Naar boven ↑

Update

Nummer 30, 2021
Uitspraken van 20-07-2021 tot 02-08-2021
Redactie: Mr. H. Vorsselman, mr. drs. I. van der Zalm, mr. Y. Bosschaart en J. Stulp.

Geachte heer/mevrouw,


Bijgaand treft u een nieuwe PS Update aan. 


Nieuws
Regelmatig wordt op PS Updates een aantal interessante nieuwsberichten geplaatst. Nieuw toegevoegd is o.a.:
SWOV: Rijden onder invloed van alcohol in twee jaar tijd met meer dan de helft toegenomen
NVCB: Meer zelf gerapporteerde beroepsziekten, vooral psychische oorzaken en aan het bewegingsapparaat
Kabinet steunt getroffen inwoners en ondernemers Limburg


Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, welke te raadplegen zijn via de linksonder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.

Causaal verband in langlopende letselschadezaak.
Langlopende letselschadezaak; verkeersongeval in 2010. Deskundigenbericht. Causaal verband tussen klachten en ongeval is voldoende aannemelijk. Deskundigenonderzoek door een verzekeringsgeneeskundige en een arbeidsdeskundige is volgende stap (PS 2021-0595).

Beweerdelijke beroepsfout kinderarts.
Vordering van minderjarig kind op grond van beweerdelijke beroepsfout van kinderarts. Machtiging van de kantonrechter voor het instellen van de rechtsvordering ontbreekt. Niet-ontvankelijkheid. Gemachtigde maakt voor de tweede keer deze fout (PS 2021-0601).

Causaal verband verkeersongeval.
Deelgeschil. Vaststelling causaal verband tussen klachten, beperkingen en verkeersongeval. Nader arbeidsdeskundig onderzoek vereist naar restverdiencapaciteit. Geen beslissing over looptijd van schade (PS 2021-0598).

Shock- en affectieschade na schietincident.
Strafrecht. Schietincident. Medeplegen van een poging moord en een gekwalificeerde doodslag. Partner € 30.000 shockschade en € 20.000 affectieschade. Zoons € 20.000 affectieschade (PS 2021-0603).

Toedracht verkeersongeval.
Hoofdelijke aansprakelijkheid bestuurder vrachtwagen en de verzekeraar voor de gevolgen van een ongeval. Schending artikel 54 RVV en artikel 5 WVW. Geen eigen schuld bestuurder personenwagen. Reconstructie ongeval op basis van technische gegevens en getuigenverklaringen, belang rapporten van deskundigen (PS 2021-0617).

Groepsaansprakelijkheid vechtpartij.
Letsel door vuistslag in gezicht na vechtpartij. Schadevergoedingsvordering tegen wettelijk vertegenwoordiger van minderjarige persoon. Veroordeling in strafzaak voor deelname aan groep die geweld heeft gepleegd jegens eiser levert geen dwingend bewijs dat gedaagde zelf geweld heeft gepleegd jegens eiser. Geen aansprakelijkheid artikel 6:162 BW, wel artikel 6:166 BW. Behoren eiser en gedaagde tot dezelfde groep? Helft van geleden schade blijft voor eigen rekening eiser door eigen schuld in verband met het niet distantiëren van de vechtpartij. Smartengeld (PS 2021-0621).

Knieletsel door ongeval in indoorskihal.
Knieletsel als gevolg van ongeval in indoorskihal van Snowworld. Ski tijdens val niet losgeschoten. Verwijten dat gebrekkige ski’s zijn overhandigd en dat gebrekkige nazorg is verleend onvoldoende feitelijk onderbouwd. Geen gebrekkige opstal. Geen aansprakelijkheid (PS 2021-0627).

Gebondenheid aan deskundigenbericht?
Deelgeschilprocedure. Ongeval waarbij voertuig pizzeria in reed. Vraag of nieuwe orthopedische expertise nodig is dan wel of een arbeidsdeskundige moet worden benoemd. Geen gebondenheid aan gezamenlijk ingewonnen expertise in geval van steekhoudende en zwaarwegende bezwaren. Beroep op rechtsverwerking: heeft de verzekeraar haar rechten verwerkt om bezwaren te uiten tegen het medisch deskundigenbericht door enkele jaren te onderhandelen over de schade met het rapport als uitgangspunt? Geen rechtsverwerking vanwege onjuiste en onvolledige mededelingen van verzoeker zelf. Nieuwe vraagstelling aan de deskundige (PS 2021-0629).

