Naar boven ↑

Update

Nummer 6, 2020
Uitspraken van 05-02-2020 tot 11-02-2020
Redactie: Mr. H. Vorsselman, mr. drs. I. van der Zalm, mr. Y. Bosschaart en J. Stulp.

Geachte heer/mevrouw,


Bijgaand treft u een nieuwe PS Update aan. Klik hier om de pdf vanaf de website te downloaden.


Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, welke zijn opgenomen onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.

Begrip arbeidsongeschiktheid in arbeidsongeschiktheidsverzekeringsovereenkomst.
Verzekeringsrecht. Gentimeerde heeft bij appellante op 22 januari 2005 een Woon Comfort Plan Arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten (hierna: de overeenkomst) om bij arbeidsongeschiktheid zijn hypotheeklasten te kunnen blijven voldoen. Gedurende de looptijd van de verzekering is gentimeerde voor 45 procent arbeidsongeschikt geraakt (versleten rug, nek en schouders). Gentimeerde heeft een claimformulier ingevuld en ondertekend en daarmee aanspraak gemaakt op uitkering van het verzekerde bedrag. De verzekeraar weigert uit te keren, omdat de klachten niet medisch zijn geobjectiveerd. In eerste aanleg heeft de rechtbank de verzekeraar veroordeeld te betalen. In hoger beroep heeft de verzekeraar verzocht het vonnis van de rechtbank te vernietigen. Het hof (PS 2020-0092) bekrachtigt de bestreden uitspraak. Nu in artikel 3 van de overeenkomst staat dat recht op uitkering bestaat indien minimaal 45 procent arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld door een verzekeringsarts (een Arbo-arts), hoeft een normaal genformeerd en redelijk oplettende consument zonder bijzondere kennis van het verzekeringsrecht naar het oordeel van het hof niet te begrijpen dat artikel 2 daaraan een beperking stelt, waarmee wordt afgeweken van de binnen de verzekeringsbranche vastomlijnde betekenis van het begrip arbeidsongeschiktheid. De door de verzekeraar voorgestane striktere lezing van het begrip arbeidsongeschiktheid past naar het oordeel van het hof zonder nadere toelichting, die in de overeenkomst niet is gegeven, ook niet bij de aard van de verzekering en het verzekerde risico.

Betrokkenheid auto bij verkeersongeval?
Eiser is met zijn mountainbike ten val gekomen in een greppel en heeft hierbij een hoge dwarslaesie opgelopen. Eiser had een bocht gemaakt naar rechts, omdat er een auto naderde. Hij kon de afstand tussen hem en de auto niet inschatten, maar het leek hem te kort om verantwoord te kunnen remmen. De auto en de fietser hebben elkaar niet geraakt. De fietser maakte daarna nog een bocht naar rechts en daarna direct naar links. Plotseling voelde hij zijn fiets verdwijnen en werd hij over het stuur gelanceerd. Hij belandde in de greppel. Eiser heeft bij ASR een personenautoverzekering afgesloten. Eiser vordert een verklaring voor recht dat het ongeval is gedekt onder de met ASR gesloten SV Plus-verzekeringsovereenkomst en dat ASR gehouden is alle schade te vergoeden. De rechtbank (PS 2020-0096) wijst de vordering af. De vraag of een eenzijdig fietsongeluk valt onder de dekking van SV Plus-verzekering, moet worden beantwoord door uitleg van de van belang zijnde polisvoorwaarde. De rechtbank is van oordeel dat een redelijk uitleg van artikel 3.2 sub 5 van de polisvoorwaarden, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel waaronder de definitie van het begrip verkeersongeval, zoals dat op meerdere plaatsen in de polisvoorwaarden terugkomt meebrengt dat eenzijdige fietsongevallen niet zijn gedekt onder de polis, omdat daarbij geen motorrijtuig is betrokken, hetgeen wel een voor de (aspirant-)verzekeringnemer voldoende kenbaar vereiste is. De rechtbank kent ook gewicht toe aan het feit dat eiser zich ten tijde van het sluiten van de overeenkomst heeft laten bijstaan door een assurantietussenpersoon en dat eiser zelf advocaat was, gespecialiseerd in letselschade- en aansprakelijkheidsrecht. Subsidiair heeft eiser gesteld dat bij zijn fietsongeval een motorrijtuig betrokken is geweest in de zin van de definitie van het begrip verkeersongeval in de SV Plus-polis. Hoewel het naderen van de auto voor eiser de aanleiding was om de uitwijkmanoeuvre in te zetten (was die auto er op dat moment niet geweest, dan was eiser immers rechtdoor gefietst), komt de rechtbank tot het oordeel dat er tussen dat naderen van de auto en de val in de greppel van eiser te veel handelingen zijn verricht en een te grote afstand is afgelegd om nog te kunnen spreken van een rechtens relevant verband tussen de betrokkenheid van de auto en die val. Dat verband is tussentijds doorbroken.

