Update
Geachte heer/mevrouw,
Bijgaand treft u een nieuwe PS Updates aan.
Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, die te raadplegen zijn via de hyperlinks onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.
Regres WAM-verzekeraar na roekeloos gedrag: ongeval met 185 km/uur.
Verzekeringsrecht. Zoon heeft in de Bentley van zijn vader 185 km/h gereden waar 100 km/h was toegestaan en is achterop een andere auto gereden. De rechtbank komt tot het oordeel dat de zoon roekeloos heeft gereden. Voor de betekenis van het begrip ‘roekeloos’ in de zin van de polisvoorwaarden moet aansluiting worden gezocht bij de wettelijke uitsluiting van artikel 7:952 BW, dat van regelend recht is. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat één (gevaarlijke) gedraging voldoende wordt geacht voor het aannemen van roekeloosheid. Verzekeraar is niet tot uitkering verplicht aan vader, omdat zoon roekeloos heeft gereden. De zoon moet de schade aan de andere auto en diens inzittenden vergoeden. Het beroep op artikel 15 WAM gaat ook niet op. De regresblokkade is niet van toepassing. In de hoofdzaak heeft de rechtbank overwogen dat het rijgedrag van de zoon voorafgaand aan het ongeval moet worden aangemerkt als roekeloos. Op grond van artikel 8.2 van de algemene voorwaarden is geen recht op uitkering als de vader zou hebben gereden zoals zoon deed voorafgaand aan het ongeval. De zoon mocht er bovendien niet te goeder trouw van uitgaan dat zijn aansprakelijkheid door de verzekering was gedekt. Dat betekent dat de regresblokkade niet van toepassing is (PS 2025-0192).
Schending mededelingsplicht bij aangaan AOV-verzekering, toch dekking.
In deze procedure gaat het over de vragen of de verzekeringsnemer zijn mededelingsplicht heeft geschonden bij het aangaan van zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering, en of de verzekeraar zich tijdig op het schenden van de mededelingsplicht heeft beroepen. Het hof is van oordeel dat de verzekeringsnemer zijn mededelingsplicht heeft geschonden bij het aangaan van de verzekering. De verzekeraar heeft hem echter niet bericht binnen twee maanden na ontdekking daarvan, zodat hij zich niet kan beroepen op de mogelijke rechtsgevolgen. De verzekeraar is gehouden dekking te verlenen onder de polis. De mate van arbeidsongeschiktheid en de vraag tot welke uitkering de verzekeraar eventueel gehouden is, moeten nog worden vastgesteld. De vorderingen gericht op het (doen laten) verwijderen van de gegevens van de verzekeringsnemer uit de Gebeurtenissenadministratie van de verzekeraar, het Incidentenregister, het Extern Verwijzingsregister en het Intern Verwijzingsregister worden afgewezen (PS 2025-0195).
Ongeval scooter en fietser: reflexwerking artikel 185 WVW.
Deelgeschil. Op de kruising heeft een ongeval plaatsgevonden tussen een scooterrijder en een fietser waarbij de scooterrijder ten val is gekomen. De scooterrijder verwijt de fietser onzorgvuldig rijgedrag en stelt haar aansprakelijk voor 100% van zijn schade. De fietser is het daar niet mee eens en voert aan dat zij zich aan de verkeersregels heeft gehouden en het aan de scooterrijder zelf is te wijten dat hij ten val is gekomen. Zij vindt primair dat zij niet aansprakelijk is. Subsidiair stelt zij dat een schadedeling van 30-70% dient te worden vastgesteld in het nadeel van de scooterrijder. De reflexwerking van artikel 185 WVW is van toepassing. De rechtbank komt tot de conclusie dat de scooterrijder onzorgvuldig rijgedrag moet worden verweten en van overmacht geen sprake is. In verband met de reflexwerking van artikel 185 WVW blijft een deel van de schade (dus) in beginsel voor rekening van scooterrijder, tenzij de causaliteitsafweging en eventuele billijkheidscorrectie met zich brengen dat de gehele schade van de scooterrijder volledig door de fietser moet worden vergoed. De rechtbank concludeert dat op basis van een causaliteitsverdeling de fouten van de fietser voor 85% aan het ontstaan van de schade hebben bijgedragen. Na een billijkheidscorrectie komt de rechtbank tot de vaststelling dat 90% van de schade van de scooterrijder voor vergoeding in aanmerking komt (PS 2025-0197).
Literatuur
Hier vindt u het overzicht van de literatuur die sinds de vorige nieuwsbrief is verschenen.
