Naar boven ↑

Update

Nummer 44, 2024
Uitspraken van 26-11-2024 tot 02-12-2024
Redactie: Mr. H. Vorsselman, mr. drs. I. van der Zalm, mr. Y. Bosschaart en J. Stulp.

Geachte heer/mevrouw,

Bijgaand treft u een nieuwe PS Updates aan. 

Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, die te raadplegen zijn via de hyperlinks onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.

Hersenbeschadiging na schot door hoofd: smartengeld € 400.000.
Strafrecht. De verdachte wordt veroordeeld voor het medeplegen van poging tot doodslag, waarbij het slachtoffer met een vuurwapen door zijn hoofd is geschoten. Hij krijgt een gevangenisstraf van negen jaar opgelegd met aftrek van voorarrest. Het slachtoffer heeft ernstig letsel opgelopen in de vorm van onder meer schedelfracturen en een forse, blijvende hersenbeschadiging. Hij verblijft in een revalidatiecentrum en is volledig afhankelijk van intensieve zorg. De rechtbank kent € 400.000 toe aan het slachtoffer als vergoeding voor de immateriële schade. Het beroep van de broer van het slachtoffer op de hardheidsclausule ex artikel 6:108 lid 4 sub g BW slaagt niet. Wel krijgt hij € 15.000 toegekend aan shockschade aangezien hij gezien heeft hoe zijn broer door het hoofd werd geschoten en eerste hulp heeft verleend. Dit heeft tot geestelijk letsel geleid. De vriendin van het slachtoffer krijgt ook € 15.000 toegekend aan shockschade. Zij heeft niet gezien hoe het slachtoffer werd neergeschoten, maar heeft wel samen met de broer van het slachtoffer eerste hulp verleend. De kinderen van het slachtoffer krijgen ieder € 17.500 aan vergoeding van affectieschade. De ouders van het slachtoffer krijgen ieder € 15.000, aan vergoeding van affectieschade. Het beroep van de twee andere broers van het slachtoffer op de hardheidsclausule ex artikel 6:108 lid 4 sub g BW slaagt niet (PS 2024-0557).

Smartengeld: geen mededeling toch vererving.
Strafrecht. De verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 25 jaar voor onder andere vrijheidsberoving, seksueel misbruik en moord op een 9-jarige jongen. De rechtbank kent de vader van het slachtoffer € 20.000 toe aan affectieschade. Het beroep van de zussen van het slachtoffer op de hardheidsclausule ex artikel 6:108 lid 4 onder g BW slaagt. Beide zussen hadden een hechte band met het slachtoffer en namen zorgtaken op zich. De zussen krijgen ook beiden € 35.000 aan shockschade (immaterieel) toegekend. Hoewel ze geen directe getuigen zijn geweest van de misdrijven die de verdachte pleegde, hebben zij dagenlang intensief gezocht naar hun broertje. Zij zijn verder geconfronteerd met een foto van het lichaam van hun broertje en met alles wat hem overkomen bleek te zijn. Beide zussen zijn gediagnosticeerd met PTSS. De erfgenamen van het slachtoffer vorderen als rechtsopvolgers onder algemene titel smartengeld voor het slachtoffer. Voor toekenning hiervan moet het dan wel gaan om immateriële schade ontstaan bij leven en moet voldaan zijn aan het zogenoemde mededelingsvereiste, zoals opgenomen in artikel 6:95 lid 2 BW. De verdediging heeft aan de hand van wetsgeschiedenis beargumenteerd dat de wetgever onverkort vasthoudt aan het mededelingsvereiste en dat er dus geen juridische basis is voor het toewijzen van de vordering, omdat de beginselen van redelijkheid en billijkheid niet zo ver mogen reiken dat het mededelingsvereiste volledig terzijde wordt gesteld. De wetgever gaat er immers bij herhaling van uit dat het niet juist zou zijn een hoogst persoonlijke schadevergoeding aan nabestaanden te laten toekomen, terwijl de overledene zelf dat niet heeft gevorderd. De rechtbank ziet dat anders. Zij leest in de wetgeschiedenis met betrekking tot de affectieschade niet dat de specifieke omstandigheden, zoals die in de onderhavige zaak of bijvoorbeeld de Mallorca-zaak spelen, in het wetgevingsproces zijn meegewogen. Alleen in algemene zin komen schadeveroorzakende gebeurtenissen in de parlementaire stukken aan de orde, zoals ongevallen, medische fouten en misdrijven. De omstandigheid dat juist door gedragingen van de veroorzaker de overledene niet in de gelegenheid kan zijn geweest aanspraak te maken op smartengeld komt niet aan de orde. De factoren opzet of schuld komen ook alleen terloops ter sprake, maar niet te lezen valt dat die factoren geen rol kunnen spelen bij de beoordeling van het mededelingsvereiste of de toepasselijkheid van de redelijkheid en billijkheid in dat kader. Naar het oordeel van de rechtbank zou het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn als de verdachte, die het slachtoffer bij leven ernstige schade heeft toegebracht, zich kan verweren tegen de vordering en zijn aansprakelijkheid ontloopt door het enkele feit dat door zijn handelen het slachtoffer niet kenbaar heeft kunnen maken de door hem geleden schade op de verdachte te willen verhalen. De vordering wordt toegewezen (PS 2024-0560).