Overmacht buschauffeur bij ongeval met voetganger?
Ongeval tussen voetganger en lijnbus; voet onder rechter voorwiel bus. Overmacht ex artikel 185 WVW? Vooralsnog aannemelijk dat sprake is van overmacht, maar voetganger wordt toegelaten tot tegenbewijs (PS 2021-0633).


Literatuur
Hier vindt u het overzicht van de literatuur die sinds de vorige nieuwsbrief is verschenen.
N.B. Wekelijks verzorgt de redactie de literatuur-signaleringen in deze nieuwsbrief. We werken er hard aan om deze signaleringen ook in de vernieuwde databank op te nemen!

A. Back, ‘Schadefonds Geweldsmisdrijven als vangnet voor schaderegeling’, VR 2021/092, afl. 7/8. [VR] [Legalintelligence]
‘Het Schadefonds Geweldsmisdrijven geeft een financiële tegemoetkoming aan slachtoffers met ernstig psychisch of fysiek letsel. Daarmee erkent het Schadefonds namens de samenleving vanuit de overheid het onrecht dat hun is aangedaan. Zo draagt het Schadefonds bij aan herstel van vertrouwen en doet recht aan slachtoffers en hun naasten.’ Dit citaat beschrijft kort en bondig de taak die het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: Schadefonds) heeft en die zij uitvoert. Het Schadefonds verstrekt daarnaast ook uitkeringen aan nabestaanden van slachtoffers die door een geweldsmisdrijf of dood door schulddelict zijn overleden en aan naasten van slachtoffers met ernstig en blijvend letsel als gevolg van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. In het kader van het thema ‘herstel van schade' van het tijdschrift Verkeersrecht is het interessant te bezien wat de rol van het Schadefonds is of kan zijn met betrekking tot schaderegeling bij verkeersdelicten. Deze rol zal in dit artikel uiteengezet worden, waarbij tevens bijzondere aandacht zal worden besteed aan de categorie dood door schulddelicten. In paragraaf 2 zal allereerst besproken worden wat het Schadefonds is en wat zij doet. Vervolgens zal in paragraaf 3 aandacht besteed worden aan de forfaitaire bedragen die het Schadefonds hanteert bij het uitkeren van tegemoetkomingen. De wijze waarop het Schadefonds omgaat met terugvordering c.q. verhaal komt aan bod in paragraaf 4. Het artikel zal worden afgesloten met de conclusie over de rol die het Schadefonds levert of kan leveren met betrekking tot schaderegeling.

J. Claessen & M.G. Panis, ‘Herstelrecht en mediation in verkeersstrafzaken’, VR 2021/088, afl. 7/8. [VR] [Legalintelligence]
Herstelrecht beleeft een opmars in Nederland. Herstelrecht kan worden omschreven als ‘Het handhaven van het recht door het herstellen van de schade die is veroorzaakt door een (vermoedelijk) strafbaar feit, hetgeen het beste kan worden bereikt door vormen van samenwerking tussen (alle) bij het conflict betrokken partijen/personen’ (Claessen et al. 2018, p. 42-43; Claessen & Roelofs 2020). Evenals strafrecht is herstelrecht een theorie over rechtdoen nadat een strafbaar feit is gepleegd. Het doel ervan is herstel van de door het (vermoedelijk) strafbare feit ontstane schade, terwijl de weg waarlangs dat herstel dient te worden gerealiseerd, loopt via de participatie en actieve verantwoordelijkheid van zoveel mogelijk betrokkenen, onder wie in ieder geval de dader en het slachtoffer. Anders dan in het strafrecht draait het niet om intentionele leedtoevoeging ter vergelding en/of preventie, maar om ‘wedergoedmaking’ ofwel ‘omgekeerde vergelding’: de dader verdient geen deuk, maar dient de deuk die hij het slachtoffer heeft toegebracht, zoveel mogelijk ongedaan te maken (Claessen 2020; Walgrave 2009 en 2010). In principe geldt dat herstelrecht kan worden ingezet: a. bij alle delicten (er zijn geen delicten categorisch uitgesloten, al ligt de nadruk vooralsnog op delicten met een concreet aanwijsbaar slachtoffer); b. voor alle partijen (mits sprake is van een bekennende verdachte of in ieder geval een verdachte die de ‘basisfeiten’ erkent en daarvoor verantwoordelijkheid wil nemen en vrijwillige deelname, accurater: informed consent, van alle betrokkenen); c. in alle fasen (opsporings-, vervolgings-, berechtings- en tenuitvoerleggingsfase).

