Update
Geachte heer/mevrouw,
Bijgaand treft u een nieuwe PS Updates aan.
Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, die te raadplegen zijn via de hyperlinks onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.
Hersenbeschadiging na schot door hoofd: smartengeld € 400.000.
Strafrecht. De verdachte wordt veroordeeld voor het medeplegen van poging tot doodslag, waarbij het slachtoffer met een vuurwapen door zijn hoofd is geschoten. Hij krijgt een gevangenisstraf van negen jaar opgelegd met aftrek van voorarrest. Het slachtoffer heeft ernstig letsel opgelopen in de vorm van onder meer schedelfracturen en een forse, blijvende hersenbeschadiging. Hij verblijft in een revalidatiecentrum en is volledig afhankelijk van intensieve zorg. De rechtbank kent € 400.000 toe aan het slachtoffer als vergoeding voor de immateriële schade. Het beroep van de broer van het slachtoffer op de hardheidsclausule ex artikel 6:108 lid 4 sub g BW slaagt niet. Wel krijgt hij € 15.000 toegekend aan shockschade aangezien hij gezien heeft hoe zijn broer door het hoofd werd geschoten en eerste hulp heeft verleend. Dit heeft tot geestelijk letsel geleid. De vriendin van het slachtoffer krijgt ook € 15.000 toegekend aan shockschade. Zij heeft niet gezien hoe het slachtoffer werd neergeschoten, maar heeft wel samen met de broer van het slachtoffer eerste hulp verleend. De kinderen van het slachtoffer krijgen ieder € 17.500 aan vergoeding van affectieschade. De ouders van het slachtoffer krijgen ieder € 15.000, aan vergoeding van affectieschade. Het beroep van de twee andere broers van het slachtoffer op de hardheidsclausule ex artikel 6:108 lid 4 sub g BW slaagt niet (PS 2024-0557).
Smartengeld: geen mededeling toch vererving.
Strafrecht. De verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 25 jaar voor onder andere vrijheidsberoving, seksueel misbruik en moord op een 9-jarige jongen. De rechtbank kent de vader van het slachtoffer € 20.000 toe aan affectieschade. Het beroep van de zussen van het slachtoffer op de hardheidsclausule ex artikel 6:108 lid 4 onder g BW slaagt. Beide zussen hadden een hechte band met het slachtoffer en namen zorgtaken op zich. De zussen krijgen ook beiden € 35.000 aan shockschade (immaterieel) toegekend. Hoewel ze geen directe getuigen zijn geweest van de misdrijven die de verdachte pleegde, hebben zij dagenlang intensief gezocht naar hun broertje. Zij zijn verder geconfronteerd met een foto van het lichaam van hun broertje en met alles wat hem overkomen bleek te zijn. Beide zussen zijn gediagnosticeerd met PTSS. De erfgenamen van het slachtoffer vorderen als rechtsopvolgers onder algemene titel smartengeld voor het slachtoffer. Voor toekenning hiervan moet het dan wel gaan om immateriële schade ontstaan bij leven en moet voldaan zijn aan het zogenoemde mededelingsvereiste, zoals opgenomen in artikel 6:95 lid 2 BW. De verdediging heeft aan de hand van wetsgeschiedenis beargumenteerd dat de wetgever onverkort vasthoudt aan het mededelingsvereiste en dat er dus geen juridische basis is voor het toewijzen van de vordering, omdat de beginselen van redelijkheid en billijkheid niet zo ver mogen reiken dat het mededelingsvereiste volledig terzijde wordt gesteld. De wetgever gaat er immers bij herhaling van uit dat het niet juist zou zijn een hoogst persoonlijke schadevergoeding aan nabestaanden te laten toekomen, terwijl de overledene zelf dat niet heeft gevorderd. De rechtbank ziet dat anders. Zij leest in de wetgeschiedenis met betrekking tot de affectieschade niet dat de specifieke omstandigheden, zoals die in de onderhavige zaak of bijvoorbeeld de Mallorca-zaak