Update
Geachte heer/mevrouw,
Bijgaand treft u een nieuwe PS Updates aan.
Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, die te raadplegen zijn via de hyperlinks onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.
Niet verrichten ongevallenanalyse en uitlezen tachograaf door HTM speelt een rol bij uitkomst van de zaak.
Tramongeval waarbij een voetganger ernstig gewond is geraakt. De vraag die in hoger beroep voorligt is in welke mate de werkgever van de trambestuurder (HTM) aansprakelijk is voor de schade van de voetganger als gevolg van het ongeval. Anders dan de rechtbank (50%), is het hof van oordeel dat HTM voor 85% aansprakelijk is voor de schade. Aan de voetganger kan worden toegerekend dat zij alvorens de trambaan over te steken niet eerst (voldoende) naar links heeft gekeken of er vanuit die richting een tram aan kwam rijden. Aan HTM wordt toegerekend dat de trambestuurder geen aangepaste (veilige) snelheid heeft aangehouden alvorens met de tram de middenberm op te rijden, dat hij bij het zien van de voetganger geen noodremming heeft uitgevoerd en dat hij niet (tijdig) een belsignaal heeft gegeven. Het komt voor rekening en risico van HTM dat zij hebben nagelaten een ongevalsanalyse te verrichten en de tachograafgegevens uit te lezen. Dit alles brengt naar het oordeel van het hof mee dat het ongeval in redelijkheid voor 25% aan de voetganger en voor 75% aan HTM dient te worden toegerekend (in causale zin). Het hof past de billijkheidscorrectie toe, in die zin dat HTM voor 85% aansprakelijk is voor de schadelijke gevolgen van het ongeval. De voetganger heeft door het ongeval zeer ernstig en blijvend letsel opgelopen wat ernstige gevolgen gehad op het gebied van loonvormende arbeid, huishoudelijke werkzaamheden en doe-het-zelfactiviteiten, alsmede op het dagelijks leven (PS 2024-0408).
7-jarige valt van pony: beoordeling eigen schuld.
Een 7-jarig meisje is in 2008 van een pony gevallen, als gevolg waarvan zij letsel heeft opgelopen aan haar linkerarm. De rechtbank heeft in 2021 de schadevergoedingsplicht van de manege verminderd tot 60% wegens eigen schuld van het kind. In hoger beroep ligt de vraag voor of de manege volledig aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade. Nu de manege in haar memorie van antwoord heeft verklaard dat zij niet langer een beroep doet op eigen schuld, betekent dat in hoger beroep niet langer ter beoordeling voorligt of sprake is van eigen schuld. Het hof neemt in de uitspraak ten aanzien van kinderen en eigen schuld de volgende (gedeeltelijk algemene) overweging op: ‘Overigens is het standpunt van (inmiddels) beide partijen dat een beroep op eigen schuld in beginsel niet opgaat wanneer het gaat om kinderen die jonger zijn dan 14 jaar rechtens juist. De Hoge Raad in heeft de zaak van Lars Rürode overwogen dat wanneer in het leven geroepen gevaar zich verwezenlijkt ten aanzien van een kind waarvan, in verband met zijn leeftijd, slechts een beperkt inzicht in dat gevaar en een beperkt vermogen zich naar dat inzicht te gedragen mag worden verwacht, de billijkheid eist dat in beginsel de door het kind geleden schade ten laste komt van degene die onzorgvuldig handelend, dit gevaar in het leven roept. Hieruit en uit de parlementaire geschiedenis van artikel 6:101 BW volgt dat van een kind, in verband met zijn leeftijd, slechts een beperkt zicht in gevaar en een beperkt vermogen zich naar dat inzicht te gedragen mag worden verwacht. Zijn gedraging kan hem daarom slechts onder bepaalde omstandigheden worden toegerekend. Dit uitgangspunt geldt naar het oordeel van het hof ook voor het inschatten van het potentiële gevaar dat in de eigen energie van het dier schuilt en het onberekenbare element dat daarin is gelegen. Of gedragingen van kinderen onder de 14 jaar aan hen toegerekend kunnen worden in het kader van de eigen schuld vraag, hangt af van de verwijtbaarheid van die gedraging. De Lourenshoeve heeft (in hoger beroep) niet aangevoerd dat [appellante] enig verwijt kan worden gemaakt. Het hof verwijst naar het oordeel van de rechtbank dat zij niet heeft kunnen vaststellen dat sprake is van aan [appellante] toe te rekenen omstandigheden (onder 4.9.) en neemt dit over. Het handelen van de ouders van [appellante] kan evenmin als eigen schuld worden toegerekend zoals [appellante] terecht heeft aangevoerd. Het hof ziet daarom, net als partijen, geen grond om de vergoedingsplicht van De Lourenshoeve op grond van artikel 6:101 BW te verminderen.’ (PS 2024-0422)
Literatuur
Hier vindt u het overzicht van de literatuur die sinds de vorige nieuwsbrief is verschenen.
