Naar boven ↑

Update

Nummer 37, 2024
Uitspraken van 08-10-2024 tot 14-10-2024
Redactie: Mr. H. Vorsselman, mr. drs. I. van der Zalm, mr. Y. Bosschaart en J. Stulp.

Geachte heer/mevrouw,

Bijgaand treft u een nieuwe PS Updates aan. 

Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, die te raadplegen zijn via de hyperlinks onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.

Schending informed consent en causaal verband: gerechtvaardigd vertrouwen gewekt door verzekeraar. 
Medische aansprakelijkheid. Vrouw is na een operatie aan een hersentumor bestraald door radiotherapeuten van de stichting Radiotherapiegroep (hierna: RTG). Enige tijd na de bestralingen merkte de vrouw dat haar gezichtsvermogen achteruitging en heeft een oogarts geconstateerd dat zij blind is geworden. De vrouw heeft RTG aansprakelijk gesteld. Na een deskundigenbericht heeft de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van RTG erkend dat aan de vrouw niet de keus is gegeven om te kiezen voor een afwachtend beleid in plaats van het ondergaan van de bestraling, oftewel zij heeft erkend dat sprake is (geweest) van schending van het informed consent. Er werd een voorschot van € 50.000 betaald. In een deelgeschilprocedure en daaropvolgende bodemprocedure heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzoek dat de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar is gehouden aan de erkenning van de aansprakelijkheid, moet worden afgewezen wegens gebrek aan belang. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij een verklaring voor recht vordert dat RTG en diens beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar het causaal verband tussen het volledige visusverlies en de schending van het informed consent voorbehoudsloos hebben erkend. In hoger beroep staat dus enkel het oordeel van de rechtbank over de reikwijdte van de erkenning van de aansprakelijkheid ter discussie. Naar het oordeel van het hof heeft de belangenbehartiger van de vrouw (namens haar) gerechtvaardigd erop mogen vertrouwen dat de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar ervan uitging dat sprake was van een medisch causaal verband tussen de bestraling en de later ingetreden blindheid – en dat het debat over de erkenning van de omvang van de aansprakelijkheid was afgesloten. Tot en met de brief van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar (erkenning aansprakelijkheid zonder voorbehoud) is door de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar geen discussiepunt gemaakt van de mogelijke oorzaak van de blindheid van de vrouw. Het hoger beroep slaagt en de vordering van de vrouw wordt toegewezen (PS 2024-0473).

Verzoek verstrekken medische informatie na overlijden toegewezen.
Inzage in medisch dossier van overleden zoon als gevolg van suïcide in de periode dat hij in een zorginstelling woonde en onder behandeling stond van de GGZ. De moeder vordert afgifte van een kopie van het (medisch) dossier van haar zoon ex artikel 7:458a lid 1 BW. Zij stelt een zwaarwegend belang te hebben bij de inzage, omdat het vermoeden bestaat van een medische fout aan de zijde van GGZ en een beroepsfout (onzorgvuldig handelen) van de zorginstelling. De kantonrechter komt tot de conclusie dat de moeder recht heeft op inzage in het medisch dossier bij de GGZ, nu zij aannemelijk heeft gemaakt dat dit belang door de weigering om inzage te geven mogelijk wordt geschaad en dat inzage in of afschrift van het dossier noodzakelijk is voor de behartiging van dit belang (artikel 7:458a lid 1 aanhef en onder c BW). De kantonrechter komt ook tot het oordeel dat de zorginstelling inzage en/of afschrift van het behandeldossier dient te verstrekken op grond van artikel 843a Rv. Het handelen van beide instellingen roept vragen op en vindt bevestiging in het rapport van de GGD. Omdat de inschatting van de suïcidaliteit van de jongen achteraf gezien verkeerd is geweest, ligt naar het oordeel van de kantonrechter voor de hand dat de moeder worstelt met de vraag waar het is misgegaan en of haar zoon wel de juiste behandeling heeft gekregen. Instelling dient ook het intern onderzoeksrapport te verstrekken (PS 2024-0474).

Fiscaal: blijvende gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid: VAV onbelast.
Vrouw (ondernemer) heeft een lumpsum schadevergoeding ontvangen, omdat zij betrokken is geraakt bij een bedrijfsongeval waarbij zij voetletsel heeft opgelopen. In geschil is in hoeverre de schadevergoeding onbelast is. De schadevergoeding bestaat uit de schadecomponent verlies van arbeidsvermogen en de schadecomponent overige materiële schade en immateriële schade. De component verlies van arbeidsvermogen behoort in beginsel tot de winst uit onderneming. Het hof is daarom van oordeel dat de vrouw de meest gerede partij is om aannemelijk te maken dat de schadevergoeding is uitgekeerd wegens een blijvend verlies van arbeidsvermogen. Aangezien de schadecomponent materiële en immateriële schade in beginsel behoort tot de privésfeer, rust op de inspecteur de bewijslast dat er ten aanzien van deze component sprake is van een bron van inkomen. Het hof is van oordeel dat de vrouw aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van blijvende gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid en dat partijen de bedoeling hebben gehad om een schadevergoeding overeen te komen die is gelegen in het feit dat belanghebbende de fysiek belastende tot haar onderneming behorende activiteiten blijvend niet meer kan uitoefenen. De schadecomponent verlies van arbeidsvermogen is zodoende onbelast. Het hof is verder van oordeel dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vergoeding van materiële en immateriële schade in verband staat met een bron van inkomen. Ook dit gedeelte van de schadevergoeding is daarom onbelast (PS 2024-0479).

Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps-updates@boom.nl.

Met vriendelijke groet,

Ilona van der Zalm & Armin Vorsselman 
PS Updates

Hoge Raad

Hof

Rechtbank