spelen, in het wetgevingsproces zijn meegewogen. Alleen in algemene zin komen schadeveroorzakende gebeurtenissen in de parlementaire stukken aan de orde, zoals ongevallen, medische fouten en misdrijven. De omstandigheid dat juist door gedragingen van de veroorzaker de overledene niet in de gelegenheid kan zijn geweest aanspraak te maken op smartengeld komt niet aan de orde. De factoren opzet of schuld komen ook alleen terloops ter sprake, maar niet te lezen valt dat die factoren geen rol kunnen spelen bij de beoordeling van het mededelingsvereiste of de toepasselijkheid van de redelijkheid en billijkheid in dat kader. Naar het oordeel van de rechtbank zou het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn als de verdachte, die het slachtoffer bij leven ernstige schade heeft toegebracht, zich kan verweren tegen de vordering en zijn aansprakelijkheid ontloopt door het enkele feit dat door zijn handelen het slachtoffer niet kenbaar heeft kunnen maken de door hem geleden schade op de verdachte te willen verhalen. De vordering wordt toegewezen (PS 2024-0560).
Smartengeld: geen mededeling, geen vererving.
Strafrecht. De verdachte wordt veroordeeld voor brandstichting met de dood tot gevolg, de moord op zijn ex-schoonmoeder en de pogingen tot moord op zijn ex-partner en haar nieuwe partner. Hij wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien jaar met aftrek van het voorarrest. De dochter van de overledene krijgt € 25.000 toegekend aan shockschade. Zij was aanwezig in de woning ten tijde van de brandstichting en heeft haar moeder volledig in brand zien staan. Dit heeft tot geestelijk letsel geleid. Zij krijgt ook € 17.500 toegekend aan affectieschade. De andere dochter van de overledene heeft haar moeder pas gezien toen de brand al uit was. Hoewel er bij haar PTSS is vastgesteld is de rechtbank van oordeel dat met de gegeven onderbouwing op dit moment onvoldoende is komen vast te staan of de beschreven gevolgen zijn ontstaan door de confrontatie met haar verbrande moeder of met de brandstichting in het geheel en haar uiteindelijke overlijden. De rechtbank verklaart haar voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk. Wel krijgt zij € 17.500 toegekend aan affectieschade. De schoonzoon van de overledene heeft de overledene in brand zien staan, wat voor geestelijk letsel heeft gezorgd. De rechtbank begroot de vergoedbare shockschade naar billijkheid op € 15.000. De andere schoonzoon van de overledene krijgt geen shockschade toegekend. Op grond van het dossier kan niet vastgesteld worden dat hij de overledene in brand heeft zien staan en er is ook geen medisch stuk overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld dat er bij hem sprake zou zijn van geestelijk letsel. Het beroep van beide schoonzonen op de hardheidsclausule ex artikel 6:108 lid 4 sub g BW slaagt niet. Ook het nichtje en de kleinkinderen van de overledene krijgen geen shockschade toegekend en hun beroep op de hardheidsclausule slaagt eveneens niet. Verder vorderen de erfgenamen van de overledene namens de overledene smartengeld. Volgens de rechtbank is er niet voldaan aan het zogenoemde mededelingsvereiste en wordt de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Weliswaar heeft de raadsman van de erfgenamen een dag na de brandstichting een aansprakelijkheidsstelling verzonden naar zowel de officier van justitie als de raadsman van verdachte, maar de overledene was op dat moment niet in staat om haar wil hieromtrent kenbaar te maken en werd al vertegenwoordigd door de erfgenamen (PS 2024-0558).
Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps-updates@boom.nl.
