Naar boven ↑

Update

Nummer 28, 2022
Uitspraken van 05-07-2022 tot 11-07-2022
Redactie: Mr. H. Vorsselman, mr. drs. I. van der Zalm, mr. Y. Bosschaart en J. Stulp.

Geachte heer/mevrouw,

Bijgaand treft u een nieuwe PS Update aan. 

Zomervakantie
Vanwege de zomerperiode verschijnt de nieuwsbrief van PS Updates vanaf 11 juli 2022 om de week. De volgende nieuwsbrief zal dus verschijnen op maandag 25 juli. Vanaf september verschijnt de nieuwsbrief weer wekelijks.

Annotatie
Annotatie Berkan Akdikan: De al dan niet dwingende bewijskracht van het aanrijdingsformulier ex artikel 157 lid 2 Rv.
Appellant beroept zich op de door hem bij Univé afgesloten schadeverzekering inzittenden (SVI). Univé weigert dekking. Volgens Univé heeft appellant het ongeval met opzet veroorzaakt. Univé stelt dat het in de onderhavige zaak aanwezige aanrijdingsformulier dwingende bewijskracht heeft ex artikel 157 lid 2 Rv. Het hof gaat hier niet in mee (PS 2022-0308). Akdikan gaat in zijn annotatie in op de al dan niet dwingende bewijskracht van het aanrijdingsformulier.

Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, die te raadplegen zijn via de hyperlinks onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.

Artikel 185 WVW bij botsing auto en vrachtwagen.
Aanrijding tussen auto en vrachtwagen met oplegger. Artikel 185 WVW niet van toepassing nu het gaat om twee gemotoriseerde voertuigen. De automobilist heeft geen andere gronden voor aansprakelijkheid gesteld. Niet voldoende onderbouwd gesteld dat de eigenaar van de vrachtwagen onrechtmatig heeft gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW (PS 2022-0461).

Geen adequate verzekering bij aanrijding heftruck.
Werknemer rijdt met heftruck de weg op en komt in botsing met een vrachtwagen, als gevolg waarvan hij verwondingen heeft opgelopen. Werkgever is aansprakelijk voor het niet afsluiten van een adequate verzekering (PS 2022-0468).

Kanovaren geen risicovolle activiteit.
Ongeval tijdens kanotocht op teambuildingsdag. Het kanovaren kan niet aangemerkt worden als een risicovolle activiteit. Het ongeval kan niet worden aangemerkt als een dienstongeval (PS 2022-469).

Literatuur
Hier vindt u het overzicht van de literatuur die sinds de vorige nieuwsbrief is verschenen.

B.M.G. Bijnen, annotatie bij ‘Rechtbank Midden-Nederland 8 april 2022, 9463207 / CV EXPL 21-31714, ECLI:NL:RBROT:2022:3382’, JA 2022/90 [Legalintelligence] [Rechtsorde]
Een klant van Media Markt stelt een gebroken arm te hebben opgelopen door toedoen van een beveiliger die de klant buiten met geweld langdurig tegen de grond zou hebben gehouden. In deze procedure spreekt de klant Media Markt aan tot vergoeding van zijn schade op grond van art. 6:171 BW, de kwalitatieve aansprakelijkheid van opdrachtgevers voor fouten begaan door niet-ondergeschikten. Naar het oordeel van de kantonrechter is geen sprake is van een eenheid van onderneming tussen de beveiligingswerkzaamheden en de bedrijfsuitoefening van Media Markt. De aard van de werkzaamheden van Media Markt en de beveiliger verschillen zodanig dat zij niet als een zekere eenheid van onderneming zijn te beschouwen en dat is gelet op dit verschil in werkzaamheden en het feit dat de beveiliger een ander uniform draagt dan de medewerkers van Media Markt ook voldoende kenbaar voor buitenstaanders. De stelling van eiser dat de beveiliger als gastheer optreedt, contact maakt met klanten en medewerkers en voor iedereen toegankelijk is, maakt dit niet anders. 

