Naar boven ↑

Update

Nummer 33, 2019
Uitspraken van 10-09-2019 tot 16-09-2019
Redactie: Mr. H. Vorsselman, mr. drs. I. van der Zalm, mr. Y. Bosschaart en J. Stulp.

Geachte heer/mevrouw,


Bijgaand treft u een nieuwe PS Update aan. Klik hier om de pdf vanaf de website te downloaden.


Annotatie
Annotatie van mr. J.H.J.M. (Jimke) Eyck: Compensatie van schade als gevolg van rechtmatig strafvorderlijk overheidsoptreden.
Het enkele feit dat er geweld is gebruikt door een politieagent waarbij letsel is ontstaan bij een derde, betekent niet dat het handelen van de desbetreffende agent een onrechtmatige daad oplevert. Het gebruik van geweld kan immers in de Politiewet, indien het voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit, een rechtvaardigingsgrond vinden. Met welke feiten en omstandigheden houdt de civiele rechter rekening bij de beoordeling van de vergoedingsverplichting van schade als gevolg van een rechtmatige overheidsdaad? Dit onderwerp staat centraal in de annotatie bij Rechtbank Gelderland 23 januari 2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:489 (PS 2019-0173). De annotatie bij deze uitspraak leest u hier.


Nieuws
De afgelopen week verschenen verschillende nieuwsberichten. Deze zijn op frequente tijden te lezen op de website.

Werkgever aansprakelijk voor werknemer die overlijdt na plegen van overspel op zakenreis.


Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, welke zijn opgenomen onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.

Conclusie klimaatzaak Urgenda: oordeel hof kan in stand blijven.
Conclusie procureur-generaal en advocaat-generaal. Urgenda en de Nederlandse Staat verschillen van mening over de snelheid waarmee de uitstoot van broeikasgassen moet worden verminderd. De Staat heeft de doelstelling om voor 2020 twintig procent minder uit te stoten dan ten opzichte van de uitstoot in 1990. Urgenda vindt dit niet ver genoeg gaan en eist beperking van ten minste 25 procent voor 2020 wegens de grote gevaren die opwarming meebrengt. Het hof (PS 2018-0814) stelde Urgenda in het gelijk, het oordeel was gebaseerd op artikel 2 EVRM (recht op leven) en artikel 8 EVRM (recht op bescherming van het familieleven). De procureur-generaal en advocaat-generaal (PS 2019-1102) concluderen dat het uitgangspunt van het hof juist is en dat het oordeel in stand kan blijven. Het persbericht hierover is hier te vinden.

Prejudicile vragen met betrekking tot PIP-implantaten.
Een vrouw heeft een borstvergroting ondergaan met PIP-implantaten. Zij heeft daarna pijnklachten gekregen in haar borsten. Zij vordert een verklaring voor recht dat het ziekenhuis aansprakelijk is voor de door haar geleden schade en een voorschot op de schadevergoeding van 25.000. Het hof (PS 2019-1088) stelt de volgende prejudicile vragen aan de Hoge Raad: Is een ziekenhuis aansprakelijk voor de schade die het gevolg is (geweest) van het inbrengen van een gebrekkig PIP-implantaat en dient het gebrek aan dat ziekenhuis te worden toegerekend? Welke van de in het tussenarrest van 16 april 2019 genoemde feiten en/of omstandigheden zijn voor de beoordeling van belang? Zijn nog andere, niet benoemde feiten en/of omstandigheden van belang? En is voor de beantwoording relevant of het gebrek bestaat uit de kans op voortijdig lekken van het implantaat of dat het gebrek is gelegen in het feit dat in plaats van medicinale siliconen industrile siliconen zijn gebruikt bij de vervaardiging ervan?

Aanrijding met scooter na verkeersovertreding fietser.
Er heeft een aanrijding plaatsgevonden tussen een fietser en een scooter, terwijl de fietser tegen het verkeer in reed. De fietser heeft Unigarant (WAM-verzekeraar scooter) aansprakelijk gesteld voor de schade. Unigarant heeft die aansprakelijk voor vijftig procent erkend. De fietser verzoekt onder meer een verklaring voor recht dat Unigarant volledig, dan wel voor een door de rechtbank te bepalen percentage, aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden schade. De rechtbank (PS 2019-1090) oordeelt dat het ongeval hoofdzakelijk is veroorzaakt doordat de fietser in de schemer/in het donker tegen de rijrichting in fietste. Derhalve bestaat op grond van de causaliteitsafweging geen aanleiding af te wijken van de vijftigprocentregel. Ook is er geen plaats voor een nadere billijkheidscorrectie wegens de ernst en verwijtbaarheid van de verkeersovertreding van de fietser, welke fors bijdraagt aan de causaliteit. Unigarant dient vijftig procent van de schade te vergoeden, de resterende schade blijft voor rekening van de fietser.