Met vriendelijke groet,
Ilona van der Zalm & Armin Vorsselman
PS Updates
Hoge Raad
Hof
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Vervolg op een tussenbeschikking. In deze beschikking vernietigt het hof de bestreden beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek om een voorlopig deskundigenbericht toe. Een deskundige wordt benoemd en het hof formuleert vragen die aansluiten bij de IWMD-vraagstelling die aan de deskundige worden voorgelegd. Partijen hebben geen bezwaren tegen deze vragenstelling. 21-11-2024
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Een werknemer verrichtte werkzaamheden voor een vennootschap en aan de vennootschap gelieerde ondernemingen. Volgens de man heeft hij in de uitoefening van zijn werkzaamheden een burn-out gekregen, wat tot zijn arbeidsongeschiktheid heeft geleid. Dit zou een rechtstreeks gevolg zijn van de werkomstandigheden bij de vennootschap. De vennootschap heeft volgens de man niet voldaan aan de op haar rustende zorgplicht, zodat zij op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor de door hem geleden en te lijden schade. Omdat de vennootschap ontbonden is stelt de man er belang bij te hebben de aansprakelijkheidsverzekeraar van de vennootschap rechtstreeks aan te spreken op de voet van artikel 7:954 BW. De kantonrechter heeft de vorderingen van de man afgewezen omdat hij onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd dat hij in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor de vennootschap schade heeft geleden. De man is hier tegen in hoger beroep gegaan. Het hof oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. Het hof ziet geen aanleiding om de arbeidsrechtelijk omkeringsregel toe te passen nu het causaal verband daarvoor te onzeker is en door de werknemer te weinig is gesteld. Dit betekent dat het aan de man is om voldoende gemotiveerd te stellen en bewijzen dat er sprake is van schade in de uitoefening van zijn werkzaamheden en dat er een causaal verband zit tussen de opgelopen schade en de werkzaamheden. De man heeft zijn stellingen in hoger beroep echter niet nader onderbouwd. Het hof komt niet toe aan de vraag of de vennootschap de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden. 19-11-2024
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Een man is als uitzendkracht uitgeleend aan een ander bedrijf. In 2018 is hem bij dat bedrijf een ongeval overkomen als gevolg waarvan hij letsel aan zijn been heeft opgelopen. Volgens de man zijn zowel zijn formele als materiële werkgever aansprakelijk voor de gevolgen van het ongeval op grond van artikel 7:658 lid 2 en 4 BW. De kantonrechter heeft geoordeeld dat beide werkgevers hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die de man heeft geleden als gevolg van het arbeidsongeval. De werkgevers zijn hiertegen in hoger beroep gegaan. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter. Het bedrijf waar de man letsel heeft opgelopen heeft haar zorgplicht geschonden door geen adequate aanwijzingen te geven en maatregelen te nemen om te voorkomen dat de man zich in de laadruimte begaf en daarbij op de daar opgestapelde balken stapte. Aan de kant van de man was er geen sprake van opzet of bewuste roekeloosheid. 12-11-2024
