Update
Geachte heer/mevrouw,
Bijgaand treft u een nieuwe PS Updates aan.
Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, die te raadplegen zijn via de hyperlinks onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.
Tackle tijdens voetbalwedstrijd met letsel tot gevolg: verhoogde aansprakelijkheidsdrempel in sport- en spelsituatie niet gehaald.
Tijdens een voetbalwedstrijd voert een voetballer een sliding tackle uit op een andere voetballer. De bal werd niet geraakt, maar het rechterbeen van de voetballer werd getackeld. Als gevolg van deze tackle heeft de voetballer zijn kuit- en scheenbeen gebroken. Aan de vordering is ten grondslag gelegd dat de voetballer met het uitvoeren van de sliding tackle onrechtmatig zou hebben gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW. De rechtbank leidt uit alle verklaringen in samenhang bezien af dat de tackle in het kader van een sport- en spelsituatie heeft plaatsgevonden. Dat de voetballer te laat was met zijn tackle duidt erop dat hij de spelregels heeft overtreden. Dat hij daarmee zodanig gevaarlijk heeft gehandeld dat de andere voetballer deze tackle niet hoefde te verwachten, is naar het oordeel van de rechtbank niet vast komen te staan. Ten slotte is ook niet vast komen te staan dat de voetballer doelbewust het risico heeft genomen dat hij met zijn tackle letselschade zou toebrengen aan de andere voetballer. Er is onvoldoende geconcretiseerd waarom een aanmerkelijke kans op letsel voorzienbaar was. De rechtbank passeert het bewijsaanbod en de vorderingen worden afgewezen (PS 2024-0457).
Verjaringskwestie in letselschadezaak: hof oordeelt dat een uit de hand gelopen caféruzie toch niet is verjaard.
Caféruzie met verwondingen aan het gezicht tot gevolg. De rechtbank heeft de vordering tot betaling van immateriële schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad afgewezen, omdat de rechtsvordering van de benadeelde partij ex artikel 3:310 lid 1 BW is verjaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat artikel 3:310 lid 4 BW niet van toepassing is in het geval dat het hof over de artikel 12 Sv-klacht heeft geoordeeld dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn gebleken die zicht zouden kunnen bieden op een succesvolle strafvervolging van de aansprakelijkgestelde partij. Het oordeel van het hof in dit arrest gaat uitsluitend over de verjaringskwestie. Het hof oordeelt dat geen sprake is van verjaring. De strafvervolging van de aansprakelijkgestelde partij kan gegrond worden op artikel 141 jo. 300 lid 2 jo. 302 lid 1 Sr. Voor al die strafbare feiten geldt dat het misdrijven zijn waarvoor het recht tot strafvordering nog niet is verjaard. In het gunstigste geval is sprake van een verjaringstermijn van twaalf jaren, te rekenen met ingang van de dag van het incident. Aan dit oordeel doet niet af dat het gerechtshof in de beklagzaak ex artikel 12 Sv van oordeel was dat uit het dossier en het verhandelde in raadkamer van onvoldoende aanknopingspunten is gebleken die zicht zouden kunnen bieden op een succesvolle strafvervolging. Nu het beroep op verjaring is verworpen, zal het hof een inhoudelijk oordeel moeten geven over de vorderingen van de benadeelde partij. Het hof zal daartoe eerst een mondelinge behandeling bepalen als bedoeld in artikel 87 Rv. Tijdens die mondelinge behandeling zullen partijen de gelegenheid krijgen hun stellingen in de procedure bij de kantonrechter nader toe te lichten en deze desgewenst uit te breiden (PS 2024-0460).
Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps-updates@boom.nl.