Schoonmaakster zakt door plafond en valt twaalf meter naar beneden.
Deelgeschil. Verzoekster was schoonmaakster en voerde in opdracht van haar werkgever schoonmaakwerkzaamheden uit in de Stadsschouwburg te Heerlen. Tijdens het schoonmaken stond zij op een verlaagd plafond boven de schouwburgzaal, hier zakte zij doorheen. Ze viel twaalf meter naar beneden en kwam op de vloer van de zaal terecht. Zij verzoekt om HDI (aansprakelijkheidsverzekeraar van de werkgever) te veroordelen tot betaling van een aanvullend voorschot op de materile schade ( 89.502,50), vergoeding van de meerkosten van een aangepaste auto ( 30.000) en tot betaling van smartengeld ( 95.000). Het verzoek ten aanzien van de materile schade wordt afgewezen, naar het oordeel van de rechtbank (PS 2019-1091) zijn de gestelde schadeposten niet meer dan een begroting op basis van een ruwe schatting. Uit dit overzicht kan niet met voldoende aannemelijkheid worden opgemaakt dat HDI daar aansprakelijk voor is. De rechtbank oordeelt dat de meerkosten van een aangepaste auto aan verzoekster vergoed moeten worden om haar in een aanvaardbaar niveau van mobiliteit te herstellen (ze kan niet meer dan tweehonderd meter lopen). Ten aanzien van het smartengeld is de rechtbank van oordeel dat het onvoldoende aannemelijk is dat HDI aansprakelijk is voor een hoger bedrag aan smartengeld dan het daarop reeds uitgekeerde voorschot van 50.000, gezien de in de vergelijkbare zaken toegekende bedragen.

Werkneemster krijgt immaterile schadevergoeding na onrechtmatig handelen UWV.
Werkneemster was in dienst bij werkgever 1, hier is zij enige tijd arbeidsongeschikt geweest wegens een burn-out. In 2017 is zij in dienst getreden bij werkgever 2 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Het UWV heeft in 2018 een brief gestuurd aan werkgever 2 met daarin een attendering op het langdurig ziek zijn van werkneemster. De werkneemster vordert een verklaring voor recht dat gedaagde onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door de ongeoorloofde verstrekking van (bijzondere) persoonsgegevens aan de nieuwe werkgever. Ook vordert zij een schadevergoeding van 500. De rechtbank (PS 2019-1093) oordeelt dat het UWV onrechtmatig heeft gehandeld. Gelet op het feit dat het ging om een gevoelige mededeling had het UWV nader onderzoek moeten doen (in plaats van dit over te laten aan een geautomatiseerd systeem) alvorens te beslissen de attenderingsbrief al of niet te verzenden. De rechtbank kent werkneemster immaterile schadevergoeding ter hoogte van 250 toe, omdat het verlies van haar persoonsgegevens betreffende de langdurige ziekte blijvend is, dit anderzijds uitsluitend (medewerkers van) werkgever 2 betreft en dit geen gevolgen heeft gehad voor haar economische of maatschappelijke positie, terwijl de als gevolg van de inbreuk opgetreden angst en stress in tijd beperkt is geweest.


Literatuur
Sinds het verschijnen van de vorige nieuwsbrief zijn verschillende signaleringen onder literatuur geplaatst. Zie ook het overzicht onderaan deze nieuwsbrief.


Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de personenschadepraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.


Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps.updates@law.eur.nl.


Met vriendelijke groet,

Siewert Lindenbergh, Ilona van der Zalm, Janou Kempkes Moana Mellaard
PS Updates



Literatuur
Sinds het verschijnen van de vorige nieuwsbrief zijn de volgende signaleringen onder literatuur geplaatst.

E. Steendam Visser E. de Jong, Sharenting aansprakelijkheid. Wanneer is de delende ouder aansprakelijk?, Ars Aequi 2019/09, p. 642-645.
De auteurs gaan in op de vraag wanneer ouders die (te) veel informatie over hun kind op social media plaatsen, succesvol aansprakelijk kunnen worden gesteld. Heeft het kind recht op schadevergoeding wanneer het bijvoorbeeld een depressie overhoudt aan het viral gaan in haar jeugd? In een digitaliserende wereld neemt de relevantie van dergelijke vragen toe. Eenduidige antwoorden zijn er nog niet.

F.C. van der Jagt-Vink, Schadevergoeding onder de Algemene Verordening Gegevensbescherming, Maandblad voor Vermogensrecht 2019/7-8, p. 286-292.
De problematiek aangaande de concretisering, kwantificatie en aantoonbaarheid van schade wordt door de AVG niet weggenomen en het is daarom de vraag of collectieve schadevergoedingsacties in de praktijk tot een bevredigend resultaat voor de gedupeerden zullen leiden. Daarnaast is er nog geen sprake van een geharmoniseerd Europees aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht. Het is daarom wachten op een nadere duiding op Europees niveau van het schadebegrip bij schendingen van het gegevensbeschermingsrecht. Vierentwintig jaar na de inwerkingtreding van de Richtlijn is het daarom volgens de auteur echt tijd voor de nationale gerechten om prejudicile vragen te gaan stellen over dit onderwerp, zodat niet alleen de publiekrechtelijke handhaving maar ook de privaatrechtelijke handhaving van schendingen van de AVG, geharmoniseerd wordt.

E.A.L. van Emden L.H. Rijpkema, annotatie bij Rechtbank Gelderland 22 mei 2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:2220, Jurisprudentie Aansprakelijkheid 2019/125.
In hoeverre komt een op grond van art. 6:179 BW aangesproken werkgever een beroep op eigen schuld toe? Het betrof hier een ongeval in een slachthuis waarbij een werknemer door een kalf tegen zijn hoofd was geschopt. Het primaire beroep op art. 7:658 BW strandde omdat de werkgever zijn zorgplicht had nageleefd. Subsidiair beriep de werknemer zich op de risicoaansprakelijkheid van bezitters van dieren uit art. 6:179 BW. Daarmee rees de vraag welk eigenschuldregime daarbij geldt.

Hoge Raad

Hof

Rechtbank