Naar boven ↑

Update

Nummer 7, 2019
Uitspraken van 12-02-2019 tot 18-02-2019
Redactie: Mr. H. Vorsselman, mr. drs. I. van der Zalm, mr. Y. Bosschaart en J. Stulp.

Geachte heer/mevrouw,

Bijgaand treft u een nieuwe PS Update aan. Klik hier om de pdf vanaf de website te downloaden.


Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, welke zijn opgenomen onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.

Ongeval tijdens rallyclinic, met letsel bij passagier tot gevolg. Bij de botsing betrokken bestuurders, WAM-verzekeraar en organisator clinic ondanks sport- en spelsituatie hoofdelijk aansprakelijk.
Het slachtoffer (passagier) van een botsing tussen rallyautos op een van de openbare weg afgesloten terrein in Duitsland tijdens een rallyclinic, houdt de bij de botsing betrokken bestuurders, een WAM-verzekeraar, de organisator van de clinic en zijn werkgever voor de schade aansprakelijk. De procedure tegen de werkgever wordt naar de kamer voor kantonzaken verwezen.
De rechtbank (PS 2019-0165) verklaart voor recht dat de bestuurders, de verzekeraar en de als organisatie aan te merken stichting hoofdelijk aansprakelijk zijn. De organisatie heeft toegelaten dat verschillende autos tegelijkertijd de baan op gingen, in de wetenschap dat deze autos zodanig riskant zouden gaan rijden dat de sensatie van rallyrijden op de deelnemers werd overgebracht. Dit leidde tot het voorzienbare gevaar dat deze autos met elkaar in botsing zouden komen, met mogelijk ernstig letsel tot gevolg. De organisatie heeft er voorts niet voor gezorgd dat het parcours met pylonnen was afgezet. Voor de bestuurders van de rallyautos was het parcours dan ook niet waarneembaar. Wat betreft de andere gedaagden geldt dat vanwege de sport- en spelsituatie tijdens de clinic voor hen een hogere drempel voor aansprakelijkheid heeft te gelden. Deze drempel ligt echter niet zo hoog als bij een echte rallywedstrijd, waarin bijzonder grote risicos (moeten) worden genomen om te winnen. Van alle gedaagden mocht een zodanige zorgvuldigheid worden verwacht dat de deelnemers niet aan ernstiger gevaren zouden worden blootgesteld dan nodig was om deze sensatie te ervaren. Hierbij past het enigszins mitigeren van de snelheid, zoals was afgesproken, en ook het zo veel mogelijk vermijden van de directe nabijheid van andere autos op de baan. De bestuurders hebben deze eenvoudige voorzorgsmaatregelen niet genomen. De rechtbank verwerpt het eigenschuldverweer dat de bestuurders voeren.

Deelgeschil. ProRail en gemeente niet aansprakelijk voor ongeval fietser op spoorwegovergang.
Verzoekster is gevallen op een spoorwegovergang, doordat het wiel van haar fiets in de spoorrails is terechtgekomen. Verzoekster stelt ProRail en de gemeente aansprakelijk voor haar (letsel)schade, primair op grond van artikel 6:174 BW en subsidiair op grond van artikel 6:162 BW. De rechtbank (PS 2019-0172) overweegt dat de spoorwegovergang extra aandacht vergt van naderende fietsers, vanwege de hoek met de weg waaronder de spoorwegovergang moet worden overgestoken. Echter, de situatie is naar het oordeel van de rechtbank voor de gemiddeld oplettende fietser niet zo onveilig dat de spoorwegovergang gebrekkig is. Dit is te meer het geval nu op de weg die met de spoorwegovergang kruist een witte belijning is aangebracht en bovendien bij de spoorwegovergang een waarschuwingsbord is geplaatst. Deze tekens roepen extra oplettendheid op bij naderende fietsers. Het enkele feit dat hier vaker fietsers zijn gevallen is onvoldoende om de spoorwegovergang als gebrekkig te bestempelen. Ook aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW wijst de rechtbank van de hand, met de overweging dat de schuine oversteek van de spoorwegovergang niet zo gevaarlijk was dat er meer veiligheidsmaatregelen waren vereist dan de gemeente heeft genomen met het plaatsen van een waarschuwingsbord en het aanbrengen van de belijning. De rechtbank komt tot de conclusie dat verzoekster een ongelukkige val met de fiets heeft gemaakt met ernstige gevolgen voor haar en wijst de verzoeken van verzoekster af.

