Update
Geachte heer/mevrouw,
Bijgaand treft u een nieuwe PS Updates aan.
Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, die te raadplegen zijn via de hyperlinks onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraak hier voor u uit.
Geen vergoeding van immateriële schadevergoeding wegens het op verzoek niet bijwonen van de uitvaartdienst van overleden ouder.
In deze zaak vordert een broer dat zijn zus wordt veroordeeld tot betaling van immateriële schadevergoeding. Hij legt aan de vordering ten grondslag dat de zus hem de mogelijkheid heeft ontnomen om afscheid te nemen van zijn moeder, waardoor hij emotionele schade heeft geleden die zij moet vergoeden. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat het ontnemen van de mogelijkheid om afscheid te nemen van een overleden ouder onrechtmatig kan zijn en tot schadeplichtigheid kan leiden. Maar men kan alleen aanspraak maken op een billijke schadevergoeding indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen, de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De kantonrechter gaat ervan uit dat de zus haar verzoek aan de broer om de uitvaart te verlaten, heeft gedaan vanuit haar vrees dat de onaangekondigde aanwezigheid van de broer een waardige afscheidsdienst in de weg zou staan, gelet op de verstandhouding tussen partijen. Dat is niet onrechtmatig jegens de broer. De kantonrechter weegt hierbij ook mee dat het gezien de verstandshouding op de weg van de broer lag voorafgaand aan de dienst aan de zus te laten weten aanwezig te zijn. Het verzoek van de zus had niet het oogmerk om immateriële schade aan te richten. Daarnaast heeft de broer geen concrete gegevens aangevoerd waaruit het bestaan van geestelijk letsel in de vorm van een erkend ziektebeeld naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld, en geen gegevens waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daarvoor is meer nodig dan de enkele schending van (fundamentele) rechten of onrechtmatig handelen. De vordering van de broer wordt afgewezen. Gelet op de familierelatie van partijen zal worden bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt (PS 2025-0041).
Literatuur
Hier vindt u het overzicht van de literatuur die sinds de vorige nieuwsbrief is verschenen.
N. Lavrijssen, annotatie JA bij: ‘Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 20 augustus 2024, nr. 200.329.601, ECLI:NL:GHARL:2024:5304’, JA 2025/2 (Val van pony, Aansprakelijkheid manege, Eigen schuld kind)
C.J. Weering, annotatie JA bij: ‘Rechtbank Gelderland 17 oktober 2024, nr. 435590, ECLI:NL:RBGEL:2024:7398’, JA 2025/20 (Deelgeschil. Deskundigenbericht. Equality of arms. Privacy. Medische informatie. Medische paragraaf Gedragscode Behandeling Letselschade. Proportionaliteit.)
B.A. Beest, annotatie JA bij: ‘Rechtbank Noord-Holland zp Alkmaar 16 oktober 2024, nr. C/15/351442 / HA ZA 24-209, ECLI:NL:RBNHO:2024:10556’, JA 2025/22 (Uitsluitingsclausule roekeloosheid. Verkeersongeval. Verhaalsrecht. Opzetclausule. Verzekeringsdekking.)
Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps-updates@boom.nl.
