Naar boven ↑

Update

Nummer 8, 2019
Uitspraken van 21-02-2019 tot 25-02-2019
Redactie: Mr. H. Vorsselman, mr. drs. I. van der Zalm, mr. Y. Bosschaart en J. Stulp.

Geachte heer/mevrouw,


Bijgaand treft u een nieuwe PS Update aan. Klik hier om de pdf vanaf de website te downloaden.


Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, welke zijn opgenomen onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.

Werkgever is aansprakelijk voor in de uitoefening van werkzaamheden opgelopen psychisch letsel.
Het hof (PS 2019-0233) volgt de deskundige in zijn conclusie dat het bij gebreke aan gebleken eerdere periodes van depressiviteit in de rede ligt om de werksituatie als een belangrijke luxerende factor te beschouwen. Appellant zelf relateert zijn klachten hoofdzakelijk aan de arbeidssituatie. Dat enige andere traumatische ervaring of life event bij zijn psychische gesteldheid een rol heeft gespeeld en nog speelt, blijkt daar niet uit. Dat een familiale predispositie als factor een rol heeft gespeeld bij het ontstaan van de huidige en voortdurende psychische gesteldheid acht het hof daarom niet aannemelijk of anderszins aangetoond, nog daargelaten welke betekenis dat zou kunnen hebben voor de aansprakelijkheid van de werkgever of voor de schadebegroting. Hoewel de deskundige niet als zodanig de diagnose burn-out heeft gesteld, is het hof van oordeel dat afdoende is komen vast te staan dat als gevolg van psychische klachten die door werkgerelateerde omstandigheden zijn ontstaan, appellant arbeidsongeschikt is geraakt en dat het wat dat betreft niet uitmaakt of de diagnose burn-out luidt, dan wel persisterende depressieve stoornis (dysthymie). In beide situaties is het resultaat immers dat appellant is uitgevallen. In het tussenarrest van 23 mei 2017 heeft het hof geoordeeld dat, indien zou komen vast te staan dat appellant in de uitoefening van zijn werk een burn-out heeft ontwikkeld, het hof voorshands van oordeel is dat de werkgever bij gebreke van een deugdelijk onderzoek naar de aangevoerde feiten in reactie op de klachten niet de zorgvuldigheid heeft betracht die hij als werkgever in acht had te nemen. Het hof ziet op grond van het vorenoverwogene geen redenen om daar nu op terug te komen. Dat betekent dat de werkgever naar het oordeel van het hof gehouden is om de als gevolg van het opgelopen psychisch letsel geleden schade te vergoeden. Het hof gelast een comparitie.

Strafrecht. Advocaat-generaal concludeert dat een vordering benadeelde partij mag worden toegewezen in Britse ponden en dat een schadevergoedingsmaatregel moet worden toegewezen in euros.
Conclusie van de advocaat-generaal (A-G) over in welke valuta de vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr moeten worden toegewezen. In onderhavige zaak heeft de benadeelde partij zijn vordering in Britse Pond Sterling uitgedrukt. De A-G (PS 2019-0225) overweegt als volgt. De Hoge Raad heeft in 2010 geoordeeld dat aangenomen moet worden dat, gelijk het geval is ten aanzien van andere vermogenssancties, zoals de geldboete en de schadevergoedingsmaatregel, de betalingsverplichting als bedoeld in artikel 36e Sr moet worden uitgedrukt in wettig Nederlands betaalmiddel. Het te betalen bedrag moet dus in euro's luiden. Het voorgaande brengt mee dat de rechter ook in een geval als het onderhavige, waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel mede wordt belichaamd in in beslag genomen geldbedragen die bestaan in oude en vreemde valuta, zowel het bedrag waarop het voordeel wordt geschat als de betalingsverplichting dient uit te drukken in euro's. Het hof heeft dat miskend. De voegingsprocedure is een civiele procedure ingebed in het strafproces, waarlangs de benadeelde partij haar schade kan verhalen. Het schadebedrag wordt door de strafrechter berekend naar de krachtens het Burgerlijk Wetboek geldende civiele criteria. Op grond van artikel 6:123 BW kan een slachtoffer vorderen dat een vordering die is uitgedrukt in buitenlands geld () te zijner keuze in dat buitenlandse geld of in Nederlands geld wordt betaald. Niet valt in te zien waarom deze bepaling niet op de vordering van de benadeelde partij van toepassing zou zijn. Een en ander neemt overigens weer niet weg dat de verdachte gelet op artikel 6:112 BW op zijn beurt het recht heeft om zijn schuld in Nederland in euros te betalen. Het hof had met het oog daarop kunnen bepalen dat bij betaling in euros het verschuldigde bedrag de tegenwaarde van 120.000 in euros zal zijn naar de koers van de dag van betaling door de verdachte.

