Update
Geachte heer/mevrouw,
Bijgaand treft u een nieuwe PS Updates aan.
Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, die te raadplegen zijn via de hyperlinks onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.
Schending informed consent en causaal verband: gerechtvaardigd vertrouwen gewekt door verzekeraar.
Medische aansprakelijkheid. Vrouw is na een operatie aan een hersentumor bestraald door radiotherapeuten van de stichting Radiotherapiegroep (hierna: RTG). Enige tijd na de bestralingen merkte de vrouw dat haar gezichtsvermogen achteruitging en heeft een oogarts geconstateerd dat zij blind is geworden. De vrouw heeft RTG aansprakelijk gesteld. Na een deskundigenbericht heeft de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van RTG erkend dat aan de vrouw niet de keus is gegeven om te kiezen voor een afwachtend beleid in plaats van het ondergaan van de bestraling, oftewel zij heeft erkend dat sprake is (geweest) van schending van het informed consent. Er werd een voorschot van € 50.000 betaald. In een deelgeschilprocedure en daaropvolgende bodemprocedure heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzoek dat de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar is gehouden aan de erkenning van de aansprakelijkheid, moet worden afgewezen wegens gebrek aan belang. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij een verklaring voor recht vordert dat RTG en diens beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar het causaal verband tussen het volledige visusverlies en de schending van het informed consent voorbehoudsloos hebben erkend. In hoger beroep staat dus enkel het oordeel van de rechtbank over de reikwijdte van de erkenning van de aansprakelijkheid ter discussie. Naar het oordeel van het hof heeft de belangenbehartiger van de vrouw (namens haar) gerechtvaardigd erop mogen vertrouwen dat de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar ervan uitging dat sprake was van een medisch causaal verband tussen de bestraling en de later ingetreden blindheid – en dat het debat over de erkenning van de omvang van de aansprakelijkheid was afgesloten. Tot en met de brief van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar (erkenning aansprakelijkheid zonder voorbehoud) is door de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar geen discussiepunt gemaakt van de mogelijke oorzaak van de blindheid van de vrouw. Het hoger beroep slaagt en de vordering van de vrouw wordt toegewezen (PS 2024-0473).
Verzoek verstrekken medische informatie na overlijden toegewezen.
Inzage in medisch dossier van overleden zoon als gevolg van suïcide in de periode dat hij in een zorginstelling woonde en onder behandeling stond van de GGZ. De moeder vordert afgifte van een kopie van het (medisch) dossier van haar zoon ex artikel 7:458a lid 1 BW. Zij stelt een zwaarwegend belang te hebben bij de inzage, omdat het vermoeden bestaat van een medische fout aan de zijde van GGZ en een beroepsfout (onzorgvuldig handelen) van de zorginstelling. De kantonrechter komt tot de conclusie dat de moeder recht heeft op inzage in het medisch dossier bij de GGZ, nu zij aannemelijk heeft gemaakt dat dit belang door de weigering om inzage te geven mogelijk wordt geschaad en dat inzage in of afschrift van het dossier noodzakelijk is voor de behartiging van dit belang (artikel 7:458a lid 1 aanhef en onder c BW). De kantonrechter komt ook tot het oordeel dat de zorginstelling inzage en/of afschrift van het behandeldossier dient te verstrekken op grond van artikel 843a Rv. Het handelen van beide instellingen roept vragen op en vindt bevestiging in het rapport van de GGD. Omdat de inschatting van de suïcidaliteit van de jongen achteraf gezien verkeerd is geweest, ligt naar het oordeel van de kantonrechter voor de hand dat de moeder worstelt met de vraag waar het is misgegaan en of haar zoon wel de juiste behandeling heeft gekregen. Instelling dient ook het intern onderzoeksrapport te verstrekken (PS 2024-0474).
Fiscaal: blijvende gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid: VAV onbelast.