E.A.L. van Emden, ‘De zorgplicht van de schadeverzekeraar’, MvV 2025/2.
Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps-updates@boom.nl.
Met vriendelijke groet,
Ilona van der Zalm & Armin Vorsselman
PS Updates
Hoge Raad
Hof
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden De werknemer heeft een gebroken rechterenkel opgelopen toen hij tijdens het terugplaatsen van zonweringen aan de buitengevel van een supermarkt met de trap waarop hij stond ten val kwam. De werkzaamheden voerde hij als uitzendkracht in opdracht van de werkgever uit. De werknemer meent dat de werkgever als inlener aansprakelijk is voor de door hem hierbij opgelopen schade. De werkgever stelt aan zijn zorgverplichting te hebben voldaan en dat hij, noch zijn verzekeraar gehouden is de schade te vergoeden. Niet ter discussie staat dat de werknemer is ingeleend door de werkgever en dat er ten tijde van het uitvoeren van de werkzaamheden schade is ontstaan. Het hof komt tot het oordeel dat door het nalaten van de werkgever om aanwijzingen te geven of maatregelen te nemen om de veiligheid van gebruik van een trap te waarborgen, hij tekortgeschoten is in zijn zorgplicht. Daarbij heeft de werkgever het causaliteitsverweer niet nader geconcretiseerd en toegespitst op de zorgplichtschending, waardoor het causaal verband ook komt vast te staan. Het hof concludeert dat de werkgever aansprakelijk is voor de te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het ongeval. 25-03-2025
- Gerechtshof Den Haag In deze procedure gaat het over de vragen of de verzekeringsnemer zijn mededelingsplicht heeft geschonden bij het aangaan van zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering, en of de verzekeraar zich tijdig op het schenden van de mededelingsplicht heeft beroepen. Het hof is van oordeel dat de verzekeringsnemer zijn mededelingsplicht heeft geschonden bij het aangaan van de verzekering. De verzekeraar heeft hem echter niet bericht binnen twee maanden na ontdekking daarvan, zodat hij zich niet kan beroepen op de mogelijke rechtsgevolgen. De verzekeraar is gehouden dekking te verlenen onder de polis. De mate van arbeidsongeschiktheid en de vraag tot welke uitkering de verzekeraar eventueel gehouden is, moeten nog worden vastgesteld. De vorderingen gericht op het (doen laten) verwijderen van de gegevens van de verzekeringsnemer uit de Gebeurtenissenadministratie van de verzekeraar, het Incidentenregister, het Extern Verwijzingsregister en het Intern Verwijzingsregister worden afgewezen. 19-11-2024
Rechtbank
- Rechtbank Noord-Nederland Strafrecht. Verdachte heeft op 21 februari 2024 het 17-jarige slachtoffer met een messteek om het leven gebracht. Verdachte koesterde wrok over de manier waarop het slachtoffer de relatie had verbroken en heeft vervolgens bedacht hoe hij haar kon terugpakken. Verdachte heeft het slachtoffer opgewacht toen zij van haar bijbaan naar huis fietste en heeft haar vervolgens in haar rug gestoken. Het slachtoffer is ter plaatse, vlak bij haar huis, overleden. De ouders en de zus van het slachtoffer vorderen vergoeding van affectieschade op grond van artikel 6:108 BW. De ouders van het slachtoffer vallen onder de beperkte kring van gerechtigden die aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade. De vorderingen van de ouders zijn in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade en zullen daarom worden toegewezen. De zus valt buiten de genoemde categorieën in de wet. Alleen in heel bijzondere gevallen, waarin sprake is van een hechte affectieve relatie, die (zeer) uitgaat boven de gewone hechte relatie die broers en zussen kunnen hebben, is ook ruimte voor vergoeding van affectieschade aan een broer of zus. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende gebleken dat sprake was van een zodanig hechte affectieve relatie tussen de zus en het slachtoffer dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat de zus als naaste in de zin van artikel 6:108 lid 3 BW dient te worden aangemerkt. Daartoe overweegt de rechtbank dat het slachtoffer en de zus opgroeiden in hetzelfde gezin, zij ook op het moment van het overlijden van het slachtoffer beiden nog thuis woonden en dat zij altijd veel met elkaar deelden en met elkaar optrokken. De rechtbank zal gezien het voorgaande aan de zus van het slachtoffer een bedrag van € 17.500 aan affectieschade toewijzen, conform categorie g van het Besluit vergoeding affectieschade. 31-03-2025