Met vriendelijke groet,
Ilona van der Zalm & Armin Vorsselman
PS Updates
Hof
- Gerechtshof Den Haag Strafrecht. De verdachte wordt onder andere veroordeeld wegens doodslag. De moeder van het overleden slachtoffer krijgt € 17.500 aan affectieschade toegekend. Het feit dat er tussen het overleden slachtoffer en zijn moeder in de laatste jaren voor zijn overlijden mogelijk sprake was van een getroebleerde relatie, doet niet af aan de (bloed)band die tussen hen bestond en deze omstandigheid maakt niet dat toekenning van een vergoeding van affectieschade in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het hof merkt daarbij op dat het bestaan van conflicten en het daardoor (al dan niet tijdelijk) ontbreken van contact tussen familieleden verschillende oorzaken kan hebben en in sommige gevallen ook juist verklaard kan worden door de emotionele band tussen hen. Bovendien is het door het overlijden van het slachtoffer ook niet meer mogelijk de band tussen haar en de benadeelde partij te herstellen. De zus van het slachtoffer krijgt geen shockschade toegekend. Zij was niet aanwezig bij het geweldsincident maar heeft haar broer twee dagen na zijn overlijden in het mortuarium gezien. Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk gemaakt dat het slachtoffer op dat moment uitwendig (zichtbaar) letsel had. Het hof oordeelt dat de omstandigheid dat de benadeelde partij het slachtoffer heeft gezien in het mortuarium niet zonder meer gelijkgesteld kan worden met het waarnemen van het strafbare feit of een directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan. Het levensgezel van het slachtoffer krijgt € 20.000 aan affectieschade toegekend. De vordering van het levensgezel van het slachtoffer tot shockschade wordt niet-ontvankelijk verklaard. Voor de motivering van dat besluit verwijst het hof naar de overweging ten aanzien van de vordering van de zus van het slachtoffer. 20-12-2024
- Gerechtshof Amsterdam Een vrouw stelt dat haar buurman haar letsel heeft toegebracht met een boor en dat hij op die grond onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. De rechtbank heeft haar vorderingen afgewezen omdat de vrouw niet is geslaagd in de bewijsopdracht. Het hof bekrachtigt dit vonnis. Voor aansprakelijkheid is onvoldoende dat de vrouw letsel heeft opgelopen aan haar hand. De grieven treffen geen doel. 17-12-2024
- Gerechtshof Amsterdam Schadestaatprocedure; procedure na verwijzing. Meneer heeft voor de opdrachtgever een schuur gedemonteerd. Tijdens deze werkzaamheden is gebruikgemaakt van een metalen bak die los was geplaatst op de dragers van een door de opdrachtgever bestuurde vorkheftruck. Meneer en een ander hebben in deze bak gestaan om op een hoogte van omstreeks twee meter een dakspant te demonteren. De metalen bak is met hen erin van de dragers afgevallen. In een eerdere procedure is geoordeeld dat de opdrachtgever aansprakelijk is voor de helft van de schade. De rechtbank Den Haag heeft een schadevergoeding van € 4.450 toegewezen. Meneer heeft tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld (en vordert € 167.776,90). Het hof Den Haag heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en het door meneer gevorderde bedrag boven het al toegewezen bedrag van € 4.450 afgewezen. In cassatie is geklaagd dat het hof Den Haag te hoge eisen heeft gesteld aan de stelplicht, welke klacht gegrond is bevonden. De Hoge Raad heeft vervolgens het arrest van het hof Den Haag vernietigd en de zaak verwezen naar dit hof. Het hof komt tot het oordeel dat de meneer voldoende heeft geconcretiseerd en onderbouwd dat hij meer schade heeft geleden dan hij vergoed heeft gekregen. Om verder te kunnen oordelen, is eerst nader onderzoek nodig door een medisch deskundige. 24-09-2024
Rechtbank