Met vriendelijke groet,
Ilona van der Zalm & Armin Vorsselman
PS Updates
Hof
- Gerechtshof Den Haag Confrontatie tussen twee zakelijke partners. De rechtbank heeft de eisende partij opgedragen bewijs te leveren voor de stelling dat hij door zijn zakelijke partner is mishandeld. Na het horen van getuigen heeft de rechtbank geoordeeld dat het bewijs dat sprake zou zijn geweest van onrechtmatig handelen niet is geleverd. Daarnaast is de aansprakelijkgestelde partij in een strafrechtelijke procedure vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. Opnieuw wordt in hoger beroep een verklaring voor recht gevorderd dat de ene partner jegens de andere partner onrechtmatig heeft gehandeld door hem lichamelijk letsel toe te brengen. Net als de rechtbank, oordeelt het hof dat enkel de getuigenverklaringen onvoldoende zijn voor het te leveren bewijs dat sprake is geweest van onrechtmatig handelen. Duidelijk is dat beide partijen met hun hoofden tegen elkaar zijn gebotst en dat één van hen daardoor een wond aan zijn neus heeft opgelopen. Het hof kan echter niet met een redelijke mate vaststellen dat dat aan de aansprakelijkgestelde partij te wijten is. Het hof bekrachtigt het oordeel van de rechtbank. 03-09-2024
- Gerechtshof Amsterdam Vrouw is in een trampolinepark na een sprong verkeerd geland in een luchtzak en heeft daarbij een onderbeenfractuur opgelopen. Zij houdt de exploitant van het trampolinepark aansprakelijk voor het ongeval. De rechtbank heeft de vordering van de vrouw afgewezen. Met haar hoger beroep richt de vrouw zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het causaal verband tussen het gestelde onrechtmatige handelen en de door de vrouw gestelde schade zou ontbreken. Ook grieft zij tegen het oordeel van de rechtbank dat de luchtzak geen gebrekkige zaak zou zijn ex artikel 6:173 BW. Net als de rechtbank, oordeelt het hof dat de vrouw het door haar gestelde causaal verband tussen de gestelde schending van de zorgvuldigheidsnorm en de gestelde schade niet met voldoende feiten en omstandigheden heeft gestaafd. De vrouw heeft onvoldoende gesteld dat de aanwezigheid van een waarschuwing/instructie zou hebben geleid tot een andere situatie met andere gevolgen. Daarnaast zijn geen feiten en omstandigheden gesteld, laat staan bewezen, die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat de val en schade een gevolg zijn van enig gebrek van de luchtzak. Het hof bekrachtigt het oordeel van de rechtbank. 06-08-2024
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Caféruzie met verwondingen aan het gezicht tot gevolg. De rechtbank heeft de vordering tot betaling van immateriële schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad afgewezen, omdat de rechtsvordering van de benadeelde partij ex artikel 3:310 lid 1 BW is verjaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat artikel 3:310 lid 4 BW niet van toepassing is in het geval dat het hof over de artikel 12 Sv-klacht heeft geoordeeld dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn gebleken die zicht zouden kunnen bieden op een succesvolle strafvervolging van de aansprakelijkgestelde partij. Het oordeel van het hof in dit arrest gaat uitsluitend over de verjaringskwestie. Het hof oordeelt dat geen sprake is van verjaring. De strafvervolging van de aansprakelijkgestelde partij kan gegrond worden op artikel 141 jo. 300 lid 2 jo. 302 lid 1 Sr. Voor al die strafbare feiten geldt dat het misdrijven zijn waarvoor het recht tot strafvordering nog niet is verjaard. In het gunstigste geval is sprake van een verjaringstermijn van twaalf jaren, te rekenen met ingang van de dag van het incident. Aan dit oordeel doet niet af dat het gerechtshof in de beklagzaak ex artikel 12 Sv van oordeel was dat uit het dossier en het verhandelde in raadkamer van onvoldoende aanknopingspunten is gebleken die zicht zouden kunnen bieden op een succesvolle strafvervolging. Nu het beroep op verjaring is verworpen, zal het hof een inhoudelijk oordeel moeten geven over de vorderingen van de benadeelde partij. Het hof zal daartoe eerst een mondelinge behandeling bepalen als bedoeld in artikel 87 Rv. Tijdens die mondelinge behandeling zullen partijen de gelegenheid krijgen hun stellingen in de procedure bij de kantonrechter nader toe te lichten en deze desgewenst uit te breiden. 21-05-2024
Rechtbank
- Rechtbank Noord-Holland Strafrecht. Veroordeling voor overtreding van artikel 6 WVW 1994. Aan de ouders en de partner van het overleden slachtoffer wordt elk een bedrag van € 20.000 aan shockschadevergoeding toegekend. Aan de broer wordt een bedrag van € 17.500 aan shockschadevergoeding toegekend. 26-09-2024
- Rechtbank Overijssel Geen letsel. Aanrijding tussen twee automobilisten, waarbij beiden stellen dat zij door groen licht zijn gereden. De linksafslaande auto botst op een rechtdoorrijdende tegenligger. De rechtbank oordeelt dat de linksafslaande automobilist aansprakelijk is, ondanks het veronderstelde groene licht. Volgens de rechtbank heeft de linkafslaande automobilist onvoldoende gecontroleerd of hij de weg kon oversteken en dat kan hem worden verweten. Wanneer voorzichtiger het kruisingsvlak was opgereden en was gekeken of er verkeer van rechts kwam, had hij de rechtdoorrijdende automobilist kunnen zien aankomen. Het eigenschuldverweer slaagt niet. 24-09-2024
