Naar boven ↑

Update

Nummer 15, 2019
Uitspraken van 09-04-2019 tot 15-04-2019
Redactie: Mr. H. Vorsselman, mr. drs. I. van der Zalm, mr. Y. Bosschaart en J. Stulp.

Geachte heer/mevrouw,


Bijgaand treft u een nieuwe PS Update aan. Klik hier om de pdf vanaf de website te downloaden.


Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, welke zijn opgenomen onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.

Strafrecht. Toewijzing immaterile schadevergoedingen ter hoogte van 10.000 en 20.000 aan minderjarige slachtoffers van ontucht.
De verdachte heeft zich gedurende een aantal jaren schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met zeven (minderjarige) meisjes. Deze meisjes betreffen zijn eigen dochter, twee stiefdochters, de dochter van zijn oom, een nichtje, een buurmeisje en de dochter van vrienden. Vijf slachtoffers voegen zich als benadeelde partij in dit strafproces. Het hof (PS 2019-0597) wijst de door hen gevorderde immaterile schadevergoedingen volledig toe. Dit leidt ertoe dat drie slachtoffers een immaterile schadevergoeding ter hoogte van 20.000 en twee slachtoffers een immaterile schadevergoeding van 10.000 toegewezen krijgen.
Met dank aan Beer Advocaten voor het insturen van deze uitspraak.
Opmerking van de redactie: de in deze uitspraak toegewezen bedragen zijn vergelijkbaar met de bedragen onder de RKK-compensatieregeling. De redactie heeft van de advocaat die de slachtoffers bijstond begrepen dat in de vordering benadeelde partij expliciet is bepleit aan te sluiten bij de bedragen in de RKK-compensatieregeling.

Deelgeschil. Eigen schuld (art. 6:101 BW) in verband met het niet dragen van een gordel. Bijzondere omstandigheden rechtvaardigen billijkheidscorrectie.
Verzoekster is een verkeersongeval overkomen, waarbij zij als inzittende van een personenauto letsel heeft gelopen. Verzoekster droeg op het moment van het ongeval geen gordel. Het hof (PS 2019-0568) overweegt dat het niet dragen van een gordel een risicofactor oplevert die als eigen schuld aan het slachtoffer van een aanrijding moet worden toegerekend. Daarbij geldt dat gelet op de roekeloze rijstijl van de bestuurder, waar verzoekster mee bekend was, te meer van verzoekster mocht worden verwacht dat zij een gordel had gedragen, althans niet was ingestapt indien er geen gordel aanwezig was. Nu verzoekster desondanks is ingestapt en geen gordel heeft omgedaan, wordt aangesloten bij de gebruikelijke verdeling (25 procent eigen schuld). Naar het oordeel van de rechtbank bestaat wel aanleiding voor een billijkheidscorrectie in die zin dat de WAM-verzekeraar van de bestuurder voor 85 procent en verzoekster voor 15 procent van de schade aansprakelijk is. Immers, de bestuurder vertoonde zeer gevaarlijk rijgedrag en is hiervoor ook strafrechtelijk veroordeeld. Daarnaast is van belang dat verzoekster geen alternatief vervoer had. Bovendien is het voorstelbaar dat verzoekster, gezien haar jeugdige leeftijd, enige groepsdruk ervaarde om bij de bestuurder en haar tevens inzittende zussen in de auto te stappen. Ten slotte legt de ernst van het door verzoekster opgelopen letsel gewicht in de schaal.

Strafrecht. Gedeeltelijke toewijzing vordering scooterrijder (benadeelde partij) die tijdens achtervolging een duw krijgt van een motoragent en daardoor ten val komt.
Een motoragent duwt tijdens een achtervolging tegen het stuur van de achtervolgde scooterrijder, als gevolg waarvan de scooterrijder ten val komt en ernstig letsel oploopt. De vordering van de scooterrijder als benadeelde partij wordt door het hof (PS 2019-0578) gedeeltelijk toegewezen. Wat betreft de immaterile schadevergoeding wordt de vordering toegewezen tot een bedrag van 1.000. Hieraan staat niet in de weg dat verdachte zijn werkgever in deze strafzaak niet in vrijwaring heeft kunnen oproepen. De onderlinge verhouding tussen verdachte en zijn werkgever regardeert de benadeelde partij niet. Wel overweegt het hof dat de verdachte zijn werkgever kan verzoeken om op grond van artikel 6:170 BW de schade aan hem te vergoeden. Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering tot vergoeding van immaterile schade voor het overige een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, omdat dit nader onderzoek zou vergen naar de vraag of en in hoeverre eigen schuld van de benadeelde partij in de zin van artikel 6:101 lid 1 BW tot vermindering van de schadevergoedingsplicht zou kunnen leiden.