- Rechtbank Noord-Nederland Strafrecht. De benadeelde partijen zijn gezinsleden van het slachtoffer. Het slachtoffer is in de hal van zijn woning met meerdere kogels om het leven gebracht. De benadeelde partijen vorderen elk € 25.000 aan schokschade. De benadeelde partijen hadden een nauwe en affectieve relatie met het slachtoffer. In het ziekenhuis zijn zij geconfronteerd met het lichaam van hun overleden echtgenoot en vader. De rechtbank stelt vast dat bij de benadeelde partijen een hevige emotionele schok is teweeggebracht, door deze directe confrontatie met de ernstige gevolgen van de moord. Deze schok heeft bij de benadeelde partijen geestelijk letsel tot gevolg gehad. Uit rapportages van psychologen blijkt dat er bij de benadeelde partijen sprake is geweest van een trauma- of stressorgerelateerde stoornis. Daarnaast heeft de echtgenote voor het opgelopen geestelijk letsel slaapmedicatie gekregen. De rechtbank oordeelt dat de benadeelde partijen aanspraak maken op vergoeding van de immateriële schokschade ter hoogte van ieder € 25.000. 10-01-2025
- Rechtbank Noord-Holland In deze zaak vordert een broer dat zijn zus wordt veroordeeld tot betaling van immateriële schadevergoeding. Hij legt aan de vordering ten grondslag dat de zus hem de mogelijkheid heeft ontnomen om afscheid te nemen van zijn moeder, waardoor hij emotionele schade heeft geleden die zij moet vergoeden. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat het ontnemen van de mogelijkheid om afscheid te nemen van een overleden ouder onrechtmatig kan zijn en tot schadeplichtigheid kan leiden. Maar men kan alleen aanspraak maken op een billijke schadevergoeding indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen, de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De kantonrechter gaat ervan uit dat de zus haar verzoek aan de broer om de uitvaart te verlaten, heeft gedaan vanuit haar vrees dat de onaangekondigde aanwezigheid van de broer een waardige afscheidsdienst in de weg zou staan, gelet op de verstandhouding tussen partijen. Dat is niet onrechtmatig jegens de broer. De kantonrechter weegt hierbij ook mee dat het gezien de verstandshouding op de weg van de broer lag voorafgaand aan de dienst aan de zus te laten weten aanwezig te zijn. Het verzoek van de zus had niet het oogmerk om immateriële schade aan te richten. Daarnaast heeft de broer geen concrete gegevens aangevoerd waaruit het bestaan van geestelijk letsel in de vorm van een erkend ziektebeeld naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld, en geen gegevens waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daarvoor is meer nodig dan de enkele schending van (fundamentele) rechten of onrechtmatig handelen. De vordering van de broer wordt afgewezen. Gelet op de familierelatie van partijen zal worden bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. 09-01-2025
- Rechtbank Overijssel In 2019 is bij eiser de diagnose maligne mesothelioom van het buikvlies gesteld. In dit geschil staat de vraag centraal of de oorzaak van de ziekte van eiser gelegen is of kan zijn in blootstelling aan asbestcementafval, dat Eternit vóór 2000 aan derden in de omgeving van Goor heeft uitgegeven ter verharding van wegen, paden en erven. De rechtbank heeft een deskundige benoemd om, kort gezegd, te bepalen of en, zo ja, hoe groot de kans is dat het peritoneaal mesothelioom van eiser is veroorzaakt door asbestblootstelling. Uit het deskundigenrapport blijkt dat bij iemand met mesothelioom nooit met zekerheid is vast te stellen of sprake is van een asbestgerelateerd mesothelioom, dat blootstelling aan asbest weliswaar niet de enige oorzaak is van het ontstaan van het peritoneaal mesothelioom maar wel de enige bekende oorzaak en dat peritoneaal mesothelioom niet alleen kan ontstaan bij blootstelling aan hoge concentraties asbest, maar ook bij langdurige blootstelling aan lage concentraties asbest, met name als het gaat om crocidoliet (zoals bij Eternit) of amosiet. De deskundige schrijft dat aan de hand van de blootstellingshistorie van eiser (over een lange periode van tientallen jaren wandelen en voor werk en recreatie verblijven in Goor en omgeving) de verwachting is dat zijn blootstelling aan asbest van een vergelijkbare ordegrootte is als beschreven voor omwonenden van het risicogebied Goor. De rechtbank oordeelt dat Eternit tegenover meneer onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank oordeelt ook dat er sprake is van onzekerheid over het causaal verband, er bestaat namelijk een kans dat