Smartengeld: geen mededeling, geen vererving.
 Strafrecht. De verdachte wordt veroordeeld voor brandstichting met de dood tot gevolg, de moord op zijn ex-schoonmoeder en de pogingen tot moord op zijn ex-partner en haar nieuwe partner. Hij wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien jaar met aftrek van het voorarrest. De dochter van de overledene krijgt € 25.000 toegekend aan shockschade. Zij was aanwezig in de woning ten tijde van de brandstichting en heeft haar moeder volledig in brand zien staan. Dit heeft tot geestelijk letsel geleid. Zij krijgt ook € 17.500 toegekend aan affectieschade. De andere dochter van de overledene heeft haar moeder pas gezien toen de brand al uit was. Hoewel er bij haar PTSS is vastgesteld is de rechtbank van oordeel dat met de gegeven onderbouwing op dit moment onvoldoende is komen vast te staan of de beschreven gevolgen zijn ontstaan door de confrontatie met haar verbrande moeder of met de brandstichting in het geheel en haar uiteindelijke overlijden. De rechtbank verklaart haar voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk. Wel krijgt zij € 17.500 toegekend aan affectieschade. De schoonzoon van de overledene heeft de overledene in brand zien staan, wat voor geestelijk letsel heeft gezorgd. De rechtbank begroot de vergoedbare shockschade naar billijkheid op € 15.000. De andere schoonzoon van de overledene krijgt geen shockschade toegekend. Op grond van het dossier kan niet vastgesteld worden dat hij de overledene in brand heeft zien staan en er is ook geen medisch stuk overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld dat er bij hem sprake zou zijn van geestelijk letsel. Het beroep van beide schoonzonen op de hardheidsclausule ex artikel 6:108 lid 4 sub g BW slaagt niet. Ook het nichtje en de kleinkinderen van de overledene krijgen geen shockschade toegekend en hun beroep op de hardheidsclausule slaagt eveneens niet. Verder vorderen de erfgenamen van de overledene namens de overledene smartengeld. Volgens de rechtbank is er niet voldaan aan het zogenoemde mededelingsvereiste en wordt de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Weliswaar heeft de raadsman van de erfgenamen een dag na de brandstichting een aansprakelijkheidsstelling verzonden naar zowel de officier van justitie als de raadsman van verdachte, maar de overledene was op dat moment niet in staat om haar wil hieromtrent kenbaar te maken en werd al vertegenwoordigd door de erfgenamen (PS 2024-0558).

Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps-updates@boom.nl.

Met vriendelijke groet,

Ilona van der Zalm & Armin Vorsselman 
PS Updates

Hoge Raad

Hof

Rechtbank