Vrouw (ondernemer) heeft een lumpsum schadevergoeding ontvangen, omdat zij betrokken is geraakt bij een bedrijfsongeval waarbij zij voetletsel heeft opgelopen. In geschil is in hoeverre de schadevergoeding onbelast is. De schadevergoeding bestaat uit de schadecomponent verlies van arbeidsvermogen en de schadecomponent overige materiële schade en immateriële schade. De component verlies van arbeidsvermogen behoort in beginsel tot de winst uit onderneming. Het hof is daarom van oordeel dat de vrouw de meest gerede partij is om aannemelijk te maken dat de schadevergoeding is uitgekeerd wegens een blijvend verlies van arbeidsvermogen. Aangezien de schadecomponent materiële en immateriële schade in beginsel behoort tot de privésfeer, rust op de inspecteur de bewijslast dat er ten aanzien van deze component sprake is van een bron van inkomen. Het hof is van oordeel dat de vrouw aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van blijvende gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid en dat partijen de bedoeling hebben gehad om een schadevergoeding overeen te komen die is gelegen in het feit dat belanghebbende de fysiek belastende tot haar onderneming behorende activiteiten blijvend niet meer kan uitoefenen. De schadecomponent verlies van arbeidsvermogen is zodoende onbelast. Het hof is verder van oordeel dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vergoeding van materiële en immateriële schade in verband staat met een bron van inkomen. Ook dit gedeelte van de schadevergoeding is daarom onbelast (PS 2024-0479).
Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps-updates@boom.nl.
Met vriendelijke groet,
Ilona van der Zalm & Armin Vorsselman
PS Updates
Hoge Raad
Hof
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Medische aansprakelijkheid. Vrouw is na een operatie aan een hersentumor bestraald door radiotherapeuten van de stichting Radiotherapiegroep (hierna: RTG). Enige tijd na de bestralingen merkte de vrouw dat haar gezichtsvermogen achteruitging en heeft een oogarts geconstateerd dat zij blind is geworden. De vrouw heeft RTG aansprakelijk gesteld. Na een deskundigenbericht heeft de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van RTG erkend dat aan de vrouw niet de keus is gegeven om te kiezen voor een afwachtend beleid in plaats van het ondergaan van de bestraling, oftewel zij heeft erkend dat sprake is (geweest) van schending van het informed consent. Er werd een voorschot van € 50.000 betaald. In een deelgeschilprocedure en daaropvolgende bodemprocedure heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzoek dat de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar is gehouden aan de erkenning van de aansprakelijkheid, moet worden afgewezen wegens gebrek aan belang. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij een verklaring voor recht vordert dat RTG en diens beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar het causaal verband tussen het volledige visusverlies en de schending van het informed consent voorbehoudsloos hebben erkend. In hoger beroep staat dus enkel het oordeel van de rechtbank over de reikwijdte van de erkenning van de aansprakelijkheid ter discussie. Naar het oordeel van het hof heeft de belangenbehartiger van de vrouw (namens haar) gerechtvaardigd erop mogen vertrouwen dat de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar ervan uitging dat sprake was van een medisch causaal verband tussen de bestraling en de later ingetreden blindheid – en dat het debat over de erkenning van de omvang van de aansprakelijkheid was afgesloten. Tot en met de brief van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar (erkenning aansprakelijkheid zonder voorbehoud) is door de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar geen discussiepunt gemaakt van de mogelijke oorzaak van de blindheid van de vrouw. Het hoger beroep slaagt en de vordering van de vrouw wordt toegewezen. 01-10-2024