- Gerechtshof Amsterdam In 2017 heeft een voorval plaatsgevonden tussen een bestuurder van een auto en een voetganger. Volgens de voetganger is er sprake geweest van een aanrijding waarbij hij letsel heeft opgelopen. De WAM-verzekeraar van de bestuurder betwist dat er sprake is geweest van een aanrijding. De rechtbank heeft geconcludeerd dat vast is te komen staan dat een aanrijding heeft plaatsgevonden en dat de WAM-verzekeraar van de bestuurder gehouden is tot vergoeding van de schade die de voetganger heeft geleden en/of zal lijden als gevolg van de aanrijding. De WAM-verzekeraar is tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan. Het hof kan zich niet verenigen met de bewijswaardering door de rechtbank. Naast de partijverklaring van de voetganger en de bewijsmiddelen die zijn terug te voeren op eigen verklaringen van de voetganger zijn geen aanvullende bewijzen voorhanden die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de stelling van de voetganger dat een aanrijding heeft plaatsgevonden voldoende geloofwaardig maken, ook niet als alle voorhanden zijnde bewijsmiddelen, met inbegrip van de verklaringen van de voetganger zelf, in de bewijswaarderingen worden betrokken. 05-11-2024
Rechtbank
- Rechtbank Limburg Strafrecht. De verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 25 jaar voor onder andere vrijheidsberoving, seksueel misbruik en moord op een 9-jarige jongen. De rechtbank kent de vader van het slachtoffer € 20.000 toe aan affectieschade. Het beroep van de zussen van het slachtoffer op de hardheidsclausule ex artikel 6:108 lid 4 onder g BW slaagt. Beide zussen hadden een hechte band met het slachtoffer en namen zorgtaken op zich. De zussen krijgen ook beiden € 35.000 aan shockschade (immaterieel) toegekend. Hoewel ze geen directe getuigen zijn geweest van de misdrijven die de verdachte pleegde, hebben zij dagenlang intensief gezocht naar hun broertje. Zij zijn verder geconfronteerd met een foto van het lichaam van hun broertje en met alles wat hem overkomen bleek te zijn. Beide zussen zijn gediagnosticeerd met PTSS. De erfgenamen van het slachtoffer vorderen als rechtsopvolgers onder algemene titel smartengeld voor het slachtoffer. Voor toekenning hiervan moet het dan wel gaan om immateriële schade ontstaan bij leven en moet voldaan zijn aan het zogenoemde mededelingsvereiste, zoals opgenomen in artikel 6:95 lid 2 BW. De verdediging heeft aan de hand van wetsgeschiedenis beargumenteerd dat de wetgever onverkort vasthoudt aan het mededelingsvereiste en dat er dus geen juridische basis is voor het toewijzen van de vordering, omdat de beginselen van redelijkheid en billijkheid niet zo ver mogen reiken dat het mededelingsvereiste volledig terzijde wordt gesteld. De wetgever gaat er immers bij herhaling van uit dat het niet juist zou zijn een hoogst persoonlijke schadevergoeding aan nabestaanden te laten toekomen, terwijl de overledene zelf dat niet heeft gevorderd. De rechtbank ziet dat anders. Zij leest in de wetgeschiedenis met betrekking tot de affectieschade niet dat de specifieke omstandigheden, zoals die in de onderhavige zaak of bijvoorbeeld de Mallorca-zaak spelen, in het wetgevingsproces zijn meegewogen. Alleen in algemene zin komen schadeveroorzakende gebeurtenissen in de parlementaire stukken aan de orde, zoals ongevallen, medische fouten en misdrijven. De omstandigheid dat juist door gedragingen van de veroorzaker de overledene niet in de gelegenheid kan zijn geweest aanspraak te maken op smartengeld komt niet aan de orde. De factoren opzet of schuld komen ook alleen terloops ter sprake, maar niet te lezen valt dat die factoren geen rol kunnen spelen bij de beoordeling van het mededelingsvereiste of de toepasselijkheid van de redelijkheid en billijkheid in dat kader. Naar het oordeel van de rechtbank zou het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn als de verdachte, die het slachtoffer bij leven ernstige schade heeft toegebracht, zich kan verweren tegen de vordering en zijn aansprakelijkheid ontloopt door het enkele feit dat door zijn handelen het slachtoffer niet kenbaar heeft kunnen maken de door hem geleden schade op de verdachte te willen verhalen. De vordering wordt toegewezen. 27-11-2024