A. Kolder, ‘Het Afzinkkelder-arrest en personenschade?’, AV&S 2024/19
L.T. Visscher e.a., ‘Arbitration of Tort Claims – A View from Law and Economics’, AV&S 2024/20
H.H. de Vries, ‘AI – futureproof verzekeren?’, AV&S 2024/21
R. Majoor, ‘Waarom een lekkende stortbak illustreert dat Wilnis niet leidde tot een volledige verwatering van het onderscheid tussen artikel 6:174 en 6:162 BW’, AV&S 2024/22
Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps-updates@boom.nl.
Met vriendelijke groet,
Ilona van der Zalm & Armin Vorsselman
PS Updates
Hof
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Verzoek voorlopig deskundigenbericht in medische aansprakelijkheidszaak afgewezen wegens strijd met een goede procesorde. Twee vaatchirurgen hebben reeds een expertiserapport uitgebracht: één op verzoek van beide partijen buiten rechte en één op verzoek van de aansprakelijkheidsverzekeraar van het ziekenhuis die niet in de onderhavige procedure is betrokken. De beide rapporten komen tot uiteenlopende conclusies. De patiënt wil nu een nieuwe (derde) deskundige om over de zaak te rapporteren. Zijn huidige verzoek zou leiden tot een, onwenselijke, stapeling van deskundigenrapporten en daarom vormt dit geen reden voor het weer gelasten van een onderzoek door een andere (derde) vaatchirurg in de onderhavige procedure. 21-08-2024
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Een 7-jarig meisje is in 2008 van een pony gevallen, als gevolg waarvan zij letsel heeft opgelopen aan haar linkerarm. De rechtbank heeft in 2021 de schadevergoedingsplicht van de manege verminderd tot 60% wegens eigen schuld van het kind. In hoger beroep ligt de vraag voor of de manege volledig aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade. Nu de manege in haar memorie van antwoord heeft verklaard dat zij niet langer een beroep doet op eigen schuld, betekent dat in hoger beroep niet langer ter beoordeling voorligt of sprake is van eigen schuld. Het hof neemt in de uitspraak ten aanzien van kinderen en eigen schuld de volgende (gedeeltelijk algemene) overweging op: ‘Overigens is het standpunt van (inmiddels) beide partijen dat een beroep op eigen schuld in beginsel niet opgaat wanneer het gaat om kinderen die jonger zijn dan 14 jaar rechtens juist. De Hoge Raad in heeft de zaak van Lars Rürode overwogen dat wanneer in het leven geroepen gevaar zich verwezenlijkt ten aanzien van een kind waarvan, in verband met zijn leeftijd, slechts een beperkt inzicht in dat gevaar en een beperkt vermogen zich naar dat inzicht te gedragen mag worden verwacht, de billijkheid eist dat in beginsel de door het kind geleden schade ten laste komt van degene die onzorgvuldig handelend, dit gevaar in het leven roept. Hieruit en uit de parlementaire geschiedenis van artikel 6:101 BW volgt dat van een kind, in verband met zijn leeftijd, slechts een beperkt zicht in gevaar en een beperkt vermogen zich naar dat inzicht te gedragen mag worden verwacht. Zijn gedraging kan hem daarom slechts onder bepaalde omstandigheden worden toegerekend. Dit uitgangspunt geldt naar het oordeel van het hof ook voor het inschatten van het potentiële gevaar dat in de eigen energie van het dier schuilt en het onberekenbare element dat daarin is gelegen. Of gedragingen van kinderen onder de 14 jaar aan hen toegerekend kunnen worden in het kader van de eigen schuld vraag, hangt af van de verwijtbaarheid van die gedraging. De Lourenshoeve heeft (in hoger beroep) niet aangevoerd dat [appellante] enig verwijt kan worden gemaakt. Het hof verwijst naar het oordeel van de rechtbank dat zij niet heeft kunnen vaststellen dat sprake is van aan [appellante] toe te rekenen omstandigheden (onder 4.9.) en neemt dit over. Het handelen van de ouders van [appellante] kan evenmin als eigen schuld worden toegerekend zoals [appellante] terecht heeft aangevoerd. Het hof ziet daarom, net als partijen, geen grond om de vergoedingsplicht van De Lourenshoeve op grond van artikel 6:101 BW te verminderen.’ 20-08-2024