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch Tijdens het rooien van bomen maakt een bedrijf een fout, met als gevolg dat een boomtop op de schutting van de benadeelde terecht is gekomen. De boomtop is op zijn nek/schouder terechtgekomen. De aansprakelijkheid is door de aansprakelijkheidsverzekeraar van het bedrijf (Achmea) namens het bedrijf erkend. In hoger beroep betoogt Achmea dat zij niet rechtstreeks door een benadeelde kan worden aangesproken in die zin dat Achmea aansprakelijk kan worden gehouden. Voor zover de benadeelde een beroep heeft willen doen op artikel 7:954 BW, had zij het bedrijf in het geding moeten roepen. Het hof oordeelt dat ondanks dat de benadeelde het bedrijf niet tijdig in het geding heeft geroepen ex artikel 7:954 lid 6 BW, dit in hoger beroep kan worden hersteld door het bedrijf ex artikel 118 Rv op te roepen. De grief van Achmea leidt niet tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde. De benadeelde stelt dat hij voor het ongeval geen klachten had aan zijn nek, rug, schouder, linkerarm of linkerhand. Naar het oordeel van het hof ligt het op de weg van de benadeelde om met behulp van het huisartsenjournaal voorgaande stelling te onderbouwen. Ook acht het hof voorlichting door een deskundige noodzakelijk. Partijen worden in de gelegenheid gesteld om zich tijdens de zitting uit te laten over de persoon (personen) van de te benoemen deskundige(n) en over de vraagstelling. 27-08-2024
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch Ernstig geweldsincident waarbij een man een vrouw in haar woning door het hoofd schiet. De rechtbank heeft de man veroordeeld voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de vrouw en het betalen van een bedrag van in totaal € 668.350,11, bestaande uit onder andere het verlies van arbeidsvermogen en immateriële schadevergoeding. Het gaat in hoger beroep enkel over de hoogte van het verlies aan arbeidsvermogen, inclusief pensioenschade en de fiscale component daarvan. Volgens het hof mogen er niet al te strenge eisen worden gesteld aan wat de vrouw stelt ter onderbouwing van haar verlies aan verdienvermogen. Dat geldt ook met betrekking tot het door haar genoten fiscaal loon over 2020 en het bewijs dat door de vrouw dienaangaande wordt overgelegd. In dat verband acht het hof verder van belang dat uit de weergave door het expertisebureau van de genomen uitgangspunten blijkt dat niet de maximale claim is berekend. Het expertisebureau heeft in zijn berekening immers niet meegenomen de mogelijkheid dat de vrouw periodiekverhogingen zouden zijn toegekend, welke mogelijkheid naar het oordeel van het hof niet op voorhand illusoir is te achten. Ook de mogelijkheid dat de vrouw zou zijn doorgegroeid naar een beter verdienende andere functie binnen de zorg is door het expertisebureau niet in de berekening meegenomen, terwijl die mogelijkheid naar het oordeel van het hof evenmin illusoir is te achten, mede gelet op de jonge leeftijd van de vrouw. Alle grieven falen, het hof bekrachtigt het bestreden eindvonnis. 27-08-2024
- Gerechtshof Amsterdam Eindarrest na tussenarrest in twee gezamenlijk behandelde letselschadezaken. Geweldsincident als gevolg van irritatie over en weer in het verkeer en een aanrijding. Het incident kende twee fasen en daarbij is een persoon gewond geraakt. De gewonde man heeft van twee mannen, broers van elkaar, een schadevergoeding gevorderd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de broers allebei aansprakelijk zijn voor een deel van de schade. De broers zijn afzonderlijk van elkaar in hoger beroep gekomen tegen het vonnis van de rechtbank. Ook de gewonde man is het niet eens met het vonnis en ook hij is in hoger beroep gekomen. De broers worden ook strafrechtelijk vervolgd. Het hof verwerpt de beide beroepen op eigen schuld en oordeelt dat de ene broer aansprakelijk is voor alle schade die de gewonde man heeft opgelopen ten gevolge van het geweld in beide fasen van het incident. De andere broer is slechts aansprakelijk voor de schade ten gevolge van het slaan in de tweede fase. (Alleen) ten aanzien van die tweede fase zijn de broers hoofdelijk aansprakelijk. Het hof beoordeelt verschillende gevorderde schadeposten, waaronder het verlies aan arbeidsvermogen en vergoeding van immateriële schade. Het hof acht het aannemelijk dat het letsel, gelet op het feit dat een deel van het letsel, ook na operatief ingrijpen, ten dele blijvende schade met beperkingen tot gevolg heeft gehad dan wel dat nog een of meer operaties nodig zullen zijn. Als vergoeding van immateriële schade is in totaal het gevorderde bedrag van € 17.000 passend. 13-08-2024
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch Vrouw (ondernemer) heeft een lumpsum schadevergoeding ontvangen, omdat zij betrokken is geraakt bij een bedrijfsongeval waarbij zij voetletsel heeft opgelopen. In geschil is in hoeverre de schadevergoeding onbelast is. De schadevergoeding bestaat uit de schadecomponent verlies van arbeidsvermogen en de schadecomponent overige materiële schade en immateriële schade. De component verlies van arbeidsvermogen behoort in beginsel tot de winst uit onderneming. Het hof is daarom van oordeel dat de vrouw de meest gerede partij is om aannemelijk te maken dat de schadevergoeding is uitgekeerd wegens een blijvend verlies van arbeidsvermogen. Aangezien de schadecomponent materiële en immateriële schade in beginsel behoort tot de privésfeer, rust op de inspecteur de bewijslast dat er ten aanzien van deze component sprake is van een bron van inkomen. Het hof is van oordeel dat de vrouw aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van blijvende gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid en dat partijen de bedoeling hebben gehad om een schadevergoeding overeen te komen die is gelegen in het feit dat belanghebbende de fysiek belastende tot haar onderneming behorende activiteiten blijvend niet meer kan uitoefenen. De schadecomponent verlies van arbeidsvermogen is zodoende onbelast. Het hof is verder van oordeel dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vergoeding van materiële en immateriële schade in verband staat met een bron van inkomen. Ook dit gedeelte van de schadevergoeding is daarom onbelast. 17-07-2024
- Gerechtshof Den Haag Fysiotherapeut en manueel therapeut heeft een patiënt in verband met nekklachten een tweetal behandelingen gegeven. Enige tijd na de tweede behandeling is bij de patiënt een herseninfarct geconstateerd, waarvan hij blijvende klachten ondervindt. Volgens hem heeft de therapeut niet de zorg van een redelijk bekwaam en redelijk handelend therapeut betracht en is het herseninfarct het gevolg van de behandelingen. Het hof oordeelt, net als de rechtbank, dat het causaal verband tussen de behandeling en het herseninfarct niet is komen vast te staan. Het enkele feit dat de patiënt enkele weken na de behandeling een infarct heeft gekregen, is onvoldoende voor het toepassen van de omkeringsregel. Het hof wijst de vorderingen af. 09-07-2024
Rechtbank
- Rechtbank Amsterdam Deelgeschil. Aanrijding tussen een voetganger en een automobilist op een zebrapad. De kantonrechter stelt voorop dat alleen een deelgeschil kan worden gestart als sprake is van schade door dood of letsel. Tussen partijen is in geschil of hier sprake van is. De kantonrechter acht, anders dan Univé, de voetganger ontvankelijk in zijn verzoek. Dat de voetganger een vorm van letselschade als gevolg van de aanrijding heeft opgelopen, heeft hij – weliswaar op zeer summiere wijze – voldoende aannemelijk gemaakt. Alleen al het onbetwiste feit dat hij na de aanrijding door ambulancemedewerkers is onderzocht en is meegenomen naar het ziekenhuis wijst hierop. Hiermee is voldaan aan de in dit deelgeschil geldende ondergrens voor ontvankelijkheid. Uit de verschillende getuigenverklaringen kan de kantonrechter niet afleiden dat de voetganger expres tegen de auto is aangelopen. Dat er sprake was van overmacht, doordat de voetganger het zebrapad niet juist zou hebben gebruikt, heeft Univé onvoldoende voor het voetlicht weten te brengen. Dit geldt ook voor het eigenschuldverweer. Univé is aansprakelijk voor de door de voetganger geleden schade als gevolg van de aanrijding. 02-10-2024
- Rechtbank Rotterdam Kort geding. Achteropaanrijding met schade tot gevolg. De verzekeraar van de schadeveroorzakende partij heeft aansprakelijkheid voor het ongeval erkend en heeft voorschotbedragen uitgekeerd aan de benadeelde. Deze zaak gaat over de vraag of de verzekeraar verplicht is aan de benadeelde een aanvullend voorschot toe te kennen op de schade die is geleden als gevolg van de aanrijding. De voorzieningenrechter oordeelt dat bij de huidige stand van zaken onvoldoende duidelijk is dat de persoonlijke schade van de benadeelde hoger is dan het bedrag dat de verzekeraar tot nu toe al heeft uitgekeerd. Dat deel van de vordering wordt daarom afgewezen. Voor wat betreft de vergoeding van buitengerechtelijke kosten (medisch adviseur en advocaat) zijn er naar het oordeel van de voorzieningenrechter gegronde twijfels over de redelijkheid van die kosten, maar brengt een belangenafweging mee dat de benadeelde toch recht heeft op een aanvullend voorschot. Ten slotte is de voorzieningenrechter van oordeel dat Allianz op dit moment niet verplicht is te beginnen met een re-integratietraject. Prioriteit moet nu worden gegeven aan een onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige. 02-10-2024
- Rechtbank Rotterdam Incident ex artikel 843a Rv. Werknemer spreekt werkgever in de hoofdzaak aan en vordert een verklaring voor recht dat zijn werkgever aansprakelijk is voor de schade als gevolg van een bedrijfsongeval. In dit incident vordert de werkgever op grond van artikel 843a Rv dat de werknemer het huisartsenjournaal verstrekt. De rechtbank oordeelt dat de werknemer een huisartsenjournaal vanaf twee jaar vóór het bedrijfsongeval aan zijn werkgever moet verstrekken, zodat de werkgever haar verweer over het causaal verband tussen de klachten en het ongeval kan onderbouwen. Van een gewichtige redenen aan de kant van de werknemer is niet gebleken, nu hij in zijn geheel niet heeft gereageerd op de vordering in het artikel 843a-incident. Van de situatie waarin redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder de verschaffing van het huisartsenjournaal is gewaarborgd is ook niet gebleken. 20-09-2024
- Rechtbank Midden-Nederland Inzage in medisch dossier van overleden zoon als gevolg van suïcide in de periode dat hij in een zorginstelling woonde en onder behandeling stond van de GGZ. De moeder vordert afgifte van een kopie van het (medisch) dossier van haar zoon ex artikel 7:458a lid 1 BW. Zij stelt een zwaarwegend belang te hebben bij de inzage, omdat het vermoeden bestaat van een medische fout aan de zijde van GGZ en een beroepsfout (onzorgvuldig handelen) van de zorginstelling. De kantonrechter komt tot de conclusie dat de moeder recht heeft op inzage in het medisch dossier bij de GGZ, nu zij aannemelijk heeft gemaakt dat dit belang door de weigering om inzage te geven mogelijk wordt geschaad en dat inzage in of afschrift van het dossier noodzakelijk is voor de behartiging van dit belang (artikel 7:458a lid 1 aanhef en onder c BW). De kantonrechter komt ook tot het oordeel dat de zorginstelling inzage en/of afschrift van het behandeldossier dient te verstrekken op grond van artikel 843a Rv. Het handelen van beide instellingen roept vragen op en vindt bevestiging in het rapport van de GGD. Omdat de inschatting van de suïcidaliteit van de jongen achteraf gezien verkeerd is geweest, ligt naar het oordeel van de kantonrechter voor de hand dat de moeder worstelt met de vraag waar het is misgegaan en of haar zoon wel de juiste behandeling heeft gekregen. Instelling dient ook het intern onderzoeksrapport te verstrekken. 18-09-2024
- Rechtbank Den Haag Politieagent is ontslagen wegens ernstig plichtsverzuim. Een jaar later is bij hem de diagnose PTSS vastgesteld. De Politie heeft de PTSS tien jaar later erkend als beroepsziekte. Daarbij is aangenomen dat de PTSS is opgelopen door het meemaken van traumatische gebeurtenissen tijdens het werk en dat daarop niet adequaat door de Politie als werkgever is gereageerd. De man stelt de Politie aansprakelijk voor zijn beroepsziekte. Bij besluit heeft de man een immateriële schadevergoeding van € 150.000 gekregen. Bij het besluit over de vergoeding van de restschade (materiële en immateriële schade) wordt een bedrag van € 517.000 aan schadevergoeding toegekend. Bij het besluit op de aansprakelijkstelling voor de vermogensschade wordt aan de man in