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant Strafrecht. De verdachte wordt veroordeeld voor brandstichting met de dood tot gevolg, de moord op zijn ex-schoonmoeder en de pogingen tot moord op zijn ex-partner en haar nieuwe partner. Hij wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien jaar met aftrek van het voorarrest. De dochter van de overledene krijgt € 25.000 toegekend aan shockschade. Zij was aanwezig in de woning ten tijde van de brandstichting en heeft haar moeder volledig in brand zien staan. Dit heeft tot geestelijk letsel geleid. Zij krijgt ook € 17.500 toegekend aan affectieschade. De andere dochter van de overledene heeft haar moeder pas gezien toen de brand al uit was. Hoewel er bij haar PTSS is vastgesteld is de rechtbank van oordeel dat met de gegeven onderbouwing op dit moment onvoldoende is komen vast te staan of de beschreven gevolgen zijn ontstaan door de confrontatie met haar verbrande moeder of met de brandstichting in het geheel en haar uiteindelijke overlijden. De rechtbank verklaart haar voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk. Wel krijgt zij € 17.500 toegekend aan affectieschade. De schoonzoon van de overledene heeft de overledene in brand zien staan, wat voor geestelijk letsel heeft gezorgd. De rechtbank begroot de vergoedbare shockschade naar billijkheid op € 15.000. De andere schoonzoon van de overledene krijgt geen shockschade toegekend. Op grond van het dossier kan niet vastgesteld worden dat hij de overledene in brand heeft zien staan en er is ook geen medisch stuk overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld dat er bij hem sprake zou zijn van geestelijk letsel. Het beroep van beide schoonzonen op de hardheidsclausule ex artikel 6:108 lid 4 sub g BW slaagt niet. Ook het nichtje en de kleinkinderen van de overledene krijgen geen shockschade toegekend en hun beroep op de hardheidsclausule slaagt eveneens niet. Verder vorderen de erfgenamen van de overledene namens de overledene smartengeld. Volgens de rechtbank is er niet voldaan aan het zogenoemde mededelingsvereiste en wordt de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Weliswaar heeft de raadsman van de erfgenamen een dag na de brandstichting een aansprakelijkheidsstelling verzonden naar zowel de officier van justitie als de raadsman van verdachte, maar de overledene was op dat moment niet in staat om haar wil hieromtrent kenbaar te maken en werd al vertegenwoordigd door de erfgenamen. 26-11-2024
- Rechtbank Den Haag Strafrecht. De verdachte wordt veroordeeld voor moord en poging tot moord. De echtgenote van het overleden slachtoffer en tevens zelf slachtoffer van de poging tot moord krijgt € 20.000 aan affectieschade toegewezen. De echtgenote is geconfronteerd met de directe gevolgen van het strafbare feit. Hoewel zij het steken niet direct heeft gezien, heeft zij haar echtgenoot wel bloedend zien zitten terwijl zij zelf werd aangevallen. Deze confrontatie heeft een hevige emotionele schok bij haar teweeggebracht, wat heeft geleid tot PTSS. De rechtbank kent haar een bedrag van € 10.000 toe aan shockschade, waarbij de rechtbank opmerkt dat er enige vorm van samenloop zit tussen de gevorderde affectieschade en de shockschade. De echtgenote heeft bij de aanval lichamelijk en geestelijk letsel opgelopen. Ze is hierdoor in haar persoon aangetast zoals bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b BW. De rechtbank kent haar hiervoor een bedrag van € 7.500 toe. De dochter en zoon van het overleden slachtoffer krijgen beiden € 17.500 aan affectieschade toegekend. De rechtbank verklaart de vorderingen voor shockschade van de dochter en zoon niet-ontvankelijk nu het niet aannemelijk is geworden dat de confrontaties met de verwondingen van hun moeder en het lichaam van hun vader in het mortuarium een hevige emotionele schok bij hen teweeg hebben gebracht. De gestelde geestelijke klachten kunnen immers ook het gevolg zijn van het leed dat door het verlies van een dierbare is veroorzaakt. Shockschade is niet bedoeld om klachten die daaruit voortvloeien te compenseren. 26-11-2024