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Huurster is in een de door haar en haar partner gehuurde woonruimte gevallen en heeft daarbij ernstig letsel opgelopen. Vast staat dat ASR als aansprakelijkheidsverzekeraar van de verhuurder de aansprakelijkheid voor 50% heeft erkend. Daarnaast staat vast dat de verhuurde woonruimte niet voldeed aan de daaraan te stellen veiligheidseisen. In eerste aanleg heeft de rechtbank geoordeeld dat de huurder en de aansprakelijkheidsverzekeraar hoofdelijk voor 100% van de schade aansprakelijk zijn. De aangesproken verhuurder en haar verzekeraar willen terugkomen op een in correspondentie gedane gedeeltelijke erkenning van hun aansprakelijkheid, met een beroep op dwaling omtrent de ongevalstoedracht. Net als de rechtbank, gaat het hof hier niet in mee. De verhuurster heeft volgens het hof van begin af aan aangegeven zich niks van de toedracht te herinneren, zodat het verwijt van ontkrachting van een bepaald scenario ongegrond is en de huurder en de aansprakelijkheidsverzekeraar dus niet op een verkeerd been zijn gezet. Daarnaast wordt in hoger beroep gesteld dat het zeer waarschijnlijk is dat eigen schuld tot het ongeval heeft geleid. Het hof komt tot dezelfde afweging als de rechtbank: de billijkheid eist dat de vergoedingsplicht van de verhuurder geheel in stand blijft indien al zou blijken van eigen schuld. Bekrachtiging vonnis van de rechtbank. 20-08-2024
- Gerechtshof Den Haag Tramongeval waarbij een voetganger ernstig gewond is geraakt. De vraag die in hoger beroep voorligt is in welke mate de werkgever van de trambestuurder (HTM) aansprakelijk is voor de schade van de voetganger als gevolg van het ongeval. Anders dan de rechtbank (50%), is het hof van oordeel dat HTM voor 85% aansprakelijk is voor de schade. Aan de voetganger kan worden toegerekend dat zij alvorens de trambaan over te steken niet eerst (voldoende) naar links heeft gekeken of er vanuit die richting een tram aan kwam rijden. Aan HTM wordt toegerekend dat de trambestuurder geen aangepaste (veilige) snelheid heeft aangehouden alvorens met de tram de middenberm op te rijden, dat hij bij het zien van de voetganger geen noodremming heeft uitgevoerd en dat hij niet (tijdig) een belsignaal heeft gegeven. Het komt voor rekening en risico van HTM dat zij hebben nagelaten een ongevalsanalyse te verrichten en de tachograafgegevens uit te lezen. Dit alles brengt naar het oordeel van het hof mee dat het ongeval in redelijkheid voor 25% aan de voetganger en voor 75% aan HTM dient te worden toegerekend (in causale zin). Het hof past de billijkheidscorrectie toe, in die zin dat HTM voor 85% aansprakelijk is voor de schadelijke gevolgen van het ongeval. De voetganger heeft door het ongeval zeer ernstig en blijvend letsel opgelopen wat ernstige gevolgen gehad op het gebied van loonvormende arbeid, huishoudelijke werkzaamheden en doe-het-zelfactiviteiten, alsmede op het dagelijks leven. 30-07-2024
- Gerechtshof Amsterdam Verzekeringsrecht. Een oud-werkneemster heeft tijdens haar werkzaamheden een ongeluk gehad, waardoor zij schade heeft geleden. Zij stelt de werkgever aansprakelijk, omdat zij niet aan haar verplichting als goed werkgever had voldaan om voor een verzekering met voldoende dekking te zorgen. Tussen de werkneemster en de werkgever is (in de hoofdzaak) inmiddels een minnelijke regeling tot stand gekomen. In deze vrijwaringszaak gaat het om de vraag of de aansprakelijkheidsverzekeraar van de werkgever, het bedrag dat de zij in het kader van de minnelijke regeling aan de werkneemster heeft betaald, moet vergoeden. De aansprakelijkheidsverzekeraar vindt van niet en voert aan dat de vordering van de werkgever is verjaard. Net als de rechtbank oordeelt het hof dat de vordering van de werkgever niet is verjaard. Volgens het hof heeft de werkgever de (stuitings)brief van september 2014 van de oud-werkneemster redelijkerwijs niet (ook) hoeven opvatten als een aansprakelijkstelling, dat deze brief de verjaringstermijn ex artikel 7:942 lid 1 BW niet heeft doen aanvangen en dat de werkneemster de werkgever eerst bij brief van juni 2018 aansprakelijk heeft gesteld. De verjaringstermijn begon pas te lopen de dag nadat die laatstgenoemde brief was verstuurd, waardoor de vordering van de werkgever op haar aansprakelijkheidsverzekeraar niet is verjaard. 09-07-2024