asbestblootstelling ook door andere in het milieu gelegen omstandigheden die aan meneer kunnen worden toegerekend, de schade (mede) hebben veroorzaakt. Die laatste omstandigheden kunnen meneer weliswaar niet worden verweten, maar komen in de verhouding tot Eternit wel voor zijn risico. Daarom zal de rechtbank Eternit veroordelen tot vergoeding van de gehele schade, met vermindering van de mate waarin de aan meneer toe te rekenen omstandigheden tot diens schade hebben bijgedragen. De rechtbank komt tot het oordeel dat de schade van eiser als gevolg van zijn ziekte voor 75% voor rekening van Eternit komt en voor 25% voor zijn eigen rekening. 08-01-2025
- Rechtbank Rotterdam Strafrecht. De verdachte wordt veroordeeld voor tweemaal poging doodslag en zware mishandeling. Een van de slachtoffers krijgt € 75.000 aan immateriële schade toegekend. Zij vordert ook als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige dochter en haar meerderjarige zoon respectievelijk een bedrag van € 15.000 en € 12.500 aan affectieschade. Deze vordering wordt niet-ontvankelijk verklaard omdat de rechtbank van oordeel is dat de verwondingen bij het slachtoffer niet kunnen worden gekwalificeerd als ernstig en blijvend letsel in de zin van het Besluit Vergoeding Affectieschade. De andere slachtoffers krijgen respectievelijk € 20.000 en € 7.500 aan immateriële schade toegekend. 03-01-2025
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant Strafrecht. De verdachte wordt veroordeeld voor poging doodslag door meermalen tegen het hoofd van het slachtoffer te schoppen. Het slachtoffer heeft als gevolg hiervan ernstig en blijvend letsel opgelopen. De vordering van het slachtoffer wordt niet-ontvankelijk verklaard. Het slachtoffer heeft slechts twee dagen voor de inhoudelijke behandeling van de zaak een hoge vordering ingediend. De verdediging en de rechtbank hebben daardoor zeer kort de tijd gehad om zich in de vordering te verdiepen. De verdediging heeft de vordering onder meer betwist op onderbouwing, causaliteit en eigen schuld. De rechtbank ziet op die punten ook gronden om vraagtekens te zetten bij de vordering zoals die op dit moment aan de rechtbank is voorgelegd. De vordering van het slachtoffer is summier onderbouwd en bevat geen medische stukken. Bovendien volgt uit de onderbouwende stukken onvoldoende causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit en het in de vordering opgesomde letsel van het slachtoffer. Zo wordt in de vordering onder meer gesteld dat het slachtoffer problemen heeft met lopen, zicht en motoriek, dat hij angstklachten en nachtmerries heeft en dat hij PTSS heeft. De onderbouwing voor die klachten en de link naar het feit ontbreken echter. De rechtbank acht zich onvoldoende ingelicht om de immateriële schade van het slachtoffer vast te kunnen stellen en daarvoor een passende schadevergoeding toe te kennen. 27-12-2024
- Rechtbank Rotterdam Strafrecht. De verdachte wordt veroordeeld voor doodslag op zijn celgenoot in de PI. De moeder van het overleden slachtoffer krijgt € 17.500 aan affectieschade toegekend. De dochter van het slachtoffer krijgt € 20.000 aan affectieschade toegekend. Ondanks het gegeven dat er weinig contact was tussen het slachtoffer en zijn dochter, heeft de schadeveroorzakende gebeurtenis ervoor gezorgd dat de dochter van het slachtoffer nooit meer de kans zal krijgen een band op te bouwen met haar vader. Dit terwijl is gebleken dat het slachtoffer, zo goed en zo kwaad als dat ging vanuit de PI, daar wel pogingen toe heeft ondernomen door een bezoekmoment en het schrijven van brieven aan zijn dochter. De vordering van de dochter die ziet op gederfd levensonderhoud wordt niet-ontvankelijk verklaard. Hierover is onvoldoende informatie beschikbaar. 24-12-2024