- Rechtbank Noord-Holland Een man is in 2022 met hoge snelheid op een auto met twee inzittenden gebotst. De twee inzittenden zijn als gevolg van het ongeval overleden. De man had ongeveer anderhalf keer de toegestane hoeveelheid alcohol gedronken. Met betrekking tot dit ongeval is hij in 2024 veroordeeld voor onder andere overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk. De personenauto waarin hij reed was door zijn moeder verzekerd. De WAM-verzekeraar wil dat de man de betaalde en nog te betalen schadevergoeding aan de nabestaanden van de inzittenden vergoedt aan de verzekeraar. Volgens de WAM-verzekeraar is zij op grond van diverse polisuitsluitingen (waaronder de alcoholclausule en de clausule over opzet, grove schuld of bewuste roekeloosheid) niet tot dekking gehouden en mocht de man niet te goeder trouw aannemen dat zijn aansprakelijkheid door een verzekering was gedekt. De rechtbank oordeelt dat de man aansprakelijk is voor de overlijdensschade ten gevolge van het verkeersongeval en dat de WAM-verzekeraar die schade op grond van artikel 15 lid 1 WAM mag verhalen op de man. Het door de WAM-verzekeraar gevorderde totaalbedrag is bij gebrek aan een deugdelijke onderbouwing en grondslag niet toewijsbaar. De tegenvordering van de man dat de WAM-verzekeraar de interne en externe frauderegistraties ongedaan moet maken is toewijsbaar aangezien er geen sprake is van fraude. 20-11-2024
- Rechtbank Amsterdam Een bestuurster van een personenauto is in 2019 van achteren aangereden door een andere personenauto. De WAM-verzekeraar van de achterste personenauto heeft aansprakelijkheid erkend. De advocaat van de bestuurster heeft na een deelgeschilbeschikking, waarin is geoordeeld dat het causale verband tussen het ongeval en de klachten van de bestuurster (nog) niet aannemelijk is gemaakt, medisch advies ingewonnen met het doel om toch aan te tonen dat het causaal verband bestaat. De bestuurster vordert nu dat de facturen voor dit medische advies vergoed worden door de WAM-verzekeraar. Volgens de kantonrechter is niet aan de dubbele redelijkheidstoets als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW voldaan. Het gevraagde medisch advies is veel uitgebreider dan noodzakelijk en gerechtvaardigd is, gelet op de inhoud van de deelgeschilbeschikking en de stand van zaken in het schadeafwikkelingstraject met de verzekeraar. De WAM-verzekeraar is niet verplicht tot vergoeding van een hoger bedrag aan kosten voor medisch advies dan zij al aan de bestuurster heeft voldaan. 15-11-2024
- Rechtbank Rotterdam Deelgeschil. Een vrouw verzoekt de kantonrechter voor recht te verklaren dat haar behandelaar aansprakelijk is voor de schade, zowel materieel als immaterieel, die zij heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het onrechtmatig handelen van de behandelaar. Volgens de vrouw heeft de behandelaar onrechtmatig jegens haar gehandeld door tijdens haar zwangerschap aan haar te vertellen dat de uitslag van haar NIPT-test negatief was, terwijl deze in werkelijkheid positief was op het syndroom van Down. Hier kwam zij pas achter toen ze al 25 weken zwanger was. De handelingen van de behandelaar hebben ertoe geleid dat de behandelaar een keuze voor de vrouw heeft gemaakt. Het leven van de vrouw en haar gezin is ernstig ontwricht. De behandelaar weigert inhoudelijk te reageren en aansprakelijkheid te erkennen. De kantonrechter verklaart zichzelf onbevoegd omdat de vordering van onbepaalde waarde is en er geen duidelijke aanwijzingen zijn dat de verlangde schadevergoeding geen hogere waarde vertegenwoordigt dan de competentiegrens van € 25.000 ex artikel 92 sub b Rv. De zaak gaat ook niet over een onderwerp dat altijd door de kantonrechter moet worden behandeld. De zaak wordt door verwezen naar de relatief en absoluut bevoegde rechter. 08-11-2024