- Gerechtshof Amsterdam Man is strafrechtelijk veroordeeld voor het veroorzaken van een aanvaring, waarbij twee personen om het leven zijn gekomen. Achmea, als gesubrogeerde verzekeraar van de aangevaren sloep, vordert in deze procedure onder meer vergoeding van de schade die de man aan de sloep heeft veroorzaakt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering van Achmea is verjaard en heeft de vordering daarom afgewezen. Het hof beoordeelt de vordering opnieuw en komt tot de conclusie dat de vordering niet is verjaard. Het hof stelt voorop dat de subrogatie geen wijziging brengt in het verjaringsregime dat op de vordering van toepassing is, omdat bij subrogatie de identiteit van de oorspronkelijke vordering behouden blijft. Het hof gaat er bij zijn beoordeling veronderstellenderwijs van uit dat de man eigenaar is van de speedboot waarmee hij de strafbare feiten heeft begaan, zodat zowel artikel 6:162 BW als artikel 8:1001 BW (aanvaring) als rechtsgrond kunnen dienen voor de vordering van Achmea. Het handelen van de man ten tijde van de aanvaring kwalificeert als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 3:310 lid 4 BW en de man is hiervoor veroordeeld. Dit brengt, mede in het licht van de ratio van artikel 3:310 lid 4 BW, mee dat de korte verjaringstermijn uit de aanvaringsregeling (art. 8:1793 BW) niet exclusief van toepassing is. Het hof oordeelt dat Achmea een succesvol beroep kan doen op artikel 3:310 lid 4 BW. Lid 4 moet volgens het hof zo worden uitgelegd dat een civiele rechtsvordering alleen verjaart in het geval het recht tot strafvordering is komen te vervallen als gevolg van de in het artikel genoemde oorzaken (de verjaring van het recht tot strafvordering en de dood van de aansprakelijk persoon). Deze twee oorzaken doen zich niet voor. Het hof doet de zaak zelf af en wijst de vordering van Achmea grotendeels toe. 02-07-2024
- Gerechtshof Den Haag In hoger beroep moet beoordeeld worden of het UWV de kosten van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen kan verhalen op Klaverblad. Het UWV heeft de gelegenheid gekregen om te bewijzen dat partijen kort voor het ongeval met elkaar verwikkeld waren in gevaarzettend rijgedrag. Het hof concludeert dat het UWV er gelet de getuigenverklaringen en de overgelegde informatie van het Nationaal Dataportaal Wegverkeer niet in is geslaagd om bewijs te leveren dat dit het geval was en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. 25-06-2024
- Gerechtshof Den Haag De vraag die in hoger beroep voorligt is of de kosten ten aanzien van het houden van een voorlopig getuigenverhoor binnen het bereik van artikel 1019aa Rv vallen. De rechtbank heeft eerder een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor afgewezen en heeft de proceskosten gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Verzoeker is van mening dat de rechtbank ten onrechte een beslissing heeft gegeven over de proceskosten ten aanzien van het voorlopig getuigenverhoor. Hij voert onder meer aan dat hij door de proceskostenveroordeling niet in staat is om de proceskosten gemoeid met het verzoek voorlopig getuigenverhoor, bij de wederpartijen in rekening te brengen. Die wederpartijen zijn in een (gelijktijdige) beschikking in een deelgeschilprocedure hoofdelijk aansprakelijk jegens verzoeker bevonden, in verband met een arbeidsongeval. Het hof acht de beslissing van de rechtbank te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt juist en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. Overigens vermag het hof niet in te zien dat de werkelijk gemaakte advocaatkosten, voor zover redelijk, door het uitspreken van een beslissing over de proceskosten niet meer op enigerlei wijze onderdeel uit zouden kunnen maken van een (integrale) minnelijke regeling tussen partijen in deze letselschadezaak. De stelling dat het meeste werk feitelijk is verricht bij het inleiden van de eerste – de onderhavige – procedure (bladzijde 5, voorlaatste alinea van het beroepschrift) komt het hof niet als onaannemelijk voor. 14-05-2024
Rechtbank
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant Deelgeschil. Aanrijding tussen een fietser en een automobilist, met schade voor de fietser tot gevolg. De verzekeraar van de automobilist heeft de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend, maar vindt dat zij niet meer dan 50% van de schade hoeft te vergoeden. In deze deelgeschilprocedure vordert de fietser dat de automobilist voor meer dan 50% aansprakelijk is voor het ongeval. De rechtbank oordeelt dat beide partijen een aandeel hebben in het ontstaan van het ongeval. De fietser heeft een verkeersfout gemaakt door de automobilist geen voorrang te verlenen en de automobilist had volgens de rechtbank bij het naderen van de oversteekplaats vaart moeten verminderen. Naar het oordeel van de rechtbank is het aandeel van de fietser echter groter dan die van de automobilist. Als de fietser de automobilist voorrang zou hebben verleend, zou het ongeval niet zijn gebeurd. Als de automobilist vaart zou hebben geminderd, is het goed mogelijk dat het ongeval nog steeds zou zijn gebeurd en de fietser daar nog steeds (ernstig) letsel aan zou hebben overgehouden. De rechtbank bepaalt de eigen schuld van de fietser op een percentage van 75%. Het ongeval is voor 25% aan de automobilist toe te rekenen. De rechtbank ziet reden om een billijkheidscorrectie toe te passen. De fietser kampte al met beperkingen, maar is nog verder beperkt door het ongeval. 15-08-2024