totaal € 225.000 toegekend, maar hij is het niet eens met dit bedrag en maakt bezwaar. In de beslissing op bezwaar maakt de Politie een volledige heroverweging en komt tot de conclusie dat er in het geheel geen schadevergoeding voor vermogensschade toegekend had moeten worden. Omdat het volgens de Politie in dit geval verboden is de positie van iemand die in bezwaar komt te verslechteren door het nemen van een nadeliger besluit dan oorspronkelijk was genomen (verbod op reformatio in peius) heeft de Politie de toegekende schadevergoeding in stand gelaten. De rechtbank stelt vast dat alleen nog de schadepost van de schade uit de verkoop van de woning ter beoordeling voorligt. De man slaagt niet in het aannemelijk maken dat zijn schade het gevolg is van de schending van de zorgplicht en de PTSS dan wel van het onrechtmatige ontslagbesluit. De man heeft nagelaten zijn stelling, dat het ontslag en de PTSS en de vermogensrechtelijke gevolgen daarvan hem in de financiële problemen hebben gebracht, met stukken te onderbouwen. Het had op de weg van de man gelegen om inzicht te bieden in zijn vermogenspositie ten tijde van het ontslag en ten tijde van de verkoop van de woning en in hoe deze zich in de tussenliggende periode heeft ontwikkeld. Gelet hierop is het voor de rechtbank niet nodig de omvang van de schade te bespreken. Het beroep is ongegrond. 10-09-2024
- Rechtbank Den Haag Generalist bij de Politie is ontslagen wegens ongeschiktheid. Twee jaar later is bij de man de diagnose PTSS vastgesteld, welke de Politie heeft erkend als beroepsziekte. Daarbij is aangenomen dat de PTSS is opgelopen door het meemaken van traumatische gebeurtenissen tijdens het werk en dat daarop niet adequaat door de Politie als werkgever is gereageerd. De man heeft de Politie aansprakelijk gesteld voor zijn beroepsziekte. De man heeft een immateriële schadevergoeding ontvangen van € 150.000 en een vergoeding van de restschade PTSS waarbij een bedrag van € 514.608 aan schadevergoeding wordt toegekend. De man is het niet eens met de hoogte van de schadevergoeding voor de vermogensschade (waaronder de noodgedwongen verkoop van twee woningen) en maakt bezwaar. In de beslissing op bezwaar maakt de Politie een volledige heroverweging en komt tot de conclusie dat er in het geheel geen schadevergoeding voor vermogensschade toegekend had moeten worden. Omdat het volgens de Politie in dit geval verboden is de positie van iemand die in bezwaar komt te verslechteren door het nemen van een nadeliger besluit dan oorspronkelijk was genomen (verbod op reformatio in peius) heeft de Politie de toegekende schadevergoeding in stand gelaten. De man wenst in deze procedure alleen een uitspraak over de schadeposten van de verkoop van de woningen en de inboedel/inventaris, alsmede de schade vanwege huishoudelijke hulp, mantelzorg en verlies aan zelfwerkzaamheid. De man slaagt niet in het aannemelijk maken dat zijn schade het gevolg is van de schending van de zorgplicht en de PTSS dan wel van het onrechtmatige ontslagbesluit. Gelet hierop is het voor de rechtbank niet nodig de omvang van de schade te bespreken. Het beroep is ongegrond. 10-09-2024
- Rechtbank Overijssel Advocaat heeft in een letselschadezaak juridische bijstand aan cliënt verleend. Zij wil dat de cliënt voor haar werkzaamheden betaalt. De cliënt weigert dat, omdat hij vindt dat de advocaat zijn belangen niet goed heeft behartigd en in zijn letselschadezaak een voor hem negatieve schikking heeft getroffen. Dit verweer faalt. De kantonrechter is van oordeel dat de cliënt tegenover de advocaat in zijn betalingsverplichting is tekortgeschoten. De kantonrechter is van oordeel dat uit de in de overeenkomst van opdracht opgenomen tekst: ‘De opdrachtgever blijft te allen tijde de debiteur en verantwoordelijk voor de betaling van de kosten van de opdrachtnemer. De facturen worden ook op zijn naam gesteld en in principe maandelijks toegezonden’, volgt dat de cliënt in beginsel zelf verantwoordelijk is en blijft voor de betaling van de kosten van de werkzaamheden van de advocaat. Gesteld noch gebleken is dat de cliënt voorgaande niet heeft begrepen. 03-09-2024