- Rechtbank Noord-Holland Strafrecht. Veroordeling voor doodslag, poging doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. Aan de zus van het overleden slachtoffer die aanwezig was bij het incident, wordt een bedrag van € 17.500 aan shockschadevergoeding toegekend. De andere zus was niet bij het schietincident aanwezig, maar zij heeft haar broer in het ziekenhuis geïdentificeerd, waar zij werd geconfronteerd met het gehavende lichaam. Aan haar wordt een bedrag van € 10.000 aan shockschadevergoeding toegekend. 19-09-2024
- Rechtbank Rotterdam Tijdens een voetbalwedstrijd voert een voetballer een sliding tackle uit op een andere voetballer. De bal werd niet geraakt, maar het rechterbeen van de voetballer werd getackeld. Als gevolg van deze tackle heeft de voetballer zijn kuit- en scheenbeen gebroken. Aan de vordering is ten grondslag gelegd dat de voetballer met het uitvoeren van de sliding tackle onrechtmatig zou hebben gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW. De rechtbank leidt uit alle verklaringen in samenhang bezien af dat de tackle in het kader van een sport- en spelsituatie heeft plaatsgevonden. Dat de voetballer te laat was met zijn tackle duidt erop dat hij de spelregels heeft overtreden. Dat hij daarmee zodanig gevaarlijk heeft gehandeld dat de andere voetballer deze tackle niet hoefde te verwachten, is naar het oordeel van de rechtbank niet vast komen te staan. Ten slotte is ook niet vast komen te staan dat de voetballer doelbewust het risico heeft genomen dat hij met zijn tackle letselschade zou toebrengen aan de andere voetballer. Er is onvoldoende geconcretiseerd waarom een aanmerkelijke kans op letsel voorzienbaar was. De rechtbank passeert het bewijsaanbod en de vorderingen worden afgewezen. 18-09-2024
- Rechtbank Gelderland Aansprakelijkheid voor letselschade ontstaan bij het voorbereiden van een oplegger op het lossen van de lading. Op enig moment is het slachtoffer, die naast de oplegger stond, geraakt door een of meer vallende horizontale liggers, als gevolg waarvan hij letsel heeft opgelopen. Het slachtoffer houdt de beweerdelijke vervoerders, hun aansprakelijkheidsverzekeraar, de beweerdelijke ondervervoerder en de WAM-verzekeraar van de oplegger aansprakelijk. Toepassing van het begrip ‘deelneming aan het verkeer van een voertuig’ in de zin van de aangevulde Richtlijn 2009/103/EG. De rechtbank beoordeelt per gedaagde partij afzonderlijk of zij aansprakelijk is. In het algemeen wordt daarbij vooropgesteld dat volgens het slachtoffer de chauffeur en de bijrijder van de vrachtwagen bij het verplaatsen van een staander jegens hem onrechtmatig, want toerekenbaar onzorgvuldig hebben gehandeld, omdat zij daarbij metalen liggers van de oplegger op hem hebben laten vallen. De rechtbank komt tot de conclusie dat de chauffeur en de bijrijder van de vrachtwagen toerekenbaar onrechtmatig hebben gehandeld jegens de benadeelde partij. Voor deze fout is de feitelijke vervoerder aansprakelijk ex artikel 6:170 BW en de daadwerkelijke vervoerder ex artikel 6:171 BW. 18-09-2024
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant Aansprakelijkheid formele en/of materiële werkgever jegens werknemer en onderling. De rechtbank komt, na een eerder gewezen tussenvonnis, toe aan de beoordeling van de vraag of de werkgever aansprakelijk is jegens de werknemer wegens schending van artikel 7:658 BW. De werkgever stelt onder andere dat het geenszins gebruikelijk is dat een mast breekt bij hijswerkzaamheden, een mast normaal gesproken deze krachten moet kunnen hebben en er een wegafzetting is geplaatst. De werknemer betwist dat aan de zorgplicht is voldaan en voert aan dat onvoldoende specifieke instructies zijn gegeven over hoe om te gaan met probleemsituaties en tijdens de toolboxmeetings ten onrechte geen aandacht werd besteed aan voorafgaande inspectie van het te hijsen object. Partijen verschillen onder meer van mening over welke (voorzorgs)maatregelen gebruikelijk zijn bij de uitgevoerde werkzaamheden, over welke risico’s voorzienbaar waren en over de (mate van) zorgvuldigheid die van de werkgever gevergd kon worden. De rechtbank acht het wenselijk om een onderzoek door een deskundige in te laten stellen en stelt partijen in de gelegenheid zich onder andere uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht en houdt verdere iedere beslissing aan. 21-08-2024
- Rechtbank Limburg Geen letsel. Deelgeschil. Naar aanleiding van het ingediende verweerschrift door Achmea trekt verzoeker een dag voor de geplande mondelinge behandeling zijn verzoek in. Achmea maakt aanspraak op een proceskostenveroordeling van verzoeker. Verzoeker wordt in de proceskosten van Achmea veroordeeld, omdat sprake is van misbruik van procesrecht. De kantonrechter oordeelt dat sprake is van een onnodig ingestelde procedure. De gemachtigde van verzoeker houdt zich kennelijk vaker bezig met letselschadezaken en mag dan ook bekend worden verondersteld met de situaties waarvoor een deelgeschil bedoeld is. Naar het oordeel van de kantonrechter had dan ook op voorhand duidelijk moeten zijn dat nakoming van verplichtingen uit hoofde van een schadeverzekering inzittenden, niet door middel van een deelgeschilprocedure aan de kantonrechter of rechtbank kan worden voorgelegd. 26-06-2024