Naar boven ↑

Update

Nummer 16, 2019
Uitspraken van 16-04-2019 tot 23-04-2019
Redactie: Mr. H. Vorsselman, mr. drs. I. van der Zalm, mr. Y. Bosschaart en J. Stulp.

Geachte heer/mevrouw,


Bijgaand treft u een nieuwe PS Update aan. Klik hier om de pdf vanaf de website te downloaden.


Nieuws
De afgelopen week verschenen verschillende nieuwsberichten. Deze zijn op frequente tijden te lezen op de website.


Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, welke zijn opgenomen onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.

Botbreuk door toedoen van een politieagent leidt tot omkering van de bewijslast.
Politieagenten hebben eiser aangehouden voor mishandeling van de beheerder van een prostitutiepand. Eiser is begeleid naar zijn cel, hier is de knie van een van de agenten met de neus van eiser in aanraking genomen waardoor hij zijn neus brak. Eiser vordert een verklaring voor recht dat de politie aansprakelijk is voor de onrechtmatige daad van haar werknemer, alsmede de daaruit voortvloeiende schade. De rechtbank (PS 2019-0614) draait de bewijslast om, omdat eiser de breuk heeft opgelopen terwijl hij in het politiebureau was. Hij was op dat moment aan de zorg van de politie toevertrouwd en beperkt in zijn bewegingsvrijheid. Daarnaast verkeert eiser in bewijsnood, omdat hij alleen zelf een verklaring af kan leggen en hij de opgevraagde camerabeelden niet heeft ontvangen. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

Vrijspraak levert geen onrechtmatige toepassing van dwangmiddelen op.
Een voormalig advocaat vordert immaterile schadevergoeding van de Staat, omdat hij onrechtmatig zou zijn vervolgd en van zijn vrijheid zijn beroofd. Het hof (PS 2019-0615) bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vordering af, omdat de vordering is verjaard. Daarnaast oordeelt het hof dat de vordering afstuit op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen (strafrechter heeft de voorlopige hechtenis meermalen getoetst en rechtmatig bevonden) en dat de enkele omstandigheid dat hij is vrijgesproken onvoldoende is om te concluderen dat er sprake is van onrechtmatig toegepaste dwangmiddelen.

Bericht met spottende toon valt binnen de grenzen van uitingsvrijheid.
In de Telegraaf zijn diverse uitlatingen gedaan over appellant. Appellant vordert TMG te veroordelen tot het plaatsen van een rectificatietekst op haar website en in de hardcopy, alsmede het verwijderen van de artikelen en reacties van derden. Het hof (PS 2019-0616) bekrachtigt het bestreden vonnis en wijst de vorderingen af, omdat de berichten binnen de grenzen van de uitingsvrijheid van gentimeerde vallen. Hierbij is van belang dat appellant een bekend persoon is die zich ook zelf niet onbetuigd laat in de media, de aard van het medium, de evident niet feitelijke inhoud van de berichten en de omstandigheid dat het publiek deze door de spottende toon met een korrel zout zal nemen.

Publiceren camerabeelden door gemeente is onrechtmatig.
Kort geding. Gemeente Kerkrade publiceert camerabeelden nadat een journalist vertrouwelijke informatie heeft geopenbaard die niet buiten de raadsvergadering had mogen komen. Journalist vordert primair dat de gemeente Kerkrade de camerabeelden van haar website verwijdert en subsidiair aanpassing van de tekst en het plaatsen van een rectificatie. De voorzieningenrechter (PS 2019-0623) wijst de vorderingen toe. De gemeente had zich van haar positie als overheidsinstantie bewust moeten zijn. Door de publicatie van de camerabeelden heeft zij eigenrichting gepleegd en de journaliste dermate in zijn privacy gekwetst dat er sprake is van misbruik van de vrijheid van meningsuiting. Een overheidsinstantie dient zich af te vragen wat de gevolgen zijn van haar handelen voor een burger, zij had minstens na behoorlijk beraad de journalist in kennis kunnen stellen van het publiceren van de camerabeelden. De gemeente heeft onzorgvuldig en onrechtmatig gehandeld.

25.000 schadevergoeding voor vriendin wegens shockschade na kille liquidatie, vergoeding reiskosten Slachtofferhulp als BGK.
Man is voor zijn woning geliquideerd, terwijl zijn vriendin en dochter van vier maanden thuis waren; de vriendin heeft de schoten gehoord en de vluchtauto zien wegrijden. Nabestaanden voegen zich als benadeelde partijen. De dochter vordert 21.600 aan materile schade voor gederfd levensonderhoud ( 100 p.m. aan derving levensonderhoud tot haar 18e verjaardag), welke de rechtbank (PS 2019-0619) toewijst. De vriendin vordert 25.000 aan immaterile schade, welke de rechtbank toewijst (evenals inkomensschade en eigen bijdrage zorgverzekering). De door de vriendin gevorderde schadeposten ten aanzien van de kosten voor de uitvaart (bloemen, rouwzegels, rouwkaarten en kosten asverstrooiing) zijn door de verdediging niet weersproken en komen ook voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank overweegt dat de kosten voor rouwkleding niet onder de kosten van lijkbezorging vallen en oordeelt dat deze niet voor vergoeding in aanmerking komen. Kosten (eigen risico) voor de reparatie van een autoruit komen ook niet voor vergoeding in aanmerking en voor wat betreft de gevorderde kosten voor verhuismaterialen, opslag van de inboedel en huur van een verhuiswagen is benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
Het deel van de reiskosten dat ziet op de gesprekken met Slachtofferhulp en de officier van justitie, waarbij naar mag worden aangenomen ook de vordering zal zijn besproken, vormen wat de rechtbank betreft buiten rechte gemaakte kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid en schade, zoals bedoeld in artikel 6:96 BW, waarvoor verdachte aansprakelijk is en komen voor toewijzing in aanmerking.


Literatuur
Sinds het verschijnen van de vorige nieuwsbrief zijn verschillende signaleringen onder literatuur geplaatst. Zie ook het overzicht onderaan deze nieuwsbrief.


Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de personenschadepraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.


Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps.updates@law.eur.nl.


Met vriendelijke groet,

Siewert Lindenbergh, Ilona van der Zalm Moana Mellaard
PS Updates



Literatuur
Sinds het verschijnen van de vorige nieuwsbrief zijn de volgende signaleringen onder literatuur geplaatst.

J. Spier, annotatie bij Hoge Raad 1 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:150 [Verzekeringsrecht. Directe actie. Melden. Strekking. Reikwijdte. Verweren verzekeraar.] Nederlandse Jurisprudentie 2019/141, afl. 16.
De in art. 7:954 BW geregelde directe actie van de benadeelde jegens een aansprakelijkheidsverzekeraar ter zake van schade door dood of letsel strekt tot bescherming van de benadeelde tegen insolventie van de aansprakelijke partij. Deze bescherming sluit aan bij de functie die een aansprakelijkheidsverzekering in het maatschappelijk verkeer vervult. De in art. 7:954 lid 1 BW gestelde eis dat de verzekerde of de verzekeringnemer de verwezenlijking van het risico aan de verzekeraar heeft gemeld (het meldingsvereiste), is opgenomen in het belang van de verzekerde die de afweging kan maken of hij de zaak zelf, buiten de verzekeraar om, afwikkelt dan wel een beroep doet op de verzekering. De in art. 7:954 lid 2 BW gemaakte uitzondering op het meldingsvereiste is niet beperkt tot gevallen waarin de schade zich pas openbaart nadat de aansprakelijke partij heeft opgehouden te bestaan (long tail-schade). Zij geldt ook in het geval waarin de aansprakelijke partij heeft opgehouden te bestaan nadat de schade is opgetreden. Dit laat onverlet dat de aansprakelijkheidsverzekeraar in geval van een directe actie de verweren kan inroepen die hij tegen de verzekerde zou hebben kunnen inroepen, waaronder het verweer dat de verzekeringnemer of verzekerde niet heeft voldaan aan de verplichting de verwezenlijking van het risico aan de verzekeraar te melden zodra hij daarvan op de hoogte was of behoorde te zijn.

P.E. Bloemendal, De scheidslijn tussen hoofd- en schadestaatprocedure in 7:611-zaken Een analyse van het bijzondere procedureverloop leidend tot Autoster/Hendriks II, Maandblad voor Vermogensrecht 2019, afl. 3, p. 86-94.
Volgens de auteur volgt de wijze les uit Autoster/Hendriks II niet zozeer uit het arrest van de Hoge Raad, maar vooral uit het bijzondere procedureverloop daarvoor. Volgens de auteur zou de rechter in de hoofdprocedure zich in zaken over de schending van een verzekeringsplicht niet moeten beperken tot het louter vaststellen van aansprakelijkheid, maar steeds ook ten minste een deel van de causaliteit moeten beoordelen. Daardoor wordt niet alleen het aantal (kostbare) schadestaatprocedures beperkt, maar wordt bovendien indien wel tot schadestaatverwijzing wordt overgegaan de kans op procesrechtelijke complicaties in de schadestaatprocedure verkleind.

J.R. Meelker, Smartengeld wegens onrechtmatige schadeafhandeling, PIV-Bulletin 2019/1, p. 5-10.
De auteur vat een arrest van het hof samen. Volgens hem is dit voor de rechtspraktijk niet te beschouwen als een aanwinst wegens de vragen die het arrest onbeantwoord laat tezamen met de voor kritiek vatbare overwegingen. In die zin is het arrest toch een beetje als een gemiste kans te beschouwen. En dat is volgens de auteur jammer, want dat het hof hier knopen heeft gehakt is weliswaar haar taak, maar verdient wel respect. Dat geldt volgens de auteur des te sterker nu het hof zich heeft gewaagd aan een beslissing op een nog onontgonnen gebied, namelijk dat van de civielrechtelijke sanctie op ongewenst gedrag in een letselschadezaak.

O. Nunes en M. Mooibroek, Kan PGB-inkomen van nabestaande(n) als gederfd levensonderhoud in de zin van artikel 6:108 BW gelden?, PIV-Bulletin 2019/1, p. 24-28.
Bij gebrek aan specifieke jurisprudentie en literatuur die op de onderhavige problematiek ziet, lijkt volgens de auteurs de conclusie gerechtvaardigd dat de aanspraak die een nabestaande op grond van het wegvallen van de PGB-zorgovereenkomst met de overledene meent te hebben voortvloeit uit een arbeidsrechtelijke, en niet uit een familierechtelijke rechtsverhouding. Alleen de laatstgenoemde verhouding wordt door artikel 6:108 BW beschermd. De overledene valt in deze situatie niet te beschouwen als een verschaffer van levensonderhoud, althans kostwinner in de zin van artikel 6:108 BW. Wellicht biedt jurisprudentie die op dit terrein nog zal worden gevormd meer duidelijkheid.

Hof

Rechtbank

Antillen