt dat volgens de regels er een vermoeden is dat, indien de zojuist genoemde feiten komen vast te staan, de gezondheidsschade van de werknemer is veroorzaakt door de omstandigheden waarin deze zijn werkzaamheden heeft verricht. In de deelgeschilprocedure is er geen ruimte om deze vraag te beantwoorden. De verzochte verklaring voor recht wordt daarom op grond van het bepaalde bij artikel 1019z Rv afgewezen. 2018-11-19
- Rechtbank Den Haag Y heeft van X een woonruimte gehuurd. Y was samen met een vriend op een plateau van de tot het woongebouw behorende brandtrap gaan staan, waarna dit plateau naar beneden is gestort. Y heeft door dit ongeval letsel opgelopen. X heeft de aansprakelijkheid voor voornoemd ongeval erkend. Y is vervolgens in een andere woning getrokken. X vordert na wijziging van eis betaling van een bedrag van € 1.815,43 wegens een huurachterstand. Y vordert in reconventie betaling van een bedrag van € 4.723,77 wegens ten onrechte betaalde huur. Y legt hieraan ten grondslag dat, als gevolg van een door het ongeval ontstane posttraumatische stressstoornis en het letsel, Y na het ongeval niet meer in staat is geweest om in de woonruimte te wonen. Y heeft – onder meer door het proberen te verkrijgen van een urgentieverklaring – gepoogd andere woonruimte te krijgen. Dit is niet gelukt. X heeft hierin ook niets voor Y gedaan. Als gevolg van het ongeval mist Y woongenot van het gehuurde. X heeft dit betwist en stelt zich op het standpunt dat er geen causaal verband bestaat tussen het ongeval en het niet hebben gehad van woongenot. De rechtbank oordeelt als volgt. Indien het ongeval niet had plaatsgevonden, dan had Y in de woning kunnen verblijven en had zij derhalve het woongenot gehad. X heeft enkel gesteld dat er geen sprake is van een causaal verband, maar heeft nagelaten om dit standpunt te onderbouwen. De vorderingen van X worden afgewezen. Ook de vorderingen van Y worden afgewezen, omdat zij X wel op de hoogte had moeten stellen van het feit dat zij niet meer in de woning kon verblijven, en ook niet in de woning verbleef. 2018-11-27