- Rechtbank Midden-Nederland Gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire vraagt in deze voorlopig-deskundigenberichtprocedure een psychiatrisch en arbeidsdeskundig onderzoek. Omdat de Staat zich daarin kan vinden, beveelt de rechtbank beide expertises. Daarbij geldt wel dat het arbeidsdeskundig onderzoek alleen aan de orde is als het psychiatrisch onderzoek daartoe aanleiding geeft. De rechter heeft besloten dat de vragen, en de omschrijving van het voorval, zoals de gedupeerde het wil, zal worden opgenomen zoals rechtbank Overijssel (ECLI:NL:RBOVE:2024:5910) die heeft geformuleerd. 26-03-2025
- Rechtbank Gelderland Deelgeschil. Werknemer was werkzaam in de zuurstofshop. Tijdens het vullen van zuurstofflessen bestemd voor de luchtvaart heeft zich in de installatie een explosie voorgedaan met een steekvlam tot gevolg. Daarbij heeft de werknemer ernstige brandwonden opgelopen aan zijn onderlichaam. Partijen verschillen van mening over de vraag of er sprake was van enig kenbaar of voorzienbaar risico en welke maatregelen in dat verband van de werkgever verwacht mochten worden. Als de werkgever het risico niet kende en niet behoorde te kennen tijdens het ongeval, dan staat dat aan aansprakelijkheid in de weg (zie ook: ECLI:NL:HR:2004:A04596). Bij de beantwoording van de vraag of de werkgever zijn zorgplicht is nagekomen, is van belang of sprake was van een risico en wat in dat kader van de werkgever verwacht mocht worden. De voorhanden zijnde schriftelijke stukken en verklaringen zijn naar oordeel van de kantonrechter onvoldoende om dit te kunnen vaststellen. Er is nadere bewijslevering nodig waarvoor een deelgeschilprocedure zich in beginsel niet leent. Voor een uitzondering op dit beginsel wordt in dit geval geen aanleiding gezien. De kantonrechter wijst het verzoek tot deelgeschil af. 25-03-2025
- Rechtbank Limburg Werknemer stelt schade te hebben geleden door koolstofmonoxidevergiftiging op het werk. De kantonrechter is van oordeel dat door de werknemer onvoldoende is aangevoerd dat er sprake is geweest van een koolstofmonoxidevergiftiging. Uit de door de werknemer overgelegde medische stukken volgt geen medische beoordeling met de conclusie dat er sprake is van een koolstofmonoxidevergiftiging. De in de verslagen terugkomende CO-intoxicatie (koolstofmonoxidevergiftiging) vindt telkens zijn oorsprong in anamnestische, dat wil zeggen door de werknemer verstrekte, informatie die niet medisch geobjectiveerd is. Hij heeft ook nagelaten om aan de hand van medische literatuur of een deskundigenbeoordeling het verband tussen de verschillende klachten en de gestelde koolstofmonoxidevergiftiging te onderbouwen. De vordering van de werknemer wordt afgewezen. 19-03-2025
- Rechtbank Amsterdam Verzekeringsrecht. Zoon heeft in de Bentley van zijn vader 185 km/h gereden waar 100 km/h was toegestaan en is achterop een andere auto gereden. De rechtbank komt tot het oordeel dat de zoon roekeloos heeft gereden. Voor de betekenis van het begrip ‘roekeloos’ in de zin van de polisvoorwaarden moet aansluiting worden gezocht bij de wettelijke uitsluiting van artikel 7:952 BW, dat van regelend recht is. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat één (gevaarlijke) gedraging voldoende wordt geacht voor het aannemen van roekeloosheid. Verzekeraar is niet tot uitkering verplicht aan vader, omdat zoon roekeloos heeft gereden. De zoon moet de schade aan de andere auto en diens inzittenden vergoeden. Het beroep op artikel 15 WAM gaat ook niet op. De regresblokkade is niet van toepassing. In de hoofdzaak heeft de rechtbank overwogen dat het rijgedrag van de zoon voorafgaand aan het ongeval moet worden aangemerkt als roekeloos. Op grond van artikel 8.2 van de algemene voorwaarden is geen recht op uitkering als de vader zou hebben gereden zoals zoon deed voorafgaand aan het ongeval. De zoon mocht er bovendien niet te goeder trouw van uitgaan dat zijn aansprakelijkheid door de verzekering was gedekt. Dat betekent dat de regresblokkade niet van toepassing is. 19-03-2025
