Naar boven ↑

Update

Nummer 41, 2019
Uitspraken van 05-11-2019 tot 11-11-2019
Redactie: Mr. H. Vorsselman, mr. drs. I. van der Zalm, mr. Y. Bosschaart en J. Stulp.

Geachte heer/mevrouw,


Bijgaand treft u een nieuwe PS Update aan. Klik hier om de pdf vanaf de website te downloaden.


Nieuws
De afgelopen week verschenen verschillende nieuwsberichten. Deze zijn op frequente tijden te lezen op de website.

Mastercourse Aansprakelijkheid en Verzekering Erasmus School of Law
Wilt u uw kennis met betrekking tot het aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht verbreden? Wij willen onze kennis op dat gebied met u delen. De Mastercourse Aansprakelijkheid en Verzekering is een verdiepende opleiding voor professionals in de schade- en verzekeringsbranche die hun kennis op het gebied van het aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht willen verbreden en verdiepen. De Mastercourse bestaat uit zes bijeenkomsten (periode januari april 2020, steeds van 15.30-20.00 uur) waarbinnen hoorcolleges en actieve werkvormen worden afgewisseld. Tevens krijgt u de gelegenheid om te netwerken. De hoofddocenten van deze leergang zijn prof. mr. S.D. (Siewert) Lindenbergh en prof.mr. N. (Mop) van Tiggele-van der Velde. Kijk hier voor meer informatie of voor een aanmelding.


Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, welke zijn opgenomen onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.

Verfijning regel uit arrest Manegepaard Imagine?
Conclusie procureur-generaal Valk. Een vrouw en een man zijn beiden bezitter van een paard. Tijdens een rit met de koets is het paard onrustig geworden en is de man op verzoek van zijn vrouw, die optrad als koetsier, naast het paard gaan lopen. De man is door het paard tegen een gestopte auto aangeduwd waardoor de koets over zijn been heen reed. Na vier jaar behandeling en revalidatie is besloten om het rechterbeen van de man tot boven de knie te amputeren. Het cassatiemiddel bepleit een verfijning van de regel zoals aanvaard in het arrest Manegepaard Imagine (ECLI:NL:HR:2016:162). De procureur-generaal (PS 2019-1271) concludeert tot verwerping van het beroep, omdat van nieuwe ontwikkelingen in recht en samenleving die kunnen rechtvaardigen dat alsnog een andere keuze wordt gemaakt geen sprake is. Dat alleen de vrouw onder de koetsierspolis verzekerd is en niet ook de man is ook in het kader van het arrest Manegepaard Imagine niet van betekenis. Niet de vraag of twee verzekerden wel of niet tegenover elkaar staan, is bepalend, maar enkel de vraag of twee medebezitters wel of niet tegenover elkaar staan. Nog minder kan de omstandigheid dt de vrouw haar aansprakelijkheid onder de koetsierspolis heeft verzekerd, op zichzelf leiden tot een uitzondering op de in Manegepaard Imagine aanvaarde regel. Ook de omstandigheid dat de vrouw naast de koetsiersverzekering ook een gewone AVP-verzekering heeft, kan niet tot iets anders leiden. Daarvan uitgaande heeft de koetsiersverzekering voor de vrouw inderdaad geen meerwaarde, maar dat kan die verzekering op zichzelf nog niet een andere inhoud geven.

Uitzendbureau en inlener hoofdelijk aansprakelijk voor letselschade na bedrijfsongeval.
Deelgeschil. Arbeidsrecht. Verzoeker heeft een uitzendovereenkomst gesloten en is op basis van deze overeenkomst ingezet bij verweerster als steigerbouwer. Verzoeker is in de uitvoering van zijn werkzaamheden, tijdens het afbreken van een steiger, van een hoogte van vijf meter naar beneden gevallen. Deze val is veroorzaakt doordat de leuning van de steiger, waar hij tegenaan leunde om materialen naar beneden te gooien, niet meer met veiligheidspinnen gezekerd was. Verzoeker verzoekt een verklaring voor recht dat het uitzendbureau en de inleenster hoofdelijk aansprakelijk zijn voor zijn geleden schade en ze te veroordelen tot betaling van een voorschot van 10.000. Zowel het uitzendbureau als de inleenster hebben aangevoerd dat zij, wegens het ontbreken van (voldoende) zeggenschap over de werkplek van verzoeker, niet aansprakelijk kunnen worden gehouden voor het ongeval. Dit betoog faalt. De rechtbank (PS 2019-1273) oordeelt dat wanneer een werkgever zijn werknemer tewerkstelt bij een derde teneinde werkzaamheden ter uitvoering van diens bedrijf te verrichten en daarbij de zorg voor de veiligheid geheel of gedeeltelijk aan de derde overlaat, hij voor een tekortschieten van die derde als voor eigen tekortschieten aansprakelijk is. Onverschillig is daarbij in hoeverre de werkgever zeggenschap over de werknemer heeft behouden. Bij doorlening is dit niet anders. Een beroep op bewuste roekeloosheid van de werknemer slaagt niet. De verklaring voor recht wordt toegewezen. Het voorschot wordt afgewezen, omdat de vordering niet voldoende is onderbouwd.

Rechercheur niet ten onrechte als verdachte aangemerkt.
Overheidsaansprakelijkheid. Een rechercheur is betrokken geweest bij een incident in de privsfeer. De zoon van de rechercheur woonde in het huis van zijn stiefvader. Deze had hem buitengesloten, omdat de zoon geen kostgeld wilde betalen. De rechercheur heeft vervolgens buiten diensttijd zijn zoon geholpen met het verschaffen van toegang tot de woning. De stiefvader deed aangifte van vernieling en huisvredebreuk. Een bemiddelingstraject haalde niets uit, vervolgens is opdracht gegeven een strafrechtelijk onderzoek te starten. De rechercheur is daarna eervol ontslagen door de politie wegens ongeschiktheid voor zijn functie. De rechercheur vordert rectificatie van een brief en schadevergoeding, omdat hij ten onrechte als verdachte is aangemerkt. Het hof (PS 2019-1264) oordeelt dat de Staat niet aansprakelijk is. In deze zaak is niet aan het a-criterium uit het Begaclaim-arrest (vanaf begin af aan ontbreekt rechtvaardiging voor strafrechtelijk optreden) voldaan. Er waren braaksporen en er lag een aangifte van de hoofdbewoner. Reeds daarom was er aanleiding om een bemiddelingstraject en/of een strafrechtelijk onderzoek op te starten. De vertraging in de zaak was niet onrechtmatig. Bovendien is niet onderbouwd dat onzekerheid bij de rechercheur over de vervolgstappen in de vernielingszaak heeft geleid tot schade die zou kunnen worden aangemerkt als een aantasting van de persoon (art. 6:106 lid 1 sub b BW). De vordering tot rectificatie wordt ook afgewezen, omdat het ontslag rechtmatig was en de brief verder geen onjuiste mededelingen inhoudt.


Literatuur
Sinds het verschijnen van de vorige nieuwsbrief zijn verschillende signaleringen onder literatuur geplaatst. Zie ook het overzicht onderaan deze nieuwsbrief.


Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de personenschadepraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.


Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps.updates@law.eur.nl.


Met vriendelijke groet,

Siewert Lindenbergh, Ilona van der Zalm Moana Mellaard
PS Updates



Literatuur
Sinds het verschijnen van de vorige nieuwsbrief zijn de volgende signaleringen onder literatuur geplaatst.

L.H. Rijpkema, annotatie bij Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 5 juni 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:5150 [Werkgeversaansprakelijkheid. Zorgplicht. Instructies. Bekende risicos.], Jurisprudentie Aansprakelijkheid 2019/153, afl. 9.
In het voorliggende geval kan anders gedacht worden over de reikwijdte van de zorgplicht van de werkgever. Het risico van schaatsen lijkt algemeen bekend, zodat gezegd kan worden dat ROC niet gehouden was om (nadere) maatregelen te treffen. Naar de mening van de auteur rekt het hof de zorgplicht wel erg ver op door te oordelen dat ROC de plicht had om te instrueren over en te waarschuwen voor de aan het schaatsen verbonden risicos.

E.W. Bosch, annotatie bij Rechtbank Limburg 6 augustus 2019, ECLI:NL:RBLIM:2019:7973 [Deelgeschil. Smartengeld.], Jurisprudentie Aansprakelijkheid 2019/158, afl. 9.
In deze noot staat de auteur stil bij zowel het internationaal perspectief, als bij het geldontwaardingsperspectief. Vervolgens zal jurisprudentie de revue passeren waaruit een verandering in rechtsopvatting blijkt. Daarna wordt aandacht besteed aan het feit dat het hoogste, door een rechter toegewezen, smartengeldbedrag in de laatste jaren flink gestegen is. Als laatste wordt ingegaan op de vraag of deze ontwikkeling anterieure werking heeft.

M. Kullman, annotatie bij Hof van Justitie 20 juni 2019, ECLI:EU:C:2019:523 [Discriminatie- en victimisatieontslag], Tijdschrift Recht en Arbeid 2019/101, afl. 11.
Een moeilijke kwestie betreft het feit dat er in de onderhavige zaak negen maanden liggen tussen het verzet van werkneemster V. tegen de weigering van werkgever (die inmiddels failliet is) om H. vanwege haar zwangerschap in dienst te nemen en het uiteindelijke ontslag. Dat roept de vraag op of er dan nog steeds sprake is van een victimisatieontslag in de zin van art. 24 Richtlijn 2006/54/EG. Volgens de werkgever zouden aan het ontslag objectieve redenen, namelijk de onjuiste uitvoering van toevertrouwde taken, het niet in acht nemen van veiligheidsvoorschriften, een ontoereikend onderhoud van de winkel en gebrek aan orde, ten grondslag liggen, maar de nationale rechter twijfelt daarover (r.o. 17 en 24). Het HvJ gaat daar niet nader op in. Niettemin is dit volgens de auteur een aandachtspunt voor de nationale rechter om het verband tussen het indienen van een klacht en het daaropvolgende ontslag nader te onderzoeken.

Hoge Raad

Hof

Rechtbank