Naar boven ↑

Update

Nummer 31, 2024
Uitspraken van 20-08-2024 tot 02-09-2024
Redactie: Mr. H. Vorsselman, mr. drs. I. van der Zalm, mr. Y. Bosschaart en J. Stulp.

Geachte heer/mevrouw,

Bijgaand treft u een nieuwe PS Updates aan. 

Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, die te raadplegen zijn via de hyperlinks onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.

Niet verrichten ongevallenanalyse en uitlezen tachograaf door HTM speelt een rol bij uitkomst van de zaak. 
Tramongeval waarbij een voetganger ernstig gewond is geraakt. De vraag die in hoger beroep voorligt is in welke mate de werkgever van de trambestuurder (HTM) aansprakelijk is voor de schade van de voetganger als gevolg van het ongeval. Anders dan de rechtbank (50%), is het hof van oordeel dat HTM voor 85% aansprakelijk is voor de schade. Aan de voetganger kan worden toegerekend dat zij alvorens de trambaan over te steken niet eerst (voldoende) naar links heeft gekeken of er vanuit die richting een tram aan kwam rijden. Aan HTM wordt toegerekend dat de trambestuurder geen aangepaste (veilige) snelheid heeft aangehouden alvorens met de tram de middenberm op te rijden, dat hij bij het zien van de voetganger geen noodremming heeft uitgevoerd en dat hij niet (tijdig) een belsignaal heeft gegeven. Het komt voor rekening en risico van HTM dat zij hebben nagelaten een ongevalsanalyse te verrichten en de tachograafgegevens uit te lezen. Dit alles brengt naar het oordeel van het hof mee dat het ongeval in redelijkheid voor 25% aan de voetganger en voor 75% aan HTM dient te worden toegerekend (in causale zin). Het hof past de billijkheidscorrectie toe, in die zin dat HTM voor 85% aansprakelijk is voor de schadelijke gevolgen van het ongeval. De voetganger heeft door het ongeval zeer ernstig en blijvend letsel opgelopen wat ernstige gevolgen gehad op het gebied van loonvormende arbeid, huishoudelijke werkzaamheden en doe-het-zelfactiviteiten, alsmede op het dagelijks leven (PS 2024-0408).

7-jarige valt van pony: beoordeling eigen schuld.
Een 7-jarig meisje is in 2008 van een pony gevallen, als gevolg waarvan zij letsel heeft opgelopen aan haar linkerarm. De rechtbank heeft in 2021 de schadevergoedingsplicht van de manege verminderd tot 60% wegens eigen schuld van het kind. In hoger beroep ligt de vraag voor of de manege volledig aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade. Nu de manege in haar memorie van antwoord heeft verklaard dat zij niet langer een beroep doet op eigen schuld, betekent dat in hoger beroep niet langer ter beoordeling voorligt of sprake is van eigen schuld. Het hof neemt in de uitspraak ten aanzien van kinderen en eigen schuld de volgende (gedeeltelijk algemene) overweging op: ‘Overigens is het standpunt van (inmiddels) beide partijen dat een beroep op eigen schuld in beginsel niet opgaat wanneer het gaat om kinderen die jonger zijn dan 14 jaar rechtens juist. De Hoge Raad in heeft de zaak van Lars Rürode overwogen dat wanneer in het leven geroepen gevaar zich verwezenlijkt ten aanzien van een kind waarvan, in verband met zijn leeftijd, slechts een beperkt inzicht in dat gevaar en een beperkt vermogen zich naar dat inzicht te gedragen mag worden verwacht, de billijkheid eist dat in beginsel de door het kind geleden schade ten laste komt van degene die onzorgvuldig handelend, dit gevaar in het leven roept. Hieruit en uit de parlementaire geschiedenis van artikel 6:101 BW volgt dat van een kind, in verband met zijn leeftijd, slechts een beperkt zicht in gevaar en een beperkt vermogen zich naar dat inzicht te gedragen mag worden verwacht. Zijn gedraging kan hem daarom slechts onder bepaalde omstandigheden worden toegerekend. Dit uitgangspunt geldt naar het oordeel van het hof ook voor het inschatten van het potentiële gevaar dat in de eigen energie van het dier schuilt en het onberekenbare element dat daarin is gelegen. Of gedragingen van kinderen onder de 14 jaar aan hen toegerekend kunnen worden in het kader van de eigen schuld vraag, hangt af van de verwijtbaarheid van die gedraging. De Lourenshoeve heeft (in hoger beroep) niet aangevoerd dat [appellante] enig verwijt kan worden gemaakt. Het hof verwijst naar het oordeel van de rechtbank dat zij niet heeft kunnen vaststellen dat sprake is van aan [appellante] toe te rekenen omstandigheden (onder 4.9.) en neemt dit over. Het handelen van de ouders van [appellante] kan evenmin als eigen schuld worden toegerekend zoals [appellante] terecht heeft aangevoerd. Het hof ziet daarom, net als partijen, geen grond om de vergoedingsplicht van De Lourenshoeve op grond van artikel 6:101 BW te verminderen.’ (PS 2024-0422)

Literatuur
Hier vindt u het overzicht van de literatuur die sinds de vorige nieuwsbrief is verschenen.

A. Kolder, ‘Het Afzinkkelder-arrest en personenschade?’, AV&S 2024/19

L.T. Visscher e.a., ‘Arbitration of Tort Claims – A View from Law and Economics’, AV&S 2024/20

H.H. de Vries, ‘AI – futureproof verzekeren?’, AV&S 2024/21

R. Majoor, ‘Waarom een lekkende stortbak illustreert dat Wilnis niet leidde tot een volledige verwatering van het onderscheid tussen artikel 6:174 en 6:162 BW’, AV&S 2024/22
 
Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps-updates@boom.nl.

Met vriendelijke groet,

Ilona van der Zalm & Armin Vorsselman 
PS Updates

Hof

Rechtbank