B. van Ravels, ‘Opinions chic over schadevergoeding en bestuursrecht’, VR 2021/091, afl. 7/8. [VR] [Legalintelligence]
Enige tijd geleden – het was voor Corona! – kwam de auteur tijdens een afscheidsreceptie in gesprek met een advocaat, die zichzelf nadrukkelijk en met onverholen trots introduceerde als “civilist”. Hij had bij geruchte vernomen dat de auteur zich bezighield met overheidsaansprakelijkheid en schadevergoeding, en hij wilde het daar graag met hem eens over hebben. En dan vooral over schadevergoeding in het “administratief recht”. Dat had, zo zei hij, toch eigenlijk maar weinig om het lijf: het ging toch om niet meer dan wat fooien en natte vingerwerk in slechts een paar zaken. Bovendien was het een feit van algemene bekendheid, meende hij, dat schadevergoedingen door de burgerlijke rechter toegekend hoger zijn dan de vergoedingen die door de bestuursrechter worden toegekend. Een belangrijke oorzaak daarvan was, volgens hem, dat in het bestuursrecht vrijwel louter naar de vorm wordt getoetst en dat, als het al tot een inhoudelijke beoordeling komt, slechts marginaal wordt getoetst en de overheid ruim baan wordt geboden bij het vrijwel ongemotiveerd afwijzen van vorderingen. Daar kwam nog eens bij dat het bestuursrecht ingewikkeld en duur is. Kortom: benadeelden zijn veel beter af bij de burgerlijke rechter dan bij de bestuursrechter. Wat de auteur daar van vond? Hij moest bekennen dat hij enkele van de stellingen wel eens eerder gehoord of gelezen had, maar dat hij daar wel zijn bedenkingen bij had. Dat kon de advocaat zich nauwelijks voorstellen, maar hij wilde dan wel precies weten waarom de auteur het er niet helemaal mee eens was. De auteur antwoordde dat hij daarvoor wel wat meer ruimte nodig had en dat zij het misschien tijdens deze receptie over iets leukers zouden kunnen hebben. Dat begreep de advocaat ook wel, maar hij zou het zeer op prijs stellen als de auteur daar dan toch eens iets over zou publiceren. En als het kon in het Tijdschrift voor Verkeersrecht, want dat was het tijdschrift dat regelmatig las. De auteur beloofde hem dat hij er over na zou denken. Verder was het een gezellige receptie. Een belofte, ook al is het een vage, maakt schuld, en daarom doet de auteur in deze bijdrage een poging om alsnog een antwoord te geven op de hem voorgelegde vraag.

G. Smits, ‘De Parel in de pijn’, VR 2021/090, afl. 7/8. [VR] [Legalintelligence]
George Smits studeerde af in 1991 aan de Universiteit van Amsterdam in de klinische psychologie; hij werd GZ-Psycholoog en gaf van 1991 tot 2019 therapie. Sinds 1991 geeft hij coaching, trainingen en verricht mediations en bemiddeling via zijn eigen bureau Reset Partner in Den Bosch. Daarnaast doceert hij aan de Universiteit van Tilburg waar hij samen met Bart Prinsen (docent-advocaat) de master ondernemingsgerechtelijke geschillen geeft. Het gaat hier om de combinatie tussen juridische en psychologische interventies. Zij zijn ook de oprichters van IzAAC: een platvorm waarbij men zich bezig houdt met eclectische aanpak van geschillen in combinatie met verschillende disciplines. George geeft ook les aan het Studiecentrum Rechtspleging (SSR), het opleidingsinstituut van de Rechtspraak en het Openbaar Ministerie. Centrale thema’s in zijn colleges zijn emoties en emotiemanagement. Over dat laatste onderwerp schreef hij ook een boek. Daarnaast begeleidt hij ook getuigen, voor, tijdens en na het getuigenverhoor bij misdaden tegen de mensheid.In dit interview spraken we vooral over zijn ervaring als mediator in heftige emotionele conflicten, bijvoorbeeld; vechtscheidingen, conflicten tussen medisch specialisten en maatschappen van advocaten, alsook bemiddeling tussen slachtoffer en dader na verkeersongelukken met dodelijke afloop.