- Rechtbank Oost-Brabant Regres formele werkgever op materiële werkgever. Uitzendkracht in de functie van chauffeur/belader heeft tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden ernstig letsel opgelopen, waaronder een hartstilstand, een verbrijzelde borstkas, een klaplong, bloedingen en een ontwrichte linkerschouder. De uitzendkracht heeft zijn formele werkgever aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval. De bedrijfsaansprakelijkheidsverzekeraar en de formele werkgever hebben op grond van een vaststellingsovereenkomst in totaal € 242.032,19 aan schade en kosten betaald. In deze procedure vorderen de bedrijfsaansprakelijkheidsverzekeraar en de formele werkgever dat de materiële werkgever aansprakelijk is voor het arbeidsongeval en in onderlinge verhouding volledig draagplichtig is voor de schade, waarbij zij zich beroepen op een bepaling uit de raamovereenkomst waarin artikel 7:658 lid 4 BW als uitgangspunt is genomen. De rechtbank oordeelt dat de materiële werkgever naast de formele werkgever aansprakelijk is, omdat de materiële werkgever niet de juiste voorzorgsmaatregelen heeft genomen en dus tekort is geschoten in haar zorgplicht. Wat betreft de draagplichtigheid voor de schade oordeelt de rechtbank dat de zorgplichtschending volledig bij de materiële werkgever ligt, nu zij verantwoordelijk was voor de veiligheid en werkomstandigheden. Gelet op de omvang en de complexiteit van het letselschadedossier en de korte tijd die de materiële werkgever heeft gehad om de stukken die met de vermeerderde eis zijn overgelegd, te beoordelen, krijgt zij de gelegenheid om zich bij akte uit te laten over de inhoud van de akte eisvermeerdering met bijbehorende producties. 14-08-2024
- Rechtbank Oost-Brabant Tussenvonnis. Geschil tussen de gemeente en verzekeraars over dekking ter zake van een ernstig arbeidsongeval van een uitzendkracht tijdens een reparatie aan een vuilniswagen. De gemeente is een raamovereenkomst aangegaan met de formele werkgever van de betreffende uitzendkracht. De gemeente is van oordeel dat de schade van de uitzendkracht die het gevolg is van het ongeval gedekt is onder de AVB-polis óf de WAM-polis óf de Wegas plus-polis en dat de verzekeraars dus gehouden zijn tot vrijwaring van de gemeente. De rechtbank gaat de verschillende verzekeringen langs en komt tot de conclusie dat de WAM-verzekering dekking biedt. Volgens de rechtbank is sprake van een werkrisico: het ongeval heeft zich voorgedaan tijdens een (poging tot) reparatie van een beladingssysteem met als doel dat het systeem weer containers kon beladen en legen in de laadbak van de vuilniswagen. Verder oordeelt de rechtbank dat de uitzendkracht geen feitelijke controle had over het mechanisme ten tijde van het ongeval. Dit leidt tot de conclusie dat de uitzendkracht op het moment van het ongeval geen bediener was van het werkmaterieel in de zin van de uitsluitingsclausule vermeld op het polisblad. 14-08-2024
- Rechtbank Midden-Nederland Volgens echtgenote is haar man overleden als gevolg van een bedrijfsongeval bij de ex-werkgever en zij stelt de werkgever daarvoor aansprakelijk. Volgens de echtgenote heeft haar overleden man tijdens zijn dienst een (lege) pallet tegen zich aan gekregen waar hij een blauwe plek aan heeft overgehouden. De volgende dag heeft hij zich ziek gemeld, zijn toestand verslechterde en een week later is de man overleden als gevolg van een groep-A-streptokokkeninfectie met daarbij multi-orgaanfalen. De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de vrouw niet kan slagen. De werkgever heeft aan haar zorgplicht voldaan. Er is aangetoond dat de werkgever alle algemene veiligheidsmaatregelen heeft getroffen en uit het de RI&E die in het geding is gebracht volgt dat de specifieke werkzaamheden met pallets niet als risicovol zijn beoordeeld. Haar echtgenoot is aan een zeldzame dodelijke infectie overleden en er was niets wat de werkgever kon doen om dit te voorkomen. 14-08-2024