C.J. van Weering, annotatie bij ‘Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 5 april 2022, 200.287.326_01, ECLI:NL:GHSHE:2022:1080’, JA 2022/91 [Legalintelligence] [Rechtsorde]
De Hoge Raad een tweetal arresten gewezen met betrekking tot de aansprakelijkheid van hulpverleners voor medische hulpzaken. Het betreft de Miragelplombe en de PIP-borstimplantaten. De Hoge Raad heeft in deze arresten een duidelijke lijn getrokken voor het gebruik van medische hulpzaken; als een medische hulpzaak ten tijde van het gebruik ervan ‘state of the art’ was en voldeed aan de op dat moment geldende wettelijke normen, is er geen sprake van een tekortkoming en komt men niet toe aan een beoordeling op grond van art. 6:77 BW. Dus ook niet als achteraf blijkt dat de hulpzaak naar nieuwe medische inzichten niet meer geschikt is om als zodanig te worden gebruikt. Het is aan de patiënt om aannemelijk te maken dat een hulpzaak niet ‘state of the art’ was toen het werd ingebracht. In deze zaak heeft de benadeelde onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat de Miragelplombe bij de operatie in 1992 niet ‘state of the art’ was. De Miragelplombe voldeed aan het vereiste criterium.

E.W. Bosch, annotatie bij ‘Hoge Raad 22 april 2021, nr. 20/03771, ECLI:NL:HR:2022:590’, JA 2022/93 [Legalintelligence
Eiser is in een televisieprogramma beschuldigd van het helen van GAD-sloten. Ondanks het anoniem en onzichtbaar zijn in de uitzending is eiser toch herkend en is hij op non-actief gesteld. Eiser heeft aangetoond dat hij de sloten rechtmatig verkregen had, waarna een rectificatie werd uitgezonden. De kantonrechter ontbond de arbeidsovereenkomst. Uit psychiatrisch onderzoek blijkt dat eiser arbeidsongeschikt is door psychische klachten. Eiser vordert van zowel de producent van het programma als van de televisiezender die het programma uitzond de door hem geleden (immateriële) schade, waaronder ook medische kosten, verlies van arbeidsvermogen en buitengerechtelijke kosten. De Hoge Raad casseert het arrest van het hof, omdat het hof de omstandigheid dat eiser letselschade heeft geleden niet heeft betrokken bij het onderzoek naar de in art. 6:98 BW bedoelde toerekening. Voorts verzuimde het hof bij het onderzoek te betrekken dat het deel van de letselschade dat (mede) is ontstaan of verergerd door een eventuele predispositie, waarvan niet aannemelijk is dat die zonder de uitzending in de toekomst zou hebben geleid tot (dat deel van) het geestelijk letsel, in beginsel niet aan toerekening in de weg staat. Het oordeel dat redelijkerwijs te verwachten valt dat een predispositie tot nadeel zou hebben geleid in de hypothetische situatie zonder de aansprakelijkheidsvestigende gebeurtenis dient herleidbaar te zijn tot concrete aanwijzingen.

J. Derksen, annotatie bij ‘Hoge Raad 22 april 2022, nr. 20/02946, ECLI:NL:HR:2022:616’, JA 2022/94 [Legalintelligence] [Rechtsorde]
Dit arrest draait om de vraag of, gelet op art. 7:954 lid 7 BW, een benadeelde kan terugvallen op de directe actie op het moment dat het eigen recht ex art. 6 WAM verjaard is. Benadeelde is slachtoffer van een verkeersongeval en spreekt de WAM-verzekeraar van de schadeveroorzaker op grond van art. 6 lid 1 WAM rechtstreeks aan. Nadat de WAM-verzekeraar na enkele jaren de onderhandelingen afbreekt in de zin van art. 10 lid 5 WAM, laat benadeelde de driejarige verjaringstermijn uit art. 10 lid 1 WAM verlopen. Benadeelde spreekt hierop binnen de vijfjarige verjaringstermijn van art. 3:310 BW de nabestaanden van de inmiddels overleden schadeveroorzaker aan en stelt dat hij de verjaring tijdig heeft gestuit en dat de WAM-verzekeraar zijn zaak op grond van art. 7:954 BW in behandeling dient te nemen. De Hoge Raad oordeelt dat art. 7:954 lid 7 BW zo uitgelegd dient te worden dat de daarin neergelegde beperking geen betrekking heeft op de situatie waarin het eigen recht uit art. 6 WAM is verjaard. Gelet op de strekking van art. 7:954 lid 7 BW valt niet in te zien waarom in geval van verjaring van het eigen recht de benadeelde niet zou kunnen terugvallen op de (beperktere) bescherming van de directe actie. De verzekeraar ondervindt geen nadeel van de directe actie, omdat de benadeelde daarmee slechts het recht van de verzekerde uitoefent en de verzekeraar jegens de benadeelde niet tot meer is gehouden dan waartoe zij jegens de verzekerde gehouden is.