Vordering op gemeente tot betaling van immaterile schadevergoeding rechtsgeldig gecedeerd aan WAM-verzekeraar.
De benadeelde heeft letselschade opgelopen als gevolg van een verkeersongeval. Vanwege deze schade had de benadeelde een vordering tot betaling van immaterile schadevergoeding op de aansprakelijke gemeente. De benadeelde heeft zijn vordering op de gemeente vervolgens gecedeerd aan de WAM-verzekeraar van de bestuurder van de auto waarin hij bijrijder was. De vraag in deze procedure (PS 2019-0177) tussen de gemeente en de verzekeraar is nu of artikel 6:106 lid 2 BW al dan niet aan een rechtsgeldige cessie van de vordering tot immaterile schadevergoeding in de weg staat. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het feit dat de vergoeding die de verzekeringsmaatschappij aan de benadeelde heeft betaald gedeeltelijk bestaat uit een vergoeding voor immaterile schade, kan worden afgeleid dat de benadeelde jegens de verzekeringsmaatschappij aanspraak heeft gemaakt op vergoeding daarvan. De benadeelde heeft zijn vordering op de gemeente voor het volledige bedrag dat hij van de verzekeringsmaatschappij heeft ontvangen, aan de betreffende verzekeringsmaatschappij gecedeerd. De benadeelde heeft voorts voldoende duidelijk laten blijken dat hij vergoeding van zijn immaterile schade van de gemeente wil vorderen. Onder deze omstandigheden zou het in strijd met de strekking van artikel 6:106 lid 2 BW zijn om te oordelen dat geen sprake is van rechtsgeldige cessie van het deel van de vordering van de benadeelde dat ziet op vergoeding van immaterile schade.


Nieuws
De afgelopen week verschenen verschillende nieuwsberichten. Deze zijn op frequente tijden te lezen op de website.


Literatuur
Sinds het verschijnen van de vorige nieuwsbrief zijn verschillende signaleringen onder literatuur geplaatst. Zie ook het overzicht onderaan deze nieuwsbrief.


Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de personenschadepraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.


Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps.updates@law.eur.nl.


Met vriendelijke groet,

Siewert Lindenbergh, Ilona van der Zalm Merel van den Heuvel
PS Updates



Literatuur
Sinds het verschijnen van de vorige nieuwsbrief zijn de volgende signaleringen onder literatuur geplaatst.

C. Mak, Over zebras en mensenrechten in het privaatrecht, Ars Aequi 2019, afl. 2, p. 94-96.
Wat kunnen privatisten leren van mensenrechtenmensen en andersom? In deze amuse wordt de meerwaarde van perspectiefwisselingen in het recht gellustreerd aan de hand van twee spraakmakende zaken en een zebra.

M.J.J. de Ridder, De aansprakelijkheid voor medische hulpzaken. Bespreking van het proefschrift van mr. J.T. Hiemstra, Maandblad voor Vermogensrecht 2019, afl. 1, p. 6-14.
Op 4 oktober 2018 verdedigde Hiemstra met succes haar proefschrift De aansprakelijkheid voor medische hulpzaken. Een rechtsvergelijkende en rechtseconomische analyse van de aansprakelijkheid van de hulpverlener jegens de patint aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hiemstra zet in haar proefschrift uiteen dat in de rechtsliteratuur overwegend wordt bepleit dat het niet snel onredelijk is de ongeschiktheid van een medische hulpzaak aan de hulpverlener toe te rekenen. Ook zij komt na eigen onderzoek tot deze conclusie. Zij stelt daarbij de beschermingsgedachte van de patint centraal. Hoewel de conclusie van Hiemstra in dat opzicht niet nieuw is, verdient het proefschrift veel waardering. Hiemstra levert met haar onderzoek een gedegen onderbouwing van haar conclusie en laat de gezichtspunten die daarbij van belang zijn de revue passeren. De argumenten die Hiemstra aanvoert die voor toerekening aan de hulpverlener pleiten, zijn echter niet absoluut. Zij sluiten niet uit dat toerekening aan de hulpverlener onder omstandigheden toch onredelijk kan zijn. Het proefschrift nodigt in dat opzicht uit tot een interessante discussie. Het is uiteindelijk een rechtspolitieke keuze welke aspecten hierbij de doorslag zullen geven. Tijdens het eerste gedeelte van deze bijdrage zal ik het onderzoek van Hiemstra in grote lijnen uiteenzetten. In het tweede gedeelte zal ik nader ingaan op de mogelijkheid van andersluidende rechtspolitieke keuzes. Ik sluit af met een conclusie.

P.W. den Hollander, Aansprakelijkheid van de bedrijfsmatige gebruiker. Bespreking van het proefschrift van mr. A. Kolder, Maandblad voor Vermogensrecht 2019, afl. 1, p. 25-29.
Over dit art. 6:181 BW gaat het proefschrift van A. Kolder, dat hij op 31 mei 2018 aan de Rijksuniversiteit Groningen verdedigde. Kolder stelt zich ten doel de diverse open einden van art. 6:181 BW in rechtspraak en literatuur af te hechten. Zoals in deze bespreking zal blijken, doet hij echter meer dan dat. Zijn proefschrift is een pleidooi voor het primaat van de risicoaansprakelijkheid in lijn met het proefschrift zal ik verder spreken van kwalitatieve aansprakelijkheid van de bedrijfsmatige gebruiker van een schadeveroorzakende opstal, roerende zaak of dier op grond van art. 6:181 BW boven die van de bezitter. Kolder bepleit een ruime uitleg van het vereiste van bedrijfsmatig gebruik aan de hand van het overkoepelende criterium wie feitelijke zeggenschap heeft over de zaak of het dier. Kolder beroept zich hiervoor op de bedoeling van de wetgever en het belang van de benadeelde bij duidelijkheid tot wie hij zich moeten wenden voor schadevergoeding. Kolder stelt verder voor de tekst van art. 6:181 BW flink op te schonen. De zin dat bij professioneel gebruik van een zaak de kwalitatieve aansprakelijkheid van art. 6:173, 6:174 en 6:179 BW op de professionele gebruiker rust, volstaat. In deze bijdrage bespreek ik deze hoofdlijnen van het proefschrift van Kolder nader (par. 2). Vervolgens zoom ik achtereenvolgens in op Kolders kernstelling over het primaat van art. 6:181 BW (par. 3), zijn overkoepelende criterium voor bedrijfsmatig gebruik (par. 4) en de stroomlijning van de tekst van art. 6:181 BW die Kolder voorstelt (par. 5). Ik rond deze bijdrage af met een algemene waardering van het proefschrift (par. 6).

J. van de Bunt, Overschrijding van de redelijke termijn in civiele zaken, Nederlands Juristenblad 2019/252, afl. 5, p. 320-326.
Vormt de procedure voor schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de zin van art. 6 EVRM in civiele zaken thans een effectieve remedie? Aan het luttele aantal zaken dat de afgelopen jaren wegens overschrijding van de redelijke termijn is aangebracht, lijkt op te maken dat dit niet het geval is. Er lijkt geen afdoende prikkel te bestaan voor de rechtspraak om de civiele zaken binnen een redelijke termijn af te handelen. In deze bijdrage wordt in dit verband onder meer gepleit voor een nieuwe, wettelijke regeling voor een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in civiele zaken.

Hof

Rechtbank

Centrale Raad van Beroep

Uitspraken zonder ECLI