Hogeschool heeft zorgplicht geschonden door studente met psychische problematiek niet te begeleiden, gevorderde schadevergoeding komt niet voor toewijzing in aanmerking.
Studente heeft zich ingeschreven aan een hogeschool voor de lerarenopleiding geschiedenis. Door psychische problematiek bleef zij veelal weg van haar studie en maakte zij gedurende een aantal jaren nauwelijks studievoortgang. De studente heeft een aantal keer contact gezocht met verschillende docenten en de decaan en heeft daarbij een keer gevraagd om extra begeleiding, welke zij niet heeft gekregen. De studente stelt in deze procedure dat de hogeschool toerekenbaar tekort zou zijn geschoten in de nakoming van de gesloten onderwijsovereenkomst, dan wel onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Als schadevergoeding vordert de studente een bedrag ter hoogte van haar volledige studieschuld bij DUO ( 57.008) en van een door haar afgesloten doorlopend krediet ( 7.400).
De rechtbank (PS 2019-0217) verwerpt het beroep van de hogeschool op rechtsverwerking en verjaring. Volgens de hogeschool is de termijn vanaf 2008 gaan lopen, toen de studente om begeleiding vroeg. De rechtbank oordeelt dat vanwege de psychische gesteldheid van de studente, niet kan worden volgehouden dat zij op dat moment bekend was met de schade en daadwerkelijk in staat was een rechtsvordering tot schadevergoeding in te stellen. De rechtbank passeert de stelling over niet-nakoming van de onderwijsovereenkomst, daar de studente niets heeft gesteld over de inhoud van de overeenkomst. De rechtbank komt wel tot de conclusie dat de hogeschool haar zorgplicht heeft geschonden en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld. Hoever de zorgplicht van een onderwijsinstelling precies strekt, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals bijvoorbeeld het type onderwijs dat gegeven wordt en de leeftijd van de leerlingen/studenten. De zorgplicht is een inspanningsverbintenis. Van een redelijk bekwame en redelijk handelende onderwijsinstelling had in de gegeven omstandigheden actief ingrijpen verwacht mogen worden. De gevorderde schadevergoeding kan echter niet worden toegewezen. Het causaal verband kan niet worden vastgesteld en het is de vraag of het geld daadwerkelijk aan de studie is uitgegeven. De rechtbank acht een schadevergoeding bestaande uit viermaal het bedrag van het wettelijk collegegeld redelijk, omdat van de hogeschool in die vier jaren actieve begeleiding verwacht mocht worden.


Literatuur
Sinds het verschijnen van de vorige nieuwsbrief zijn verschillende signaleringen onder literatuur geplaatst. Zie ook het overzicht onderaan deze nieuwsbrief.


Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de personenschadepraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.


Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps.updates@law.eur.nl.


Met vriendelijke groet,

Siewert Lindenbergh, Ilona van der Zalm Janou Kempkes
PS Updates



Literatuur
Sinds het verschijnen van de vorige nieuwsbrief zijn de volgende signaleringen onder literatuur geplaatst.

L.E.M. Hendriks, Nog maar eens: de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de wegbeheerder, Verkeersrecht ANWB 2019/11, afl. 2.
Op 20 februari 2018 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen met betrekking tot de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de wegbeheerder voor een verkeersongeval met dodelijke afloop. In die zaak ging het om een motorrijdster en haar passagiere die door slecht wegdek ten val kwamen en het ongeval niet overleefden. De gemeente Stichtse Vecht, de wegbeheerder van de betreffende weg, was voor dat slechte wegdek al een aantal maal gewaarschuwd, onder meer door een brief van een andere motorrijder die op dezelfde plek eerder die maand ook al was gevallen. Het arrest geeft aanleiding om een tweetal aspecten nader over het voetlicht te brengen. Het eerste aspect is de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor ongevallen door gevaarlijke verkeerssituaties, die hun oorzaak vinden in de toestand van de weg, zoals een slechte, gladde en/of onoverzichtelijke weg. Het tweede aspect is de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de overheid voor mogelijk strafbaar handelen of nalaten. Dat laatste is van belang, nu het wegbeheer van de openbare wegen in de regel valt onder de verantwoordelijkheid van de verschillende overheden. Zoals wellicht bekend is de strafrechtelijke aansprakelijkheid van overheden geen vanzelfsprekendheid. Dat komt ook tot uitdrukking in het arrest van de Hoge Raad.

R. Rijnhout, Wegbeheerdersaansprakelijkheid: ho stop!, Verkeersrecht ANWB 2019/12, afl. 2.
De wegbeheerdersaansprakelijkheid van art. 6:174 BW is gentroduceerd met de bedoeling om een slachtoffer van een eenzijdig verkeersongeval een duidelijk aanspreekpunt te geven voor schade veroorzaakt door gebreken in de toestand van de openbare weg. Bekendheid met het gebrek in de weg is geen breekpunt bij aansprakelijkheidsstelling, wat een voordeel oplevert voor de benadeelde. Het ligt dus voor de hand dat slachtoffers van een eenzijdig verkeersongeval proberen hun schade te verhalen via deze risicoaansprakelijkheid. De rechtspraak hierover is sterk casustisch, doch de lijn daarin is constant te noemen. Het doel van deze bijdrage is om naast een weergave van jurisprudentie te laten zien dat grenzen van slachtofferbescherming worden beproefd, maar (nog) niet worden verschoven door de rechter.

Hoge Raad

Hof

Rechtbank

Antillen