- Rechtbank Rotterdam Strafrecht. De verdachte wordt veroordeeld voor doodslag. De moeder van het overleden slachtoffer krijgt € 17.500 aan affectieschade toegekend. De vordering tot toekenning van een vergoeding voor shockschade is niet-ontvankelijk. De moeder is niet zelf aanwezig geweest bij het steekincident. Zij heeft wel haar zoon in het ziekenhuis gezien terwijl hij kunstmatig in leven werd gehouden en was ook aanwezig bij zijn overlijden kort daarna. De rechtbank kan echter uit de overgelegde verklaring van de huisarts niet voldoende opmaken dat sprake is van zodanig geestelijk letsel als gevolg van de confrontatie met het slachtoffer in het ziekenhuis, dat binnen de hiervoor geldende richtlijnen aanspraak gemaakt kan worden op shockschade. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de overgelegde stukken onvoldoende onderscheid kan worden gemaakt tussen de (bredere) psychische gevolgen door het verlies van haar zoon na het bewezen strafbare feit (affectieschade) en de schade die mogelijk het gevolg is van de confrontatie met het slachtoffer in het ziekenhuis. 20-12-2024
- Rechtbank Noord-Holland Strafrecht. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gekwalificeerde doodslag. De vader en moeder van het overleden slachtoffer krijgen ieder een bedrag van € 20.000 aan affectieschade toegekend. De moeder krijgt verder haar materiële en immateriële shockschade vergoed, ter hoogte van € 20.000. De moeder van het slachtoffer is onder andere geconfronteerd met het beeld van hulpverleners die met man en macht probeerden het leven van haar zoon te redden. Hierdoor heeft zij geestelijk letsel opgelopen. De zus van het slachtoffer krijgt een bedrag van € 12.500 aan shockschade toegekend omdat zij door de bloedsporen in het huis, die zij heeft geprobeerd te verwijderen, geconfronteerd is met de ernstige gevolgen van het misdrijf. Deze confrontatie heeft een hevige emotionele schok bij haar teweeggebracht. 19-12-2024
- Rechtbank Rotterdam Strafrecht. De rechtbank komt tot het oordeel dat het niet anders kan dan dat het de verdachte was die een vrouw zo ernstig heeft mishandeld, dat zij als gevolg daarvan is overleden. De dochter van het slachtoffer krijgt een bedrag van € 20.000 aan affectieschade toegekend. Haar vordering tot vergoeding van immateriële schade vanwege aantasting in de persoon, niet zijnde shockschade, is niet-ontvankelijk. Volgens de rechtbank past deze niet binnen de wettelijke systematiek van derdenschade. De tweelingzus van het slachtoffer krijgt € 10.000 aan shockschade toegekend. Zij is geconfronteerd met het levenloze lichaam van haar zus (in eerste instantie op een foto en later in het mortuarium). Dat de tweelingzus als gevolg van die confrontatie geestelijk letsel heeft opgelopen is voldoende onderbouwd. De moeder van het slachtoffer krijgt € 17.500 aan affectieschade toegekend. Ook krijgt zij € 7.500 aan shockschade toegekend. Zij is op dezelfde wijze geconfronteerd met het lichaam van het slachtoffer. De omstandigheid dat de moeder al behandeld werd door haar huisarts/praktijkondersteuner-GGZ neemt de plicht tot het vergoeden van de schade niet weg. Het beroep van de stiefvader op de hardheidsclausule van artikel 6:108 lid 4 sub g BW slaagt niet. De vordering wordt niet-ontvankelijk verklaard. 19-12-2024
- Rechtbank Rotterdam Kort geding. Een man is in 2024 betrokken geraakt bij een verkeersongeval. De verzekeraar van de tegenpartij heeft aansprakelijkheid voor de als gevolg van het verkeersongeval geleden schade erkend. De verzekeraar heeft tot nu toe in totaal € 15.000 aan voorschotten op de schade aan de man betaald. De man is van mening dat zijn schade groter is dan de voorschotten die hij tot nu toe heeft ontvangen en vordert dat de voorzieningenrechter de verzekeraar veroordeeld om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis een aanvullend voorschot op de schade te betalen. De man vindt dat hij hier een spoedeisend belang bij heeft omdat hij al maandenlang geen inkomsten meer heeft terwijl hij een gezin heeft, hoofdkostwinnaar is en kosten moet maken voor medische behandelingen. De verzekeraar is het hier niet mee eens. Volgens de voorzieningenrechter is er sprake van een juridisch causaal verband tussen het verkeersongeval en in ieder geval de nekklachten van de man. Dat de degeneratieve afwijkingen van de man wellicht uiteindelijk zouden hebben kunnen leiden tot de nekklachten en een deel van de overige gezondheidsklachten doet hier niet aan af. Voor juridische causaliteit is namelijk niet