- Rechtbank Rotterdam Kort geding. Een bestuurster is in 2022 betrokken geweest bij een verkeersongeval. De bestuurster heeft een deelgeschilprocedure gevoerd tegen de WAM-verzekeraar van de andere bestuurder over de aansprakelijkheid voor het ongeval, waarin geoordeeld is dat de andere bestuurder voor 50% aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval. De WAM-verzekeraar heeft een voorschot van in totaal € 15.000 betaald aan de bestuurster. De bestuurster vordert een aanvullend voorschot in dit kort geding omdat zij financiële problemen heeft. In deze procedure wordt door de WAM-verzekeraar het causaal verband betwist tussen de door de bestuurster gestelde klachten en beperkingen en het ongeval. Naast het voeren van een lagesnelheidsverweer benoemt de WAM-verzekeraar een aantal (mogelijke) alternatieve oorzaken voor de gestelde gezondheidsklachten. Bij deze stand van zaken kan het causaal verband (nog) niet worden aangenomen. De vordering wordt afgewezen. 08-11-2024
- Rechtbank Rotterdam Strafrecht. De verdachte wordt veroordeeld voor het medeplegen van poging tot doodslag, waarbij het slachtoffer met een vuurwapen door zijn hoofd is geschoten. Hij krijgt een gevangenisstraf van negen jaar opgelegd met aftrek van voorarrest. Het slachtoffer heeft ernstig letsel opgelopen in de vorm van onder meer schedelfracturen en een forse, blijvende hersenbeschadiging. Hij verblijft in een revalidatiecentrum en is volledig afhankelijk van intensieve zorg. De rechtbank kent € 400.000 toe aan het slachtoffer als vergoeding voor de immateriële schade. Het beroep van de broer van het slachtoffer op de hardheidsclausule ex artikel 6:108 lid 4 sub g BW slaagt niet. Wel krijgt hij € 15.000 toegekend aan shockschade aangezien hij gezien heeft hoe zijn broer door het hoofd werd geschoten en eerste hulp heeft verleend. Dit heeft tot geestelijk letsel geleid. De vriendin van het slachtoffer krijgt ook € 15.000 toegekend aan shockschade. Zij heeft niet gezien hoe het slachtoffer werd neergeschoten, maar heeft wel samen met de broer van het slachtoffer eerste hulp verleend. De kinderen van het slachtoffer krijgen ieder € 17.500 aan vergoeding van affectieschade. De ouders van het slachtoffer krijgen ieder € 15.000, aan vergoeding van affectieschade. Het beroep van de twee andere broers van het slachtoffer op de hardheidsclausule ex artikel 6:108 lid 4 sub g BW slaagt niet. 31-10-2024
- Rechtbank Limburg Bodemzaak. Het eerder aangekondigde deskundigenbericht wordt nu door de rechtbank bevolen. Partijen zijn akkoord over de persoon, een gecertificeerd registerarbeidsdeskundige, die tot deskundige in de zaak wordt benoemd. De rechtbank formuleert een aantal vragen die de deskundige zal moeten beantwoorden en stelt een voorschot op de kosten vast. 30-10-2024
- Rechtbank Gelderland In 2015 is een terras door de politie ontruimd en zijn de bezoekers weggedreven. Een vrouw die dichtbij woonde is in het tumult terechtgekomen en door de politie geduwd en achterwaarts ten val gekomen. De vraag is of die duw onrechtmatig was en aan welke maatstaf moet worden getoetst. In geschil is verder of de vrouw, toen zij na de duw op de grond lag, met een wapenstok op het hoofd is geslagen en wie daarvan de bewijslast draagt. De partijen twisten ook over de vraag of er een causaal verband staat tussen het politieoptreden en de hersenbloeding die de vrouw later die avond kreeg, of de politie heeft gehandeld uit noodweer en of er sprake is van eigen schuld. De rechtbank vindt niet dat het in het Bouyid/België-arrest genoemde criterium van strikte