Naar boven ↑

Update

Nummer 38, 2024
Uitspraken van 15-10-2024 tot 21-10-2024
Redactie: Mr. H. Vorsselman, mr. drs. I. van der Zalm, mr. Y. Bosschaart en J. Stulp.

Geachte heer/mevrouw,

Bijgaand treft u een nieuwe PS Updates aan. 

Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, die te raadplegen zijn via de hyperlinks onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.

Hof: verzekeraar mag weigeren zaken te doen met belangenbehartiger.
Kort geding. Verzekeraar, althans gevolgmachtigd agent, weigert om letselschadezaken af te handelen met een letselschadebureau en haar voormalige bestuurder met wie zij geen zaken meer wil doen. In deze zaak gaat het in de kern om de vraag of Unigarant kan weigeren om nog letselschadezaken af te handelen met Columbus (en haar voormalige bestuurder). Volgens het hof mag een verzekeraar dat alleen weigeren wanneer zij daarvoor goede redenen heeft. Daar zal met name sprake van zijn als er gegronde redenen zijn om te vrezen dat het schaderegelingsproces met de benadeelde vanwege de belangenbehartiger niet goed zal verlopen of onnodige vertraging zal oplopen, omdat de belangenbehartiger er blijk van heeft gegeven: niet (voldoende) betrouwbaar te zijn, bijvoorbeeld door onjuiste informatie te verstrekken, en/of klaarblijkelijk niet te beschikken over de kennis en ervaring die noodzakelijk is voor het adequaat begeleiden van de benadeelde in het schaderegelingsproces, en/of onredelijk hoge buitengerechtelijke kosten in rekening te brengen. In dit geval is voldoende aannemelijk geworden dat de verzekeraar goede redenen heeft voor haar weigering. Het hof schetst in de uitspraak het kader voor de verhouding tussen de verzekeraar en de door de benadeelde gekozen belangenbehartiger en verwijst daarbij naar het recent verschenen WODC-rapport over de belangenbehartiger bij letselschade. Verder staat de vraag centraal of Unigarant terecht de voormalige bestuurder en Columbus voor de duur van acht jaren heeft geregistreerd in onder andere het EVR. De conclusie met betrekking tot de (EVR-)registraties is dat Unigarant onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat Columbus in de relatie tot Unigarant betrokken is geweest bij fraude. Dit betekent dat niet alleen de gegevens van de voormalig bestuurder, maar ook die van Columbus ten onrechte zijn geregistreerd in het Incidentenregister en het EVR. Unigarant wordt veroordeeld om deze registraties te beëindigen (PS 2024-0486).

Gevolgen Europese richtlijn voor overeenkomst van opdracht letselschadeadvocaat.
Prijsafspraak tussen (letselschade)advocaat en cliënt. Het aan het hof voorgelegde geschil betreft de financiële afwikkeling tussen een advocaat en een gewezen cliënt. De advocaat heeft in opdracht de bewindvoerder bijstand verleend in een medische aansprakelijkheidszaak van diens dochter, maar na enige jaren, na een tussen hen gerezen geschil, haar werkzaamheden neergelegd en een einddeclaratie toegestuurd. Deze is, evenals een aantal andere declaraties, onbetaald gebleven. Bij eindvonnis heeft de kantonrechter de vorderingen van de advocaat toegewezen. De bezwaren van de bewindvoerder richten zich in essentie op de gegrondheid c.q. de toewijsbaarheid van de in rekening gebrachte bedragen, waaronder die van de ingeschakelde medisch adviseur. De afspraken die in dit geschil ter discussie staan (werkzaamheden en uurtarief) zijn geen algemene voorwaarden van een overeenkomst, maar kernbedingen. Het hof concludeert dat het kernbeding, hoe duidelijk het taalkundig ook lijkt, niet voldoet aan het (minimale) vereiste dat de advocaat voor het aangaan van de overeenkomst aan een cliënt die informatie behoort te geven die de cliënt in staat stelt om met de nodige voorzichtigheid zijn beslissing te nemen, met volledige kennis van enerzijds de mogelijkheid dat onvoorzienbare toekomstige gebeurtenissen waarover de advocaat geen controle heeft, zich voordoen en anderzijds de gevolgen die deze kunnen hebben voor de duur van de desbetreffende juridische diensten. Dit betekent dat het beding niet transparant en niet voldoende duidelijk is in de zin van de Richtlijn oneerlijke bedingen. Ook oordeelt het hof dat het beding oneerlijk is. Het hoger beroep slaagt dus deels. De consequentie van het beding kan volgens het HvJ EU zijn dat de geleverde diensten onbetaald blijven, maar het hof oordeelt in deze zaak dat toewijzing van enige betaling geen geweld doet aan de ‘afschrikwekkende werking’ die het HvJ EU voorstaat bij een oneerlijk beding. Het hoger beroep slaagt dus deels (PS 2024-0488). 

Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps-updates@boom.nl.

Met vriendelijke groet,

Ilona van der Zalm & Armin Vorsselman 
PS Updates

Hoge Raad

Hof

Rechtbank