Uitgangspunt dat schade volledig vergoed moet worden: aanpassingen aan de woonsituatie.
Deelgeschil. Botsing tussen twee fietsers. Verzoeker heeft hierbij letsel aan zijn linkerknie opgelopen waardoor zijn been vooral in gestrekte stand is. Hij maakt binnenshuis gebruik van krukken en een rollator. Het gebruiken hiervan is fysiek belastend: het zou beter zijn als verzoeker in huis een trippelstoel zou kunnen gebruiken. De huidige woning is daarvoor niet geschikt. Hij verzoekt de rechtbank (PS 2020-0109) om voor recht te verklaren dat Univ (verzekeraar verweerder) gehouden is om ervoor te zorgen dat verzoeker daadwerkelijk een passende en/of aanpasbare woning kan aankopen en de voor aankoop en bewoning noodzakelijke financile middelen te verschaffen, dat Univ niet van verzoeker kan vergen dat hij genoegen neemt met verhuizen naar een appartement (ook niet als deze in medische en ergonomische zin passend zou zijn), dat Univ geen beroep toekomt op voordeelverrekening en dat de te verstrekken financile middelen voldoende moeten zijn ter overbrugging van het verschil tussen enerzijds de totale kosten van de aan te kopen woning en anderzijds de opbrengst van de huidige woning. De rechtbank wijst alle verzoeken toe. Verzoeker woont nu in een twee-onder-een-kapwoning met tuin. De rechtbank vindt alleen daarom al dat een appartement geen recht doet aan het uitgangspunt dat schade volledig vergoed moet worden. Met verzoeker is de rechtbank van oordeel dat een appartement geen passend alternatief is en een verslechtering van zijn woonsituatie zou zijn. Indien en voor zover verzoeker financieel gezien niet in staat is een andere woning te kopen, zal Univ op een manier in dat financile tekort moeten voorzien. Als dat van Univ niet gevergd zou mogen worden, zou dat er immers op neerkomen dat het feitelijk onmogelijk is dat verzoeker daadwerkelijk in een andere woning gaat wonen. Dan zou afbreuk worden gedaan aan het principe van volledige schadevergoeding. Verrekening van mogelijk voordeel door een toename van het vermogen van verzoeker met de schadevergoeding is nu niet redelijk, omdat dit tot gevolg heeft dat het hem in feite onmogelijk wordt gemaakt om een andere woning aan te kopen en/of aan te laten passen en te betrekken.

Verlies vingerkootjes na ruzie tussen partners.
Deelgeschil. Tussen verzoekster en verweerder (haar toenmalige vriend) heeft een ruzie plaatsgevonden waarbij zij twee vingerkootjes verloor, omdat haar vingers tussen de deur zaten. In het strafvonnis is verweerder vrijgesproken op dit punt. Verzoekster verzoekt een verklaring voor recht dat hij aansprakelijk is voor de geleden schade ten gevolge van de mishandeling, alsmede vergoeding van deze schade. De rechtbank (PS 2020-0094) is van oordeel dat de stelling dat het letsel is ontstaan doordat verweerder de woonkamerdeur heeft gesloten onvoldoende is betwist. Daarmee staat het causaal verband vast. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat verweerder door de deur met kracht te sluiten in de gegeven omstandigheden zich zodanig gevaarscheppend heeft gedragen dat de mate van waarschijnlijkheid van het oplopen van het letsel door verzoekster als gevolg van dat gedrag zo groot was dat verweerder zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden. Dit kan verweerder tevens worden toegerekend op de grond dat deze te wijten is aan zijn schuld (art. 6:162 lid 3 BW). Het eigenschuldverweer faalt. Op basis van hetgeen over en weer is aangevoerd kan niet gezegd worden dat verzoekster, door haar hand aan de deurpost vast te houden, zich anders heeft gedragen dan een redelijk mens onder de gegeven omstandigheden zou doen. De rechtbank wijst de verzoeken toe.

Causaal verband tussen whiplashklachten en een laag energetische botsing niet aangetoond.
Deelgeschil. Whiplash. Voorschot van 25.000 in kort geding afgewezen. Hoewel de voorzieningenrechter (PS 2020-0102) geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de door eiser ervaren klachten, is niet zonder meer aannemelijk dat deze klachten te herleiden zijn tot de aanrijding. Gelet op de geringe impact van de aanrijding kan er niet zonder meer van worden uitgegaan dat de aanrijding de oorzaak is van alle klachten. Weliswaar heeft eiser de uitkomsten van het delta-v-onderzoek betwist, maar hij heeft daar geen eigen onderzoek tegenovergesteld. Het standpunt van (de advocaat van) eiser om zijn medewerking aan een expertise afhankelijk te maken van de betaling van een voorschot draagt niet bij aan een constructieve afwikkeling en is daarmee ook niet in zijn belang. In de gegeven omstandigheden waarin het causaal verband niet direct voor de hand ligt, dient de causaliteit nu eenmaal nader te worden onderzocht. Bij gebrek aan een medisch deskundig oordeel is de voorzieningenrechter van oordeel dat het niet verantwoord is om causaal verband aan te nemen.


Literatuur
Sinds het verschijnen van de vorige nieuwsbrief zijn verschillende signaleringen onder literatuur geplaatst. Zie ook het overzicht onderaan deze nieuwsbrief.


Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de personenschadepraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.


Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps.updates@law.eur.nl.


Met vriendelijke groet,

Siewert Lindenbergh, Femke Ruitenbeek-Bart, Moana Mellaard Janou Kempes

PS Updates


Literatuur
Sinds het verschijnen van de vorige nieuwsbrief zijn de volgende signaleringen onder literatuur geplaatst.

R. Stijnen, De Tijdelijke wet Groningen: schadevergoeding naar burgerlijk recht in een bestuursrechtelijk jasje?, De Gemeentestem 2020/2. [Rechtsorde*][Legalintelligence*]
In dit artikel beschrijft de auteur de discussie tussen civilisten en bestuursrechtjuristen over de vraag met welke rechtsgang de Groningers beter af zijn, en doet hij nog een duit in het zakje. Om te beginnen geeft Stijnen een korte schets van nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten in het bestuursrecht, dit om het zicht scherp te houden op het verschil tussen enerzijds nadeelcompensatie en anderzijds schadevergoeding en om eventuele misverstanden inzake het bestuursrechtelijke schadevergoedingsrecht weg te nemen, dit ook met het oog op het genoemde wetsvoorstel Tijdelijke wet Groningen. Daarna volgt een bespreking van het wetsvoorstel, vooral procedureel, maar ook komt het materile schadevergoedingsrecht aan de orde, alsook de positie van de exploitant.

S. De Rey, Schadevergoeding anders dan in geld: cash is not always king, Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht 2019/31. [Rechtsorde*][Legalintelligence*]
Naast schadevergoeding in geld, is ook schadevergoeding in natura een wettige vorm van schadeloosstelling (art. 6:103 BW). Toch blijft schadevergoeding in natura tot op zekere hoogte onbemind. Op basis van een rechtsvergelijkende analyse, legt de auteur in dit artikel potentile toepassingsgevallen bloot die tot dusver geen aanleiding geven tot rechtspraak. Schadevergoeding in natura biedt immers een juridisch aanknopingspunt voor een minder rigide en een meer creatieve wijze van schadevergoeding, die soms meer op de aard van de schade of de behoeften van (een van de) partijen is afgestemd.

E.F.D. Engelhard, Immaterile schade als gevolg van data-inbreuken: het ondergeschoven kindje van de AVG, Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht 2019/30. [Rechtsorde*][Legalintelligence*]
Bij schending van de AGV geeft art. 82 AVG de benadeelde recht op schadevergoeding van de materile en immaterile schade. Hiermee biedt de AVG een zekere waarborg om de toegenomen vrijheid van gegevensuitwisseling en -opslag die het internet biedt, te beschermen. Maar wat in dit verband onder immaterile schade wordt verstaan, is verre van duidelijk en veelal is de schade bij AVG-schendingen van geringe omvang. De kernoverwegingen van het EBI-arrest van 15 maart 2019 bieden, indien doorgetrokken naar het onderhavige terrein van data-inbreuken, op een drietal punten verbetering, maar kennen ook serieuze beperkingen voor de positie van de benadeelde. Hoewel zich in schadeprocedures over data-inbreuken natuurlijk ook andere vormen van schade en schadevragen voordoen, ligt de focus in dit artikel bij schade van immaterile aard. De centrale vraag luidt: op welke gronden en in hoeverre heeft de benadeelde recht op schadevergoeding voor immaterile schade respectievelijk het verlies van controle over zijn persoonsgegevens die het gevolg is van data-inbreuken onder de AVG (waarbij wordt verondersteld dat aansprakelijkheid voor de inbreuk vaststaat)?

* Let op: toegang tot de volledige tekst van deze publicatie bestaat alleen bij een abonnement op het tijdschrift in (n van) deze databank(en).

Hof

Rechtbank