T. Riyazi, annotatie bij ‘Rechtbank Rotterdam 6 april 2022, nr. C/10/614290 / HA ZA 21-200, ECLI:NL:RBROT:2022:2677’, JA 2022/100 [Legalintelligence] [Rechtsorde]
Neitraco maakt als onderaannemer van BC een fout door een onjuiste maatvoering te hanteren bij het uitzetten van een bouwkuip. BC stelt Neitraco aansprakelijk voor deze fout. Neitraco is verzekerd bij Liberty Mutual Insurance EU. BC heeft via Aon Risk Solutions een beurspolis afgesloten op de Londense markt voor beroepsaansprakelijkheid; deze verzekering dekt ook schade als gevolg van fouten van door verzekerden ingeschakelde onderaannemers ter uitvoering van een opdracht. Zijdens de verzekeraars van BC (de verzekeraars) krijgt B, claimsmanager bij de moedermaatschappij van BC (de verzekeringnemer), toestemming deel te nemen aan een bespreking met Neitraco en Liberty. Na deze bespreking laat B de verzekeraars weten dat, gezien de dekking die Liberty biedt, het verhaal ergens tussen de € 1,3 en € 1,5 miljoen zal liggen en dat Neitraco bij een vergoeding hierboven naar verwachting failliet zal gaan. Kort nadien wordt er door Liberty een conceptvaststellingsovereenkomst opgesteld met het voorstel dat zijdens Neitraco en Liberty in totaal € 1,5 miljoen wordt voldaan ter finale kwijting. Dit concept wordt ter goedkeuring doorgestuurd naar de verzekeraars. Zijdens de verzekeraars wordt aangegeven dat er in beginsel akkoord bestaat dat er met Liberty wordt afgewikkeld voor € 1,3 miljoen maar dat verzekeraars nog moeten overleggen over de wens van verzekeraars om de mogelijkheid open te houden om meer dan de aangeboden € 200.000 op Neitraco te verhalen. Een dag later wordt de vaststellingsovereenkomst door verzekerde ondertekend waarin verzekerde ter finale kwijting genoegen heeft genomen met een totaal van €1,5 miljoen. Zijdens BC wordt voor de schade boven het bedrag van € 1,5 miljoen aanspraak gemaakt op dekking onder de polis bij verzekeraars voor de door Neitraco gemaakte fout. De polis biedt geen dekking omdat verzekerde in strijd met de polisvoorwaarden en/of de instructies van verzekeraars een schikking heeft getroffen met Neitraco tegen finale kwijting. 

V. Oskam & A. Wientjens, annotatie bij ‘Rechtbank Amsterdam 16 mei 2022, nr. 9561120 EA VERZ 21-734, ECLI:NL:RBAMS:2022:2669’, JA 2022/101 [Legalintelligence] [Rechtsorde]
Purser van KLM is in een sportzaal in een hotel ten val gekomen. Het geschil ziet op de vraag of KLM als werkgever van de purser aansprakelijk is voor de schade die de purser lijdt. De kantonrechter wijst het verzoek af. Hoewel de wachttijd voor personeel van een luchtvaartmaatschappij inherent is aan werkzaamheden die voor een luchtvaartmaatschappij worden verricht, kan niet zonder meer worden gezegd dat de wachttijd volledig kwalificeert als werktijd (art. 7:658 BW). Zo kan de crew van KLM de wachttijd naar eigen inzicht invullen en is men niet verplicht om gebruik te maken van de sportfaciliteiten van het hotel. Doorslaggevend is daarbij dat KLM geen zeggenschap heeft over de wijze waarop de medewerkers de wachttijd invullen en bovendien heeft zij geen bevoegdheid om haar medewerkers instructies of aanwijzingen te gegeven. Ook het subsidiaire beroep van verzoeker op art. 7:611 BW slaagt niet. KLM heeft zich als goed werkgever gedragen. Verzoeker kon ook aanspraak maken op de afgesloten ongevallenverzekering, en gelet op de hoogte van het verzekerde bedrag acht de kantonrechter het een adequate verzekering. KLM kan ook in dat verband geen verwijt worden gemaakt.

Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps-updates@boom.nl

Rest ons de lezers van deze nieuwsbrief een fijne zomerperiode toe te wensen! 

Met vriendelijke groet,
Ilona van der Zalm, Armin Vorsselman & Arvin Kolder
PS Updates

Hof

Rechtbank