- Rechtbank Amsterdam In 2009 heeft een toen 45-jarige man in het VUmc een operatie via de neusholte ondergaan in verband met een verdacht proces, gedacht werd aan een hypofyseadenoom, een langzaam groeiende goedaardige tumor. Na de operatie ontstonden onverwacht zéér ernstige complicaties bij de man, zodanig ernstig dat hij nu blijvend ernstig gehandicapt is en fulltime moet worden verzorgd. De familie van de patiënt heeft zich bij de tuchtcolleges voor de gezondheidszorg beklaagd over de neurochirurg die de operatie heeft verricht. Het RTG en – in hoger beroep – het CTG (2014) hebben alle klachten verworpen. De familie verwijt de betrokken radiologen en neurochirurgen van het VUmc dat zij op alle onderdelen van de procedure zijn tekortgeschoten. De verwijten, die grote overeenkomsten vertonen met de verwijten zoals die in de tuchtrechtelijke procedures ter beoordeling voorlagen, zijn in 2014 (grotendeels) ook aan een op gezamenlijk verzoek door de rechtbank benoemde deskundige/neurochirurg voorgelegd. Ook deze deskundige heeft geconcludeerd dat op geen enkel moment sprake is geweest van (medisch) onzorgvuldig of verwijtbaar handelen. Na eenzijdig ingewonnen second opinions van een andere neurochirurg (2015-2019) is de familie in 2024 onderhavige bodemprocedure tegen het VUmc gestart. Volgens de familie mag de rechtbank zich, vanwege procedurele en inhoudelijke bezwaren tegen het rapport van de rechtbankdeskundige, bij de beoordeling van de verwijten niet op het deskundigenrapport baseren. De rechtbank neemt dit rapport echter wel bij haar beoordeling tot uitgangspunt, omdat zij de bezwaren tegen het rapport ongegrond beoordeelt en het deskundigenrapport ook in lijn is met het oordeel van het RTG en het CTG en de conclusies van de door het CTG ingeschakelde deskundige. Voor zover de door de familie gemaakte verwijten aan de artsen van het VUmc niet in het deskundigenrapport zijn betrokken, zijn deze verwijten onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank ziet geen aanleiding een nieuwe deskundige te benoemen, ook niet met betrekking tot de in deze procedure nieuw geformuleerde verwijten. Zij concludeert dat het VUmc en haar behandelend artsen niet toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst met de man. De vorderingen zijn afgewezen. 19-03-2025
- Rechtbank Midden-Nederland Een professioneel wielrenner is op 16 juni 2020 tijdens het nabootsen van een wedstrijdsituatie gevallen. De wielrenner is in de berm terechtgekomen en daar gevallen op de ruwe keien (breukstenen) die direct naast het fietspad liggen. Hij heeft daarbij letsel opgelopen. De wielrenner is deze procedure gestart om de Provincie en de Staat, als wegbeheerder en eigenaar van het fietspad, aansprakelijk te stellen. De wielrenner stelt dat er sprake is van aansprakelijkheid op grond van artikel 6:174 BW. De Provincie en de Staat wijzen aansprakelijkheid af. De rechtbank is van oordeel dat naar objectieve maatstaven gemeten de kans op een ongeval klein is en het fietspad niet gebrekkig is. Hierop stuit ook de gestelde aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW af, omdat deze op dezelfde feiten en stellingen berust. Het fietspad voldoet aan de CROW-richtlijnen, daarnaast valt de manier waarop de wielrenner het fietspad gebruikte niet onder het te verwachten gebruik van het fietspad. Tot slot konden aanvullende maatregelen niet worden gerealiseerd en kon dit redelijkerwijs ook niet worden verwacht van de Provincie en de Staat. 19-03-2025
- Rechtbank Limburg De man stelt schade te hebben ondervonden door vuurwerk. Hij stelt dat de twee andere mannen door zijn auto te vernielen en door te pogen vuurwerk naar binnen te gooien om hem (zwaar) te mishandelen, strafbare gedragingen en daarmee onrechtmatige gedragingen hebben begaan als bedoeld in artikel 6:162 BW, als gevolg waarvan hij schade heeft geleden. Er zou in de avond van 10 december 2022 vuurwerk zijn afgestoken en in de vroege ochtend van 11 december 2022. De kantonrechter acht het voldoende bewezen dat er onrechtmatig jegens de man is gehandeld door vuurwerk te laten ontploffen bij diens auto en de woning van zijn vriendin op de avond van 10 december 2022 en vuurwerk door de brievenbus te doen in de ochtend van 11 december 2022. De eerste man die het vuurwerk heeft afgestoken is aansprakelijk op grond van artikel 6:162 BW voor de geleden schade. De tweede man is op grond van artikel 6:166 BW aansprakelijk voor beide gebeurtenissen. De kantonrechter is van oordeel dat, mede gelet op de jeugdige leeftijd van de man ten tijde van de onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan voor hem, een schadevergoeding, voor gehoorschade en de psychische klachten, van € 5.000 billijk is. 12-03-2025