G.M. van Wassenaer, ‘Van azijn naar honing’, VR 2021/089, afl. 7/8. [VR] [Legalintelligence]
Geertruid van Wassenaer heeft in Leiden Nederlands Recht gestudeerd, waarna zij in 1986 in de advocatuur terecht is gekomen. Letselschade heeft daarbij altijd haar voornaamste interesse gehad. Na (vooral om geografische redenen) bij verschillende advocatenkantoren gewerkt te hebben, waaronder 15 jaar bij Beer advocaten te Amsterdam, begon zij in 2014 haar eigen kantoor in Haarlem. Sinds 2010 is zij gecertificeerd MfN mediator. Zij staat partijen bij die terecht zijn gekomen in een vastgelopen letselschadezaak.

J.H.G. Verweij-Hoogendijk, ‘Liability of Parents Due to Actions Which Endanger Their Children’, European Review of Private Law 2021/29, afl. 3, p. 425-440. [European Review of Private Law]
Traditionally, parents are deemed to have a certain immunity from liability towards their children. In the Netherlands, however, this view is subject to change and the question of how to deal with the assessment of liability for dangerous actions by parents with regard to their children should be addressed. This struggle is reflected, for example, in a recent judgement by the Gelderland District Court. (Rechtbank Gelderland 10 September. 2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:4466, VR 2019/85, para. 4.6.) In Germany, which has a special provision on parental liability towards their children in the Bürgerliches Gesetzbuch (BGB), the debate on this topic within the judiciary and in the literature has progressed further. On the basis of a recent Dutch case, this contribution will compare the Dutch and German law on the liability of parents and examines on which points German and/or Dutch law deserve to be followed when it comes to the liability of parents for dangerous actions towards their children.

M. Infantino, ‘Book Review: Thomas Kadner Graziano, Comparative Tort Law. Cases, Materials and Exercises, Abingdon: Routledge, 2018’, European Review of Private Law 2021/29, afl. 3, p. 545-560. [European Review of Private Law]
The book herein reviewed is the latest entry in the ever-growing catalogue of English language handbooks, casebooks and manuals on comparative tort law. The volume is a much-needed addition to this increasingly popular field, which should be welcomed by students, teachers, academics and more generally lawyers interested in European and comparative tort law. As the following pages will try to show, the book has several intrinsic properties that make it quite unique, including the presence of a twin publication by the same author on comparative contract law. Taken together, the two casebooks complement each other in offering a broad comparative overview of the fundamental pillars of the law of obligations. The present review, however, focuses on the volume on tort law only, and examines it against the current framework of European literature on comparative tort law. The focus on European scholarship is due to several reasons. First, as we will see, the publishing domain of handbooks, casebooks and manuals on comparative tort law is almost entirely dominated by Europeans. Second, the book herein analysed, in spite of its title, is mostly written from a European perspective. Third, the European viewpoint is a distinctive feature of this volume, and probably the one its readership is most interested in.
In what follows, the author will first summarize the developments in academic production in English on comparative tort law in the last twenty-five years (section 2), with the caveat that I will only look at enterprises and books the scope and aims of which are comparable to the volume under review. Against such context it will be possible to properly appreciate the structure, contents and features of the work by Professor Kadner Graziano (section 3) and to understand how the latter has built on previous research and combined different approaches (section 4) to create his own, original and much needed way of dealing with tort law comparatively (section 5).


Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps.updates@law.eur.nl.


Met vriendelijke groet,
Siewert Lindenbergh, Emily Husta & Rosa Jelsma
PS Updates

Hof

Rechtbank

Antillen