- Rechtbank Noord-Holland Deelgeschil. Arbeidsongeval. Na het met een heftruck plaatsen van een zware rubberen rol transportband in de bok van een machine, is de werknemer in de machine gaan staan om het bindlint door te snijden. Hierdoor is het uiteinde/de flap van de rol naar beneden geklapt en op de werknemer terechtgekomen. In zijn rechterhand had werknemer een scherp stanleymes dat door de klap in zijn linkeronderarm is gesneden, waarbij verschillende pezen zijn geraakt. De rechtbank oordeelt dat de werkgever onvoldoende (eenvoudig te nemen) maatregelen heeft getroffen om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade zou lijden. Bovendien heeft de werkgever onvoldoende toezicht gehouden op het opvolgen van (mondelinge) instructies. 08-08-2024
- Rechtbank Amsterdam Vrouw heeft in het kader van haar werkzaamheden als deur-aan-deurverkoopster van alarmsystemen aangebeld bij een eigenaar met een bulterriër. Op enig moment heeft de hond de vrouw in haar gezicht gebeten. De vrouw vordert in deze procedure dat de eigenaar van de hond aansprakelijk is ex artikel 6:179 BW voor het ontstaan en de gevolgen van het bijtincident. Aan haar vordering legt de vrouw ten grondslag dat op het moment dat de eigenaar de deur opende, de hond naar buiten gerend kwam en tegen de vrouw – van nature bang aangelegd voor honden – op sprong. Zij is zodanig in paniek geraakt dat ze op de grond is gevallen en de hond haar in het gezicht heeft gebeten. De rechtbank komt tot het oordeel dat de handelswijze van de vrouw hoofdzakelijk tot de schade heeft bijgedragen en dat de aan de hondeneigenaar toe te rekenen omstandigheden in dit geval verwaarloosbaar zijn. Het beroep op eigen schuld slaagt. De rechtbank ziet geen aanleiding om de billijkheidscorrectie toe te passen. De vorderingen worden afgewezen. 31-07-2024
- Rechtbank Rotterdam Vordering tot schadevergoeding na geweldsincident. Partijen hadden een zakelijk geschil over de betaling van facturen. Op enig moment heeft dit tot een fysieke confrontatie tussen hen geleid. Bij vonnis van de politierechter is de man veroordeeld voor mishandeling van de andere man en heeft de politierechter hem ook veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding. In deze procedure vordert de benadeelde partij vergoeding van zijn (nog te lijden) schade. Op grond van het strafvonnis van de politierechter staat vast dat een onrechtmatige daad is gepleegd tegenover de benadeelde partij. Verwijzing naar schadestaatprocedure. De gevorderde voorschotten op onder andere vergoeding voor gederfd inkomen en een smartengeldvergoeding wijst de rechtbank af. 31-07-2024
- Rechtbank Amsterdam Vrouw stelt dat zij is gestruikeld over een loszittende, scheve stoeptegel, waardoor zij letsel aan haar pols en hand heeft opgelopen. De vrouw vordert in deze procedure dat de gemeente aansprakelijk is voor haar schade. De rechtbank kan op basis van de verklaring van de vrouw niet vaststellen over welke stoeptegel zij is gestruikeld, ook niet ongeveer. De rechtbank kan dus ook niet vaststellen dat de stoep op de plek waar zij is gestruikeld te veel hoogteverschil had en daardoor gevaar opleverde. De gemeente is niet aansprakelijk ex artikel 6:174 BW. 24-07-2024
- Rechtbank Rotterdam Kort geding. In een eerder vonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat de werkgever aansprakelijk is voor de schade als gevolg van een arbeidsongeval. Sindsdien zijn door de rechtbank verschillende bedragen aan schadevergoeding toegewezen, waaronder € 11.000 aan een algemeen voorschot en € 20.000 aan immateriële schadevergoeding. De vordering van de werknemer tot toekenning van een voorschot op de materiële schade die als gevolg van een arbeidsongeval is geleden wordt afgewezen. Gelet op de verschillende standpunten van partijen over de verschuldigdheid en hoogte van de gestelde schadeposten leent deze vordering zich niet voor behandeling in kort geding. De in reconventie gevorderde opheffing van het gelegde eigenbeslag wordt ook afgewezen. 22-07-2024
