Naar boven ↑

Update

Nummer 5, 2021
Uitspraken van 26-01-2021 tot 01-02-2021
Redactie: Mr. H. Vorsselman, mr. drs. I. van der Zalm, mr. Y. Bosschaart en J. Stulp.

Geachte heer/mevrouw,


Bijgaand treft u een nieuwe PS Update aan. 


Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, welke te raadplegen zijn via de linksonder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.

Deelgeschil. Werkgever aansprakelijk voor schade door bedrijfsongeval.
Tijdens een intern transport zijn zware houten elementen bovenop werknemer gevallen. Ernstige verwondingen. Inspectie SZW: overtreding regels; oplegging boete aan werkgever (PS 2021-0091).

Ongeval met parkeerbeugel. Geen gebrekkige zaak en geen gevaarzetting.
Eiser wil schadevergoeding nadat zij over een parkeerbeugel is gestruikeld. De vordering is afgewezen, omdat de parkeerbeugel geen gebrekkige zaak (art. 6:174 BW) is en evenmin een gevaarlijke situatie (art. 6:162 BW) creëert. Aan artikel :181 BW wordt niet toegekomen (PS 2021-0092).

Deelgeschil. Aansprakelijkheid verkeersongeval. 
Aansprakelijkheid verkeersongeval achterop aanrijding door onvoldoende afstand houden. Eigen schuld door onvoldoende rekening te houden met overig verkeer en onnodig remmen. Voorschot op de schadevergoeding (PS 2021-0101).


Literatuur
Hier vindt u het overzicht van de literatuur die sinds de vorige nieuwsbrief is verschenen.
N.B. Wekelijks verzorgt de redactie de literatuur-signaleringen in deze nieuwsbrief. We werken er hard aan om deze signaleringen ook in de vernieuwde databank op te nemen!

B.M. Paijmans, ‘Vallen en uitglijden; (g)een slippery slope?’, VR 2021/01, afl. 1, p. 2-12. [Rechtsorde] [Legal Intelligence]
Ongelukken zitten niet slechts in kleine hoekjes, maar liggen met enige regelmaat ook op ons te wachten op gladde vloeren en natte matten. Uitglijden en (bijna) vallen, het overkomt de meesten van ons weleens, gelukkig meestal zonder schadelijke gevolgen. Het kan echter ook leiden tot blijvende (letsel)schade en om die reden de vraag oproepen of een ander voor deze schade aansprakelijk is. Daarover gaat dit artikel.
De auteur gaat niet specifiek in op de vraag wie de voor schadevergoeding aan te spreken persoon is, maar zal deze persoon verder aanduiden als de ‘private beheerder van de (semi)publiek toegankelijke ruimte’ of gewoon als de ‘private beheerder’. In paragraaf 2 zal ze eerst ingaan op de formele grondslag(en) van een vordering jegens de private beheerder, waarna ze in paragraaf 3 de materiële toetsingscriteria bespreek, voor een inhoudelijke beoordeling van die vordering. In paragraaf 4 zal ze de feitenrechtspraak ter zake de revue laten passeren, over zowel binnen- als buitenruimtes. In paragraaf 5 sluit ze het artikel af met een korte conclusie.

A.J. Verheij, ‘Ontwikkelingen vergoeding immateriële schade in 2020’, VR 2021/02, afl. 1, p. 13-17. [Rechtsorde] [Legal Intelligence]
In 2020 wezen feitenrechters verschillende interessante uitspraken over smartengeld. Deze bijdrage doet daaruit een greep zonder de pretentie van volledigheid. In paragraaf 2 respectievelijk 3 worden enkele uitspraken over shock- en affectieschade van commentaar voorzien. Paragraaf 4 behandelt twee uitspraken over smartengeld los van psychisch of fysiek letsel. Ten slotte bevat paragraaf 5 enige afrondende gedachten.

S.D. Lindenbergh, annotatie bij HR 19 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1082, NJ 2021/15, afl. 4, p. 243-312; HR 19 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1090, NJ 2021/16, afl. 4, p. 312-355. [Rechtsorde] [Legal Intelligence]
Deze uitspraken betreffen de vraag naar aansprakelijkheid voor in het kader van medische behandeling als implantaten gebruikte zaken. De eerste uitspraak gaat over een Miragelplombe, een kussentje dat wordt gebruikt om een scheurtje in het netvlies dicht te drukken. Dat kussentje was gaan zwellen en fragmenteren en moest worden verwijderd. De tweede uitspraak gaat over PIP-implantaten, siliconenvullingen die worden gebruikt voor borstvergroting. Het implantaat in kwestie bleek gescheurd, maar de producent had bovendien op grote schaal frauduleus gebruik gemaakt van industriële in plaats van medicinale siliconen. Beide uitspraken hebben betrekking op de risicoverdeling bij het gebruik van ongeschikte zaken (art. 6:77 BW) in het kader van medische behandeling, een kwestie waarover in de rechtspraak en in de literatuur onzekerheid bestond. Dat, en het feit dat over de PIP-implantaten veelvuldig wordt geprocedeerd, verklaart dat in de tweede zaak prejudiciële vragen waren gesteld.
De annotator gaat eerst in op de vraag naar de (on)geschiktheid van een bij de nakoming van een verbintenis gebruikte zaak. Vervolgens bespreekt hij de toerekenbaarheid van een daaruit voortvloeiende tekortkoming.

K.J.O. Jansen, ‘De rol van art. 6:162 BW in verbods- en bevelsacties’, NTBR 2020/40, afl. 10. [Rechtsorde] [Legal Intelligence]
Wie studenten vraagt naar de wettelijke grondslag van een verbod van onrechtmatig handelen, zal waarschijnlijk een verwijzing naar art. 6:162 BW ten antwoord krijgen, eventueel gecombineerd met art. 3:296 BW. Het is de vraag of dit ogenschijnlijk vanzelfsprekende antwoord (nog) overeenstemt met de heersende rechtsopvattingen. Betoogd kan immers worden dat art. 6:162 BW – dat op schadeplichtigheid is toegespitst – niet nodig is ter fundering van preventieve verbods- en bevelsacties. Europese invloeden zijn in dit verband mede van belang: kunnen rechtsplichten van Europese herkomst (bijvoorbeeld uit het Unierecht of het EVRM) op grond van art. 3:296 BW worden gehandhaafd zonder dat sprake is van een dreigende onrechtmatige daad?


Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps.updates@law.eur.nl.


Met vriendelijke groet,
Siewert Lindenbergh & Barbara Rozema
PS Updates

Hof

Rechtbank

Antillen