- Rechtbank Midden-Nederland De man was in 2018 als bijrijder betrokken bij een auto-ongeluk op Malta waardoor hij letsel heeft opgelopen. De man vordert in de hoofdzaak betaling door de twee bij het ongeval betrokken WAM-verzekeraars van de door hem geleden schade als gevolg van het auto-ongeluk. In het incident vorderen de twee WAM-verzekeraars dat de Nederlandse rechter zich op grond van Verordening (EU) 1215/2012 (hierna: Brussel I-bis) onbevoegd verklaard. De rechter wijst de incidentele vordering van de twee WAM-verzekeraars af, omdat hij zich bevoegd acht kennis te nemen van het geschil. Het gaat in dit geval om een verzekeringszaak op grond waarvan artikel 11 lid 1 onder b Brussel I-bis in samenhang met overweging 18 van Brussel I-bis regelt dat de verzekeringnemer, de verzekerde of de begunstigde als de zwakkere partij moet worden beschermd en daarom de mogelijkheid krijgt om een vordering tegen een in een andere lidstaat gevestigde verzekeraar in te stellen bij het gerecht van zijn eigen woonplaats. Op grond van artikel 13 lid 2 Brussel I-bis geniet een getroffene die een vordering rechtstreeks tegen de verzekeraar kan instellen dezelfde bescherming. Het beroep van de twee WAM-verzekeraars op grond van het beginsel van voorspelbaarheid gaat niet op. Het gaat in dit geval om een verzekeringszaak waarvoor in Brussel I-bis specifieke en uitputtende bepalingen zijn opgenomen die de bevoegdheid regelen, juist ter bescherming van de zwakkere partij. Deze bepalingen zetten de algemene en alternatieve bevoegdheidsregels opzij. 12-02-2025
- Rechtbank Amsterdam Deelgeschil. Op de kruising heeft een ongeval plaatsgevonden tussen een scooterrijder en een fietser waarbij de scooterrijder ten val is gekomen. De scooterrijder verwijt de fietser onzorgvuldig rijgedrag en stelt haar aansprakelijk voor 100% van zijn schade. De fietser is het daar niet mee eens en voert aan dat zij zich aan de verkeersregels heeft gehouden en het aan de scooterrijder zelf is te wijten dat hij ten val is gekomen. Zij vindt primair dat zij niet aansprakelijk is. Subsidiair stelt zij dat een schadedeling van 30-70% dient te worden vastgesteld in het nadeel van de scooterrijder. De reflexwerking van artikel 185 WVW is van toepassing. De rechtbank komt tot de conclusie dat de scooterrijder onzorgvuldig rijgedrag moet worden verweten en van overmacht geen sprake is. In verband met de reflexwerking van artikel 185 WVW blijft een deel van de schade (dus) in beginsel voor rekening van scooterrijder, tenzij de causaliteitsafweging en eventuele billijkheidscorrectie met zich brengen dat de gehele schade van de scooterrijder volledig door de fietser moet worden vergoed. De rechtbank concludeert dat op basis van een causaliteitsverdeling de fouten van de fietser voor 85% aan het ontstaan van de schade hebben bijgedragen. Na een billijkheidscorrectie komt de rechtbank tot de vaststelling dat 90% van de schade van de scooterrijder voor vergoeding in aanmerking komt. 06-02-2025
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant Tussenvonnis. Werknemer ervaart luchtwegklachten en stelt dat deze klachten zijn veroorzaakt door de printer op zijn werk. Hiervoor heeft hij de werkgever aansprakelijk gesteld. Na een tussenvonnis is een deskundige benoemd die een rapport heeft opgesteld. De werknemer heeft geen bezwaren ingebracht tegen het deskundigenbericht. De kantonrechter is van oordeel dat het deskundigenbericht zorgvuldig tot stand is gekomen. Om te beoordelen of het inhoudelijk volledig kan worden gevolgd, zal de deskundige nog worden gevraagd om een toelichting te geven op de vragen die volgen uit de bezwaren van de werkgever. 04-05-2022