Update
Geachte heer/mevrouw,
Bijgaand treft u een nieuwe PS Updates aan.
Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, die te raadplegen zijn via de hyperlinks onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.
Conclusie A-G Hartlief: overwegingen over de vorderingen van de gemeente op uitzendbureau ter zake van vuurwerkschade van 11-jarige jongen die vuurwerk van uitzendkracht kreeg na seksueel misbruik.
Conclusie advocaat-generaal (A-G) Hartlief. Deze zaak komt voort uit dramatische gebeurtenissen die in 2013 hebben geleid tot zeer ernstig lichamelijk letsel van een destijds 11-jarige jongen, als gevolg van een explosie van een illegale vuurwerkbom. De jongen had het zware vuurwerk gekregen van een dierenverzorger op een kinderboerderij, in ruil voor het ondergaan van seksueel misbruik. De dierenverzorger was door (een rechtsvoorganger van) Unique bij wijze van payrolling als uitzendkracht ter beschikking gesteld aan de Gemeente, die de kinderboerderij exploiteerde. De Gemeente heeft een vaststellingsovereenkomst met de ouders van de jongen gesloten, waarin de partijen zijn overeengekomen dat de Gemeente (althans haar aansprakelijkheidsverzekeraar) de door de jongen en zijn ouders geleden en nog te lijden schade als gevolg van de gebeurtenissen in 2013 volledig en tussentijds zal vergoeden. Voor zover in cassatie van belang gaat het in deze zaak om de schade die de Gemeente op grond van een met Unique overeengekomen vrijwaringsbeding op haar wil verhalen. De schade van de Gemeente bestaat uit de bedragen die zij (althans haar aansprakelijkheidsverzekeraar) aan de jongen en zijn ouders heeft uitgekeerd en nog zal uitkeren. Het hof heeft, anders dan de rechtbank, geoordeeld dat Unique op de contractuele grondslag aansprakelijk is voor de schade van de Gemeente. In cassatie bestrijdt Unique dat oordeel met verschillende rechts- en motiveringsklachten en bestrijdt zij verder ook de afwijzing door het hof van een incidentele vordering op de voet van artikel 843a Rv. De A-G bespreekt zes cassatiemiddelen, waaronder het oordeel van het hof dat Unique als formele werkgever van de dierenverzorger jegens de jongen en zijn ouders ex artikel 6:170 BW aansprakelijk is voor de schade als gevolg van de onrechtmatige gedragingen. De conclusie van de A-G strekt tot verwerping van het cassatieberoep (en dus tot instandhouding van het bestreden arrest) (PS 2024-0503).
Schadefonds Geweldsmisdrijven: recht op uitkering wegens derving levensonderhoud voor meerderjarig kind dat voortgezet onderwijs volgt?
Beoordeling afwijzing aanvullende uitkering voor derving levensonderhoud van meerderjarige jongen na overlijden vader. Vader van een meerderjarige jongen is door een misdrijf om het leven gekomen. De jongen heeft een aanvraag gedaan voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van het overlijden van zijn vader. Aan hem is een vast bedrag van € 5.000 toegekend voor immateriële en eventuele verdere financiële schade. De aanvullende uitkering voor gederfd levensonderhoud is in het primaire besluit niet toegekend met als reden dat de vader van de jongen niet kon worden aangemerkt als kostwinner of als ouder met vergelijkbare inkomsten als de achtergebleven ouder. Hiertegen heeft de jongen bezwaar gemaakt. Ook na het besluit op bezwaar is er geen aanvullende uitkering toegekend. De beslissing om aan eiser die als meerderjarige onderwijs volgt op de middelbare school geen aanvullende uitkering toe te kennen terwijl de overleden ouder bijdroeg in het levensonderhoud, is naar het oordeel van de rechtbank in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Beroep gegrond (PS 2024-0506).
Literatuur
Hier vindt u het overzicht van de literatuur die sinds de vorige nieuwsbrief is verschenen.