noodzakelijkheid moet worden gebruikt. Voor de beoordeling of er sprake is van rechtmatig geweldgebruik moet er volgens de rechtbank gekeken worden naar de proportionaliteit, subsidiariteit, redelijkheid en gematigdheid van het toegepaste geweld. Volgens de rechtbank is op basis van de beschikbare stukken en de verklaringen ter zitting niet vast te komen staan dat de vrouw een klap met de wapenstok op het hoofd heeft gekregen. Volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv rust de bewijslast op de vrouw. Hoewel er inderdaad beelden zijn verwijderd, zijn er geen aanknopingspunten dat dit relevante beelden zijn geweest, waardoor de rechtbank de bewijslast niet omkeert. De duw van de politieagent was in de gegeven omstandigheden proportioneel. Van tevoren was de vrouw gewaarschuwd. Omdat de gegeven waarschuwing geen effect had, voldeed het geven van een forse duw in die omstandigheden ook aan de subsidiariteitseis. Er is geen sprake geweest van onrechtmatig politieoptreden. De vorderingen van de vrouw worden afgewezen. 23-10-2024
- Rechtbank Overijssel De kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of verzekerde haar mededelingsplicht als bedoeld in artikel 7:928 BW heeft geschonden bij het aangaan van een arbeidsongeschiktheidsverzekering. De verzekeraar meent dat dit het geval is en vordert op grond daarvan de door haar verstrekte uitkeringen aan gedaagde terug. De verzekerde betwist dat zij de mededelingsplicht heeft geschonden. De rechtbank is van oordeel dat verzekerde niet aan haar mededelingsplicht heeft voldaan door de wijze waarop de gezondheidsverklaring is ingevuld. De kennisgevingsplicht als bedoeld in artikel 7:929 lid 1 BW is niet geschonden door de verzekeraar. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeraar met de door haar overgelegde medische adviezen voldoende aannemelijk gemaakt dat zij bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekering had afgesloten. De verzekeraar is dan ook bevoegd om de aan gedaagde betaalde uitkeringen terug te vorderen. 16-10-2024
- Rechtbank Gelderland Deelgeschil. Een pedagogisch medewerker van een zorginstelling voor onder andere geestelijke gezondheidszorg heeft in 2016 het lichaam van een bewoner aangetroffen nadat deze bewoner suïcide had gepleegd. Samen met een collega heeft hij de bewoner nog geprobeerd te reanimeren. De medewerker is in 2018 gestopt met zijn werkzaamheden en is gediagnosticeerd met onder meer PTSS. In 2020 heeft hij de zorginstelling aansprakelijk gesteld wegens schending van de op haar rustende zorgplicht in de zin van artikel 7:658 BW waardoor zij gehouden is om de materiële en immateriële schade die hij heeft geleden en nog zal lijden door het incident te vergoeden. De zorginstelling voert primair aan dat de medewerker niet heeft aangetoond dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden en dat de zaak daarom niet geschikt is voor de deelgeschilprocedure. Subsidiair voert de zorgstelling aan dat zij aan de op haar rustende zorgplicht heeft voldaan. De rechtbank acht de zaak wel geschikt voor een deelgeschilprocedure. Nadere bewijsvoering is niet nodig. Volgens de rechtbank is voldoende vast te komen staan dat de medewerker schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden en oordeelt dat de zorginstelling niet voldaan heeft aan de op haar rustende zorgplicht. De medewerkers van de zorginstelling waren onvoldoende toegerust om met de problematiek van suïcidale jongeren om te gaan aangezien het suïcidepreventiebeleid niet op orde was en het ontbrak aan de passende scholing. Verder heeft de zorginstelling in de periode na de suïcide van de bewoner onvoldoende toegezien op het welzijn van de medewerker. De zorginstelling is aansprakelijk voor de schade die het gevolg is van het incident. 21-03-2023