Provincie aansprakelijk voor schade als gevolg van ongeval waarbij brommer in botsing is gekomen met in groenvoorziening geplaatste boom. Deels (35 procent) eigen schuld bromfietser.
Appellant is met zijn brommer in botsing gekomen met een in een groenvoorziening geplaatste boom. De Provincie is ter plaatse de verantwoordelijke wegbeheerder. Naar aanleiding van de uitslag van het eerder door het hof bevolen deskundigenonderzoek, is het hof (PS 2019-0592) van oordeel dat de weg gebrekkig is in de zin van artikel 6:174 BW en dat de Provincie op die grond dan ook aansprakelijk is jegens appellant. Er was ter plaatse geen sprake van straat- en/of fietspadverlichting, het fietspad nam een bochtig verloop, de bocht begon in een groenstrook waarin bomen waren geplant en noch voor de bocht, noch voor het verloop, noch voor de berm met bomen werd ergens gewaarschuwd. Gelet op deze omstandigheden had de Provincie veiligheidsmaatregelen moeten nemen, zoals het plaatsen van een schrikhek aan het begin van de groenstrook. Wel is het hof van oordeel dat sprake is van eigen schuld zijdens appellant, nu de snelheid die hij reed ten tijde van het ongeval (vijftig kilometer per uur) gelet op de ten tijde van het ongeval heersende duisternis, het zicht dat de verlichting van de bromfiets van appellant gaf en zijn onbekendheid met de situatie ter plaatse, te hoog was. Het hof komt tot een causale verdeling van 65 procent aan de zijde van de Provincie en 35 procent aan de zijde van appellant. Voor het toepassen van een billijkheidscorrectie ziet het hof geen grond.

Toekenning immaterile schadevergoeding vanwege publicatie ongeanonimiseerd arrest in juridisch tijdschrift.
Appellant is een verkeersongeval overkomen, waarvoor hij de WA-verzekeraar van de andere autobestuurder aansprakelijk heeft gesteld. De rechtszaak die hierop volgde ging onder andere over zijn verlies aan verdienvermogen. SDU heeft het arrest dat het hof in de zaak van appellant heeft gewezen, gepubliceerd in haar tijdschrift JBPr, inclusief een op haar verzoek door een annotator gemaakte noot. Zowel in het in JBPr gepubliceerde arrest als in de noot worden de naam en andere persoonlijke gegevens van appellant genoemd. De vraag is nu of SDU en de annotator onrechtmatig jegens appellant hebben gehandeld door het arrest respectievelijk de noot ongeanonimiseerd te publiceren. Het hof (PS 2019-0596) is van oordeel dat SDU in dit geval na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet tot ongeanonimiseerde publicatie van het arrest en de noot had mogen overgaan. SDU heeft dan ook onrechtmatig gehandeld jegens appellant. De annotator heeft niet onrechtmatig gehandeld jegens appellant. Het hof is voorts van oordeel dat appellant recht heeft op toekenning van immaterile schadevergoeding, nu SDU heeft gehandeld in strijd met artikel 8 sub f Wbp en door haar handelwijze het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van appellant heeft geschonden (art. 6:106 lid 1 sub b BW). Het hof stelt deze schade naar billijkheid vast op een bedrag van 1.500.


Nieuws
De afgelopen week verschenen verschillende nieuwsberichten. Deze zijn op frequente tijden te lezen op de website.


Literatuur
Sinds het verschijnen van de vorige nieuwsbrief zijn verschillende signaleringen onder literatuur geplaatst. Zie ook het overzicht onderaan deze nieuwsbrief.


Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de personenschadepraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.


Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps.updates@law.eur.nl.


Met vriendelijke groet,

Siewert Lindenbergh, Ilona van der Zalm Merel van den Heuvel
PS Updates



Literatuur
Sinds het verschijnen van de vorige nieuwsbrief zijn de volgende signaleringen onder literatuur geplaatst.

R.W.M. Giard, De kwaliteit van civielrechtelijke vonnissen. Waarom integrale toetsing daarvan zo belangrijk is, Expertise en Recht 2019/2.
Rechters maken zich zorgen dat ze steeds minder in staat zijn om rechtspraak van goede kwaliteit te leveren. Maar waaruit blijkt dat? Daartoe wil je de deugdelijkheid van rechtspraak op betrouwbare wijze onderzoeken en mogelijke veranderingen kunnen objectiveren. Dat vraagt om een systematische wijze van onderzoek met een juiste methodologie. Er is in ons land al enkele malen onderzoek verricht naar de kwaliteit van civiele rechtspraak. Maar beoordeeld vanuit het perspectief van total quality management waren die evaluaties nog te beperkt van opzet en kunnen er vraagtekens geplaatst worden bij de uitvoering ervan. Kwaliteitstoetsing is de kritische reflectie over het eigen handelen langs de weg van systematisch (zelf)onderzoek. Die benadering vraagt echter een multidisciplinaire aanpak en vooral ook begripsbepaling van wat onder kwalitatief goede rechtspraak moet worden verstaan. Dat laatste ontstaat pas gaandeweg, want kwaliteit is voor velerlei uitleg vatbaar. Kwaliteitszorg moet ingebed zijn in het dagelijkse werk, maar krijgt nu veel te weinig aandacht en ontbeert de benodigde expertise en infrastructuur.

G.C. Haverkate, Opdracht aan de deskundige. Ook mogelijk zonder benoeming?, Expertise en Recht 2019/2.
Voor de tweede aflevering van Expertise en Recht in 2018 schreef Ko Hummelen, hoogleraar forensische psychiatrie, een fraai redactioneel onder de titel Gedragsdeskundig rapporteren op verzoek van de verdediging. In deze tweede aflevering van 2019 kom ik graag op dit onderwerp terug, zij het vanuit een geheel ander perspectief.

P.J. van Koppen en R. Horselenberg, Een kleine Netflix-gids voor de bewijsliefhebber, Expertise en Recht 2019/2.
Veel zendtijd op televisie wordt tegenwoordig ingeruimd voor bewijs in strafzaken. Dat gebeurt in de regel in de vorm van CSI-achtige programmas die weinig hebben uit te staan met de realiteit. Wij maken daaraan verder geen woorden vuil. De bewijsliefhebber is vrijwel geheel aangewezen op documentaires die op een betaalkanaal als Netflix worden uitgezonden. In dit artikel bespreken wij een aantal van die documentaires vanuit het oogpunt van strafrechtelijk bewijs. Het is zeker geen volledige bespreking van elk van de series, maar meer bedoeld als een handreiking aan de bewijsliefhebber bij de kijkkeuze. Zon serie kan immers een behoorlijke kijkinvestering vergen. We beschrijven de documentaires in alfabetische volgorde en uiteraard zo veel mogelijk zonder spoilers.

J.T. Hiemstra, Risicoaansprakelijkheid voor ongeschikte medische hulpzaken, TVP 2019/1, p. 1-8.
Op 4 oktober 2018 verdedigde ik mijn proefschrift over de aansprakelijkheid voor ongeschikte medische hulpzaken. Hoewel het gebruik van medische hulpzaken bij de behandeling van patinten een onmiskenbare bijdrage levert aan de vooruitgang van de gezondheidszorg, kunnen hiermee ernstige risicos gepaard gaan. Vanwege het hoge ontwikkelingstempo en de complexe aard van medische hulpzaken zal de hulpverlener deze risicos niet altijd kunnen voorzien. De vraag is of, en in hoeverre, het risico dat voortvloeit uit het gebruik van een ongeschikte medische hulpzaak desalniettemin voor rekening van de hulpverlener dient te komen.

J.G. Keizer, Welke gevolgen kan deelfraude hebben voor de vordering van de claimant op de aansprakelijke partij en diens verzekeraar?, TVP 2019/1, p. 9-14.
Een verzekerde die tegenover zijn eigen verzekeraar fraude pleegt, kan daarvoor zwaar worden gestraft. Artikel 7:491 lid 5 Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt namelijk dat het recht op uitkering vervalt als de verzekerde de verzekeraar opzettelijk misleidt. Aan dit artikel ligt de gedachte ten grondslag dat een verzekeraar in sterke mate afhankelijk is van de informatie die zijn verzekerde aanlevert en op de juistheid daarvan moet kunnen vertrouwen. Als de verzekerde dit vertrouwen schendt door misleidende informatie te verstrekken, moeten daaraan dan ook vergaande sancties worden verbonden. In het arrest van de Hoge Raad van 6 juli 2018 stond (mede) de vraag centraal of die sanctie ook aan een claimant kan worden tegengeworpen als hij tegenover de aansprakelijkheidsverzekeraar van de aansprakelijk gestelde partij fraude pleegt. De aansprakelijkheidsverzekeraar is voor de vaststelling van de schade immers ook in hoge mate afhankelijk van de informatie die door de claimant wordt aangeleverd.

M. Opdam, Aansprakelijkheidsrecht dient ook emotionele belangen, TVP 2019/1, p. 14-19.
Annotatie bij Hof Arnhem-Leeuwarden 15 mei 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:4396: Een moeder start een procedure om inzage te verkrijgen in het medisch dossier en obductieverslag van haar zoon nadat hij in 2008 onverwachts overlijdt in het ziekenhuis.

R.P. Wijne, Dat de Hoge Raad in 2019 arrest moge wijzen, TVP 2019/1, p. 19-23.
Annotatie bij Hof Arnhem-Leeuwarden 27 november 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:10336. Een mooi en duidelijk arrest, waarin het hof een standpunt inneemt en ook afstand lijkt te nemen van de visie dat uit de parlementaire geschiedenis Is een zodanige zorg in acht genomen, maar blijkt de zaak te falen, omdat zij door de producent daarvan in het verkeer is gebracht met een ook voor deskundige gebruikers niet te onderkennen gebrek, dan ligt naar de mening van de ondergetekende in de eerste plaats een aansprakelijkheid van deze producent voor de hand. Hij meent daarom dat het nieuwe wetboek in deze soortgelijke gevallen de mogelijkheid moet openlaten een vordering te dezer zake tegen de arts of het ziekenhuis af te wijzen moet worden afgeleid dat toerekening als uitgangspunt onredelijk is. Daarmee maakt het zelfs de weg vrij voor een oordeel van de Hoge Raad

W.Th. Nuninga, Het recht op een kans, NTBR 2019/8, afl. 3, p. 41-52.
Dit artikel gaat over het zelfstandige bestaansrecht van het leerstuk verlies van een kans. Hoe moet het leerstuk worden toegepast en hoe verschilt die toepassing van de toepassing van het leerstuk van de proportionele aansprakelijkheid? De Hoge Raad overweegt dat beide leerstukken toegepast kunnen worden in gevallen waarin de eisende partij moeite heeft het causaal verband tussen normschending en ondervonden nadeel te bewijzen, maar dat het wel om te onderscheiden leerstukken gaat. Niet iedereen kan de Hoge Raad daarin volgen: de leerstukken zouden dezelfde functie vervullen, toegepast (kunnen) worden in dezelfde gevallen en tot hetzelfde resultaat (moeten) leiden. Dat roept de vraag op of en, zo ja, in hoeverre de theoretische grondslagen van deze twee leerstukken verschillen en wat de gevolgen daarvan zijn voor het toepassingsbereik en de toepassingswijze ervan.

J. Legemaate, De toegang tot het medisch tuchtrecht, Ars Aequi 2019/4, p. 317-322.
In het medisch tuchtrecht zouden te veel klachten belanden die daar eigenlijk niet thuishoren. Recente aanpassingen van dat tuchtrecht beperken de toegankelijkheid daarvan. De vraag is hoe deze aanpassingen moeten worden gewaardeerd: gaat het om terechte beperkingen van de toegankelijkheid van het tuchtrecht of juist niet? De analyse laat een gemengd beeld zien.

Hoge Raad

Hof

Rechtbank

Antillen