S. Slabbers, ‘Seksueel grensoverschrijdend gedrag in het tuchtrecht, PPS Bulletin 2024/3, p. 4.
P. klein Gunnewiek & I. Hanemaaijer, ‘Het medisch beroepsgeheim bezien in het kader van strafrechtelijk onderzoek’, PPS Bulletin 2024/3, p. 5
J. Derksen, ‘Over schaderegelingsclausules en belangenconflicten’, AV&S 2024/26
B. Spaan, ‘Het transparantievereiste en de terhandstelling van polisvoorwaarden’, AV&S 2024/27
Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps-updates@boom.nl.
Met vriendelijke groet,
Ilona van der Zalm & Armin Vorsselman
PS Updates
Hoge Raad
- Parket bij de Hoge Raad Conclusie advocaat-generaal (A-G) Hartlief. Deze zaak komt voort uit dramatische gebeurtenissen die in 2013 hebben geleid tot zeer ernstig lichamelijk letsel van een destijds 11-jarige jongen, als gevolg van een explosie van een illegale vuurwerkbom. De jongen had het zware vuurwerk gekregen van een dierenverzorger op een kinderboerderij, in ruil voor het ondergaan van seksueel misbruik. De dierenverzorger was door (een rechtsvoorganger van) Unique bij wijze van payrolling als uitzendkracht ter beschikking gesteld aan de Gemeente, die de kinderboerderij exploiteerde. De Gemeente heeft een vaststellingsovereenkomst met de ouders van de jongen gesloten, waarin de partijen zijn overeengekomen dat de Gemeente (althans haar aansprakelijkheidsverzekeraar) de door de jongen en zijn ouders geleden en nog te lijden schade als gevolg van de gebeurtenissen in 2013 volledig en tussentijds zal vergoeden. Voor zover in cassatie van belang gaat het in deze zaak om de schade die de Gemeente op grond van een met Unique overeengekomen vrijwaringsbeding op haar wil verhalen. De schade van de Gemeente bestaat uit de bedragen die zij (althans haar aansprakelijkheidsverzekeraar) aan de jongen en zijn ouders heeft uitgekeerd en nog zal uitkeren. Het hof heeft, anders dan de rechtbank, geoordeeld dat Unique op de contractuele grondslag aansprakelijk is voor de schade van de Gemeente. In cassatie bestrijdt Unique dat oordeel met verschillende rechts- en motiveringsklachten en bestrijdt zij verder ook de afwijzing door het hof van een incidentele vordering op de voet van artikel 843a Rv. De A-G bespreekt zes cassatiemiddelen, waaronder het oordeel van het hof dat Unique als formele werkgever van de dierenverzorger jegens de jongen en zijn ouders ex artikel 6:170 BW aansprakelijk is voor de schade als gevolg van de onrechtmatige gedragingen. De conclusie van de A-G strekt tot verwerping van het cassatieberoep (en dus tot instandhouding van het bestreden arrest). 04-10-2024
- Parket bij de Hoge Raad Conclusie advocaat-generaal (A-G) Hartlief. Geen letsel. Verzekeringsrecht. Cassatie over en weer ter zake van mededelingsplicht bij feiten omtrent het strafrechtelijk verleden (art. 7:928 lid 1 en lid 5 BW). Volgens de A-G slaagt de klacht dat het hof zou hebben miskend dat in een geval als dit, waarin de verzekeraar verzuimt om in niet voor misverstand vatbare termen een vraag aan de verzekeringnemer te stellen omtrent het strafrechtelijk verleden van de verzekeringnemer, uit artikel 7:928 BW voortvloeit dat op de verzekeringnemer geen mededelingsplicht omtrent dat strafrechtelijk verleden rust. De vraag van de verzekeraar was gericht op alle misdrijven, met inbegrip van de verdenking daarvan. Volgens het hof is deze vraag zo ruim en algemeen geformuleerd dat deze bij een verzekeringnemer onder omstandigheden kan leiden tot misverstanden, omdat de vraagstelling niet is beperkt tot bepaalde soorten misdrijven en evenmin duidelijk wordt wat wordt bedoeld met de term ‘aanraking met politie of justitie’, terwijl het onderscheid tussen misdrijven en overtredingen ook niet voor iedere burger duidelijk zal zijn. Dit zou volgens het hof echter nog niet meebrengen dat een verzekeraar zich in geen enkel geval kan beroepen op verzwijging indien de vraagstelling naar het strafrechtelijk verleden als onvoldoende concreet en specifiek moet worden aangemerkt. Een dergelijke vergaande sanctie zou niet in artikel 7:928 BW zijn vermeld. Wel is in een situatie als deze naar het oordeel van het hof een terughoudende toetsing op haar plaats, in die zin dat beoordeeld zou moeten worden of er bij de verzekeringnemer redelijkerwijs enig misverstand over kon bestaan of hij een bepaald strafbaar feit diende te melden. Volgens de A-G getuigt deze redenering van een onjuiste rechtsopvatting. 04-10-2024
Hof
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Tussenarrest in letselschadezaak. In eerder tussenarrest heeft het hof geoordeeld dat de schadevergoedingen naar aanleiding van een caféruzie niet zijn verjaard. Het hof komt toe aan een inhoudelijke behandeling van de vordering van de benadeelde partij. Het hof acht nadere bewijslevering door de benadeelde partij door middel van getuigenverhoren noodzakelijk ter staving van de stelling dat de tegenpartij hem met een glas heeft verwond. 08-10-2024
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Kort geding. Bedrijfsongeval waarbij man tijdens het installeren van zonnepanelen door het dak valt en terechtkomt op een tractor. De man stelt hoger beroep in tegen het vonnis van de rechtbank, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat te veel onzekerheid bestaat tussen hem en de inlenend werkgever (zo stelt hij). Het hof constateert dat de man al drie procedures heeft gevoerd en dat nog steeds onvoldoende duidelijk is wat zich nu precies heeft afgespeeld op de dag van ongeval en in welke hoedanigheid de verschillende partijen daarin een rol spelen. In de afzonderlijk tegen hen gevoerde procedures wijzen de partijen naar elkaar. Het hof betreurt dat door deze ongelukkige gang van zaken onduidelijk blijft welke rol de verschillende actoren hebben vervuld en dat daardoor geen aansprakelijkheid kan worden vastgesteld. 08-10-2024
- Gerechtshof Amsterdam Slachtoffer van poging doodslag vordert in civiele procedure aanvullende schadevergoeding. Omdat de strafrechter niet zijn volledige schadevergoeding heeft toegewezen, heeft het slachtoffer in een civiele procedure het restant van zijn vordering gevorderd. De kantonrechter heeft vervolgens een hoger bedrag aan immateriële schadevergoeding toegewezen. In hoger beroep heeft het hof bij verstekarrest geoordeeld dat het slachtoffer hierop geen recht heeft, omdat de strafrechter het restant van zijn vordering al had afgewezen. Tegen deze beslissing heeft het slachtoffer verzet ingesteld en betoogt onder meer dat zijn vordering betrekking heeft op schade die na het strafvonnis is ontstaan. Het gaat in deze zaak in essentie om de vraag of het slachtoffer recht heeft op een hogere immateriële schadevergoeding. In het licht van wat het slachtoffer in deze verzetprocedure heeft aangevoerd, oordeelt het hof dat voldoende onderbouwd is gesteld dat het slachtoffer na het strafvonnis immateriële schade – als gevolg van de pijnklachten vanwege de achtergebleven kogelfragmenten in zijn lichaam – heeft geleden die hij niet al in de strafrechtelijke procedure heeft gevorderd. Omdat de strafrechter over de na het strafvonnis ervaren pijnklachten als gevolg van de achtergebleven kogelfragmenten niet inhoudelijk heeft beslist, kan de dader zich ten aanzien van een daarop betrekking hebbende vordering niet op het gezag van gewijsde van het vonnis van de strafrechter beroepen (artikel 236 lid 1 Rv). Het hof begroot de hoogte van de aanvullende immateriële schade op €3.500. 17-09-2024
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch Ongeval met door opdrachtgever aan opdrachtnemer ter beschikking gestelde heftruck, waarbij de palletkooi op gevaarlijk wijze op de lepels was bevestigd. Deze zaak gaat in de kern over de vraag of de opdrachtgever aansprakelijk is voor de schade. Indien dit zo is, dan is vervolgens de vraag of er sprake is van eigen schuld aan de zijde van opdrachtnemer. Het hof acht de opdrachtgever aansprakelijk op grond van artikel 6:162 BW. Wat betreft de aansprakelijkheid ex artikel 6:170 BW oordeelt het hof dat sprake is van een functioneel verband tussen de fout van de ondergeschikte en zijn opgedragen taak. De aan de opdrachtgever toe te rekenen omstandigheden hebben naar het oordeel van het hof echter in grotere mate tot de schade bijgedragen dan voornoemde aan de opdrachtnemer toe te rekenen omstandigheden. Het personeel van de opdrachtgever heeft op onjuiste en gevaarlijke wijze gehandeld met als gevolg dat het ongeluk is ontstaan. Het voorgaande leidt ertoe dat het hof komt tot een causaliteitsverdeling van zeventig procent aan de zijde van de opdrachtgever en dertig procent aan de zijde van opdrachtnemer. 03-09-2024
Rechtbank
- Rechtbank Noord-Holland Tussenvonnis. Aanrijding tussen automobilist en snorfietser. De rechtbank oordeelt dat de automobilist de aanrijding heeft veroorzaakt. De rechtbank oordeelt met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding dat de snorfietser niet heeft voldaan aan zijn stelplicht en bewijslast. Met de enkele stelling dat hij als gevolg van de aanrijding ten val is gekomen en een heupfractuur heeft opgelopen, heeft de snorfietser daar niet aan voldaan. De door de snorfietser ingezonden stukken betreffende de beoordeling en behandeling op de afdeling spoedeisende hulp kort na de aanrijding bieden, zonder toelichting, onvoldoende onderbouwing van een schadepost van deze omvang. 30-10-2024
- Rechtbank Den Haag Strafrecht. De rechtbank Den Haag heeft een 54-jarige man veroordeeld die als jurist een aantal nabestaanden bijstond van het schietincident in een winkelcentrum in Alphen aan den Rijn in 2011. De man vervalste handtekeningen op documenten van deze nabestaanden omdat dit financieel voordeel voor hem zou kunnen opleveren. De rechtbank neemt het hem kwalijk dat hij de nabestaanden met zijn handelwijze opnieuw heeft geslachtofferd. Hij krijgt een celstraf van tien maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk. 25-10-2024
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant Deelgeschil. Zorgschade betreffende verleende mantelzorg aan kind met gebroken been na ongeval. Niet in geschil is dat het kind na beide operaties thuis is verzorgd door zijn moeder en pleegvader. Echter kan de rechtbank de omvang van de schade niet begroten gelet op de discussie tussen partijen omtrent de post huiswerkbegeleiding. Het antwoord op de vraag of er sprake was van huiswerkbegeleiding of het geven van thuisonderwijs is van invloed op het aantal uren dat ermee gemoeid is en ook op de vraag of het een taak betreft die normaliter door een professionele hulpverlener wordt verricht, alsmede op het uurtarief wat daarbij in aanmerking moet worden genomen. Op dit punt bestaat dan ook behoefte aan deskundige voorlichting, waarvoor gelet op het karakter van de deelgeschilprocedure in het kader van deze procedure geen ruimte is. Het verzoek de verzekeraar te verplichten haar medewerking te verlenen aan de totstandkoming van een deskundigenbericht wijst de rechtbank toe. 22-10-2024
- Rechtbank Noord-Nederland Beoordeling afwijzing aanvullende uitkering voor derving levensonderhoud van meerderjarige jongen na overlijden vader. Vader van een meerderjarige jongen is door een misdrijf om het leven gekomen. De jongen heeft een aanvraag gedaan voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van het overlijden van zijn vader. Aan hem is een vast bedrag van € 5.000 toegekend voor immateriële en eventuele verdere financiële schade. De aanvullende uitkering voor gederfd levensonderhoud is in het primaire besluit niet toegekend met als reden dat de vader van de jongen niet kon worden aangemerkt als kostwinner of als ouder met vergelijkbare inkomsten als de achtergebleven ouder. Hiertegen heeft de jongen bezwaar gemaakt. Ook na het besluit op bezwaar is er geen aanvullende uitkering toegekend. De beslissing om aan eiser die als meerderjarige onderwijs volgt op de middelbare school geen aanvullende uitkering toe te kennen terwijl de overleden ouder bijdroeg in het levensonderhoud, is naar het oordeel van de rechtbank in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Beroep gegrond. 16-10-2024
- Rechtbank Amsterdam Student van pilotenopleiding raakt gewond bij een kettingbotsing tussen drie touringcars. De student zat op de achterbank van de middelste bus. Doordat de voorste bus onverwacht moest remmen ontstond er een kettingbotsing. Als gevolg van de botsing heeft de student rugletsel opgelopen. In deze procedure vordert hij voor recht te verklaren dat hij als gevolg van het ongeval ongeschikt is geraakt in de uitoefening van het beroep van piloot en hij als gevolg daarvan verlies aan verdienvermogen lijdt. De rechtbank staat voor de vraag of er juridisch causaal verband bestaat tussen de klachten en het ongeval. De rechtbank oordeelt dat dit het geval is. Het feit dat de student eerder een auto-ongeluk heeft gehad, eerder door zijn rug is gegaan, en er sprake is van een aangeboren afwijking aan zijn rug, kunnen volgens de rechtbank niet als omstandigheden gelden die een alternatieve verklaring kunnen vormen voor de klachten. Bij de huidige stand van zaken kan de rechtbank niet vaststellen dat de student als gevolg van het ongeval ongeschikt is geraakt voor de uitoefening van het beroep van piloot en dat hij als gevolg daarvan verlies aan verdienvermogen lijdt. Hiervoor moeten eerst de beperkingen worden vastgesteld en vervolgens moet worden vastgesteld wat de gevolgen daarvan zijn voor zijn verdiencapaciteit. De rechtbank stelt partijen in de gelegenheid in onderling overleg rapportages van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige te verkrijgen. 09-10-2024
- Rechtbank Rotterdam Kort geding. Verkeersongeval tussen twee automobilisten, waarbij de bestuurder van een bestelauto achteruit rijdt tegen een stilstaande automobilist. Als gevolg van dit ongeval heeft de stilstaande automobilist nek-, schouder- en uitstralende rugpijn opgelopen. In kort geding vordert de automobilist een schadevergoeding van € 50.000 van de WAM-verzekeraar van de bestuurder van de bestelauto. De automobilist stelt dat de WAM-verzekeraar haar toezeggingen (adequaat bevoorschotten en een pragmatische afwikkeling van de schade) niet nakomt en de schadeafwikkeling is aangeland in een uitzichtloze situatie. De WAM-verzekeraar geeft aan dat de klachtenpresentatie van de automobilist tegenstrijdigheden vertoont en hij niet geloofwaardig is. De voorzieningenrechter overweegt dat er onvoldoende duidelijkheid bestaat over het causaal verband tussen het ongeval, de klachten en de door de automobilist gestelde schade. Daar komt bij dat niet is gebleken van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van overwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. De automobilist stelt dat hij veel last heeft van het feit dat hij door ASR wordt weggezet als fraudeur. Hij heeft echter geen inzicht gegeven in zijn financiële situatie zodat niet kan worden beoordeeld of sprake is van een financiële noodzaak tot betaling van het door hem gevraagde voorschot. De vordering is onvoldoende aannemelijk en niet is gebleken van een spoedeisend belang. 27-09-2024