noodzakelijk dat klachten een direct gevolg zijn van het ongeval. De voorzieningenrechter ziet verder geen aanleiding om het causaal verband tussen ongeval en de schade bestaande uit onder meer verlies van arbeidsvermogen doorbroken te achten wegens de enkele omstandigheid dat de man na het ongeval nog een periode substantieel heeft doorgewerkt. De voorzieningenrechter wijst een aanvullend voorschot toe van € 13.000. Voor toewijzing van een hoger bedrag is op dit moment onvoldoende grond. Een belangenafweging maakt dat het belang van de man bij voldoening van dit voorschot in de gegeven situatie zwaarder weegt dan het door de verzekeraar gestelde restitutierisico. De voorzieningenrechter geeft de verzekeraar een termijn van twee weken om het aanvullende voorschot te betalen. 18-12-2024
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant Deelgeschil. In deze zaak heeft tussen twee fietsers op een fietspad een verkeersongeval plaatsgevonden. Daarbij heeft een fietser bij een inhaalmanoeuvre letsel opgelopen doordat de andere fietser zonder om te kijken naar links stuurde. De kantonrechter is van oordeel dat de fietser die een stuurbeweging naar links heeft gemaakt in strijd heeft gehandeld met artikel 18 RVV door achterop komend verkeer niet voor te laten gaan. Met dit gevaarlijke rijgedrag heeft zij ook in strijd gehandeld met artikel 5 WVW. Hierdoor heeft zij in beginsel onrechtmatig gehandeld. De andere omstandigheden die zij aanvoert maken geen verschil in deze aansprakelijkheid. Zij is daarom gehouden tot het vergoeden van de materiële en immateriële schade. 16-12-2024
- Rechtbank Rotterdam Deelgeschil. Een bestuurder van een personenbus is in 2023 aangereden door een personenauto. De eigenaar van de personenauto is verzekerd bij een Franse verzekeringsmaatschappij, die in Nederland wordt vertegenwoordigd door het Nederlands Bureau der Motorrijtuigverzekeraars (NBM). De bestuurder van de personenbus stelt als gevolg van het ongeval last te hebben van onder meer schouder- en nekklachten en zowel materiële als immateriële schade te hebben geleden, onder andere bestaande uit medische kosten en kosten voor het inschakelen van huishoudelijke hulp. De bestuurder verzoekt om voor recht te verklaren dat NBM aansprakelijk is voor het ongeval en NBM te veroordelen tot het betalen van een voorschot. NBM heeft aangevoerd dat het al heeft medegedeeld de aansprakelijkheid voor het ongeval niet te betwisten. Daarnaast deelt NBM mede dat de door de bestuurder verzochte voorschotten zullen worden voldaan. De kantonrechter wijst de verzoeken tot het betalen van voorschotten aan de bestuurder toe, maar matigt de gevorderde proceskosten. 13-12-2024
- Rechtbank Limburg Een man is in 2021 tijdens zijn werkzaamheden op een aan hem door zijn werkgever ter beschikking gestelde scooter tegen een paaltje aangereden. De man is hierbij ten val gekomen en heeft daarbij letsel opgelopen. De werkgever van de man is in verzet gekomen tegen het tegen de werkgever als gedaagde gewezen verstekvonnis. In dit vonnis is voor recht verklaard dat hij aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade op grond van artikel 7:658 BW en/of als gevolg van het ontbreken van een behoorlijke verzekering van verkeersongevallen van zijn werknemers. De kantonrechter verklaart het verzet ongegrond. De aansprakelijkheid op grond van artikel 7:611 BW staat vast met de erkenning van de werkgever van het feit dat hij geen verzekering heeft afgesloten. Verder stelt de kantonrechter dat de werkgever ook aansprakelijk is op grond van artikel 7:658 BW omdat de werkgever niet aan zijn zorgplicht heeft voldaan. De werkgever heeft de man niet geïnstrueerd op het gebied van verkeersveiligheid, het zich houden aan de verkeersregels, hoe om te gaan met de tijdsdruk waarmee een bestelling bij de klant afgeleverd dient te zijn en het nemen van voldoende rust. De man is zonder instructies aan het werk gezet. Voorts ontbreekt er ook een risico-inventarisatie en -evaluatie. 11-12-2024