- Rechtbank Rotterdam Deelgeschil. Maaltijdbezorger raakt tijdens het uitvoeren van zijn werkzaamheden betrokken bij een tweezijdig ongeval. De maaltijdbezorger reed op een brommer en werd aangereden door een automobilist die een inrit/uitrit verliet. De werkgever heeft tot op heden geen antwoord gegeven op de vraag of hij een dergelijke verzekering had afgesloten, zodat de werknemer ervan uitgaat dat daarvan geen sprake is. De werknemer houdt zijn werkgever om die reden aansprakelijk voor de door hem door het ongeval opgelopen schade ter hoogte van het bedrag waartoe een behoorlijke verzekering – als de werkgever deze wel zou hebben afgesloten – zou hebben uitgekeerd. De rechtbank oordeelt dat de werkgever aansprakelijk is ex artikel 7:611 BW. De werknemer heeft voldoende onderbouwd dat hij zijn werkgever meerdere malen heeft verzocht mede te delen of er sprake is van een behoorlijke verzekering als hiervoor bedoeld, maar dat daar geen antwoord op is gegeven. De werkgever heeft daardoor niet aangetoond dat hij wel een verzekering heeft afgesloten. Door niet ter zitting te verschijnen heeft de werkgever ook niet van de mogelijkheid gebruik gemaakt tijdens deze procedure alsnog duidelijkheid te verschaffen. 19-07-2024
- Rechtbank Limburg Tussenvonnis. In een eerder tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat een man jegens een andere man onrechtmatig heeft gehandeld door hem met een mes te steken en gehouden is tot vergoeding van de geleden schade. Het slachtoffer heeft een aanzienlijke schadevergoeding gevorderd, stellende dat hij blijvend arbeidsongeschikt is geraakt. De man die met het mes heeft gestoken heeft de vordering gemotiveerd betwist. De rechtbank heeft behoefte aan voorlichting door een of meer onafhankelijke deskundigen. De rechtbank benoemt één verzekeringsgeneeskundige en één arbeidsdeskundige. Partijen mogen zich uitlaten over de voorgestelde vraagstelling. 17-07-2024
- Rechtbank Midden-Nederland Deelgeschil. Vrouw is ruim vijf jaar geleden als fietser door een rechtsaf slaande buschauffeur aangereden en heeft daarbij letsel opgelopen. Achmea heeft als WAM-verzekeraar van haar verzekerde de aansprakelijkheid voor het ontstaan van het ongeval erkend. Partijen en hun medisch adviseurs zijn het niet eens over het causaal verband tussen het ongeval en de klachten van de vrouw en de inhoud en uitleg van de in onderling overleg uitgevoerde neurologische en neuropsychologische onderzoeken. In deze deelgeschilprocedure verzoekt de vrouw onder andere vast te stellen dat er causaal verband bestaat tussen haar klachten/beperkingen en het ongeval. De rechtbank neemt het neurologisch onderzoek als uitgangspunt en stelt vast dat er oorzakelijk verband is tussen de klachten van verzoekster zoals omschreven in het verzoekschrift en in de rapportage van de neuroloog en het ongeval. Dat de klachten op dit moment niet uit het neuropsychologisch onderzoek worden verklaard doet hier niet aan af. Uit de neurologische en neuropsychologische onderzoeken blijkt niet dat er sprake is van een zelfstandige alternatieve verklaring voor de klachten dan uit het ongeval. 17-07-2024
- Rechtbank Limburg Beoordeling rapport verzekeringsdeskundige ter zake van hersenletsel en pre-existente ADHD. De deskundige merkt op dat de belastbaarheid voor de situatie zonder mishandeling lastiger vastgesteld kan worden omdat niet met zekerheid vastgesteld kan worden hoe de benadeelde zich ontwikkeld zou hebben als de mishandeling niet had plaatsgevonden. Complicerend daarbij is volgens de deskundige dat de beperkingen voor de situatie zonder mishandeling deels overeenkomen met die van de situatie met mishandeling en dat de mishandeling een aantal aanwezige beperkingen uitvergroot dan wel versterkt heeft. De rechtbank geeft partijen de mogelijkheid zich uit te laten over de benoeming van een arbeidsdeskundige. 10-07-2024
- Rechtbank Gelderland Deelgeschil. Man neemt duik in ondiep water in een recreatieplas en heeft daarbij een hoge dwarslaesie opgelopen. Leisurelands is eigenaar/beheerder/exploitant van de recreatieplas. De provincie is als toezichthouder betrokken bij de recreatieplas. De man stelt dat zowel Leisurelands, als de gemeente (hoofdelijk) aansprakelijk zijn voor het ontstaan en de gevolgen van het duikongeval ex artikel 6:162 BW en/of de artikelen 6:173/6:174 BW. De provincie stelt hij ook aansprakelijk ex artikel 6:76 BW voor de fouten van haar hulppersoon Leisurelands. Wat betreft de provincie acht de rechtbank van belang dat de provincie als toezichthouder slechts secundair betrokken is bij de recreatieplas. De provincie heeft terecht aangevoerd dat haar zorgplicht niet op dezelfde manier kan worden ingevuld als die van Leisurelands. Bij de uitoefening van haar toezicht en het al of niet gebruiken van de haar in dat verband toekomende wettelijke bevoegdheden komt de provincie een aanzienlijke beoordelings- en beleidsvrijheid toe. Deze beleids- en beoordelingsvrijheid brengt een terughoudende toetsing door de rechter mee. De rechtbank komt uiteindelijk tot het oordeel dat de provincie niet aansprakelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank is Leisurelands wel aansprakelijk ex artikel 6:162 BW. Leisurelands heeft haar zorgplicht geschonden door geen waarschuwingsborden in het ondiepe water bij de drijflijn te plaatsen. Echter is de schade van de man mede een gevolg van een omstandigheid die aan hemzelf kan worden toegerekend, namelijk voor 50%. De man heeft een risico genomen door zich niet eerst ervan te vergewissen hoe diep het water was. Zonder de onbezonnen duik was de schade niet opgetreden, terwijl zeer aannemelijk is dat de aanwezigheid van een waarschuwingsbordje bij de drijflijn dat er gewoonlijk niet stond, de man van het duiken had weerhouden. Deze omstandigheden hebben in gelijke mate bijgedragen aan het duikongeval, zodat een causale verdeling van 50/50 daarom is aangewezen. De aard en de ernst van het blijvende letsel geven aanleiding om de billijkheidscorrectie toe te passen, zodanig dat de omvang van de aansprakelijkheid van Leisurelands op 90% wordt vastgesteld. Eigen schuld wordt niet toegepast op de kosten van het deelgeschil. 10-07-2024
- Rechtbank Amsterdam Patiënt heeft in het Vumc aangezichtsoperaties laten verrichten, bestaande uit een neuscorrectie, adamsappelreductie en een voorhoofdscorrectie met wenkbrauwlift. De patiënt stelt het ziekenhuis aansprakelijk wegens medisch onzorgvuldig handelen. Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig deskundigenbericht zal bevelen. De rechtbank benoemt een MKA-chirurg als deskundige. 04-07-2024
- Rechtbank Den Haag Deelgeschil. Detentie van vrouw wordt beëindigd, omdat zij vanwege haar medische situatie detentieongeschikt is verklaard. In deze deelgeschilprocedure stelt de vrouw de Staat aansprakelijk wegens medisch onzorgvuldig handelen (van de medische dienst van de PI). Zij legt aan haar vordering ten grondslag dat de medische dienst haar klachten niet serieus heeft genomen, onvoldoende op de hoogte was van haar medische geschiedenis en medische gesteldheid en eerder had moeten starten met bekkenbodemfysiotherapie. De rechtbank oordeelt met inachtneming van de bevindingen van de medisch adviseurs dat sprake is geweest van een toerekenbare tekortkoming van de medische dienst jegens de vrouw in de nakoming van de tussen hen bestaande geneeskundige behandelingsovereenkomst. De Staat is aansprakelijk voor de schade. De rechtbank wijst een voorschot van € 2.250 toe, bestaande uit kosten voor medische zorg en smartengeld. 27-06-2024
- Rechtbank Midden-Nederland Deelgeschil. Bij een patiënt is na een operatie aan een breuk in haar arm zenuwletsel ontstaan. Voor de gemaakte medische fout is de aansprakelijkheid erkend. Bij de schadeafwikkeling hebben partijen gezamenlijk deskundigen benaderd, waaruit een deskundigenrapport is gerold. De patiënt kan zich onder andere niet vinden in het neurologisch deel van het rapport. In deze deelgeschilprocedure gaat het om de vraag of partijen aan dit rapport zijn gebonden. De rechtbank oordeelt dat het rapport bruikbaar is. Het is in gezamenlijke opdracht aangevraagd, partijen waren het eens over de vragen en over de personen van de drie deskundigen die het onderzoek zouden uitvoeren, de medische informatie die relevant was is aan de deskundigen gegeven, partijen hebben opmerkingen kunnen maken over het concept, de deskundigen hebben daar ook adequaat op gereageerd, het rapport is op een zorgvuldige manier tot stand gekomen en het rapport bevat een duidelijke toelichting waarom de deskundigen tot deze conclusies zijn gekomen. De stelling dat er geen medisch objectiveerbare verklaring is gegeven voor duurbelasting en van duurbelasting (dus) geen sprake kan zijn wordt verworpen. Medisch niet-objectiveerbare beperkingen betekent juridisch niet dat het zich niet kan voordoen. 28-05-2024
- Rechtbank Amsterdam Vrouw stelt schoonheidsspecialiste aansprakelijk voor ontstekingen na siliconeninjecties in 2015. Voor beide partijen is duidelijk dat de vrouw vanaf het begin bekend was met de aansprakelijke persoon. Bovendien zegt de vrouw dat zij de schoonheidsspecialiste al vrij snel na de behandeling heeft gebeld met de mededeling dat zij klachten ondervond na de behandeling. Partijen zijn het niet eens op welk moment de vrouw bekend was met de schade. Gelet op een brief van een arts leidt de rechtbank af dat de vrouw in elk geval in 2016 bekend was met de schade. De vordering is verjaard en wordt afgewezen. 16-04-2024