- Rechtbank Noord-Holland Tussenvonnis. Een bestuurster van een personenauto is in 2020 van achteren aangereden door een andere personenauto. De verzekeraar van de andere personenauto heeft de aansprakelijkheid voor het ongeval erkend. De bestuurster stelt dat het ongeval bij haar voortdurende klachten heeft veroorzaakt die tot beperkingen in het dagelijks leven hebben geleid, waardoor zij onder meer niet meer in staat is om haar werkzaamheden volledig uit te voeren. Volgens de bestuurster is de verzekeraar gehouden (een voorschot op) de schade die zij lijdt en heeft geleden te vergoeden. De verzekeraar betwist dat alle door de bestuurster geuite klachten het gevolg zijn van het ongeval en dat de schade van de bestuurster het bedrag overstijgt dat al aan haar in voorschotten is betaald. Tijdens de mondelinge behandeling van de zaak zijn partijen overeengekomen dat een neurologische expertise moet plaatsvinden. De rechtbank beveelt een deskundigenonderzoek met benoeming van een neuroloog als deskundige. 11-12-2024
- Rechtbank Limburg In 2019 is er een handgemeen geweest tussen partijen. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis de eisende partij opgedragen te bewijzen dat door het onrechtmatig handelen van de gedaagde partij de rechterenkel van de eisende partij is gebroken. Daarna hebben getuigenverhoren plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat uit de getuigenverklaringen de door de eisende partij gestelde toedracht, die geleid zou hebben tot de enkelbreuk, niet is komen vast te staan. De rechtbank wijst de vorderingen af. 11-12-2024
- Rechtbank Den Haag In 2014 is meneer per ambulance naar het ziekenhuis gebracht in verband met diverse medische klachten. Meneer heeft in 2016 het ziekenhuis aansprakelijk gesteld voor het niet volgen van de ESC-richtlijn bij de interpretatie van de onderzoeksresultaten. Naar aanleiding hiervan heeft er een deskundige onderzoek gedaan. In 2020 heeft de verzekeraar van het ziekenhuis de aansprakelijkheid erkend voor de gevolgen van het niet verrichten van nader onderzoek. De partijen zijn in geschil gebleven over de omvang van de schadevergoedingsplicht. Partijen zijn het namelijk niet eens over de hypothetische situatie zonder de fout en wat daarover uit het deskundigenrapport kan worden afgeleid. Uit het deskundigenrapport blijkt dat de gevolgen van de medische fout beperkt zijn. Uit het rapport blijkt ook dat meneer al klachten had waardoor meneer niet kan stellen dat hij bij een juiste behandeling klachtvrij zou zijn. Meneer heeft niet aan zijn stelplicht voldaan, waardoor de rechtbank niet de conclusie kan trekken dat alle door hem geleden schade het gevolg is van de medische fout. Hierdoor kan de vordering niet volledig worden toegewezen, het deel wat aan het ziekenhuis kan worden toegerekend zal wel worden toegewezen. 04-12-2024
- Rechtbank Oost-Brabant Tussenbeschikking. In 2019 heeft er zich een medische fout voorgedaan bij de behandeling van een vrouw in een ziekenhuis. In 2020 heeft de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar namens het ziekenhuis aansprakelijkheid erkend voor een verwijtbaar delay in de juiste diagnosestelling en behandeling. Op gezamenlijk verzoek van partijen heeft een neurochirurgisch onderzoek plaatsgevonden. Op grond van dit rapport hebben het ziekenhuis en de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar het standpunt ingenomen dat weliswaar een aanvullende scan/MRI gemaakt had moeten worden, maar dat het nalaten daarvan geen gevolgen voor de verdere beloop heeft gehad. De procespartijen zijn het erover eens dat een onafhankelijk deskundigenonderzoek door een neuroloog moet worden bevolen. Bij de mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt over de te stellen vragen. Het verzoek van de vrouw dat het eerdere onderzoeksrapport niet naar de deskundige zal worden verstuurd wordt niet ingewilligd. De rechtbank zal niet bepalen dat de te benoemen deskundige het rapport als uitgangspunt dient te nemen voor het onderzoek. De rechtbank acht echter wel van belang dat de te benoemen deskundige kennisneemt van het rapport. Het ziekenhuis en de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar moeten het procesdossier als het medisch dossier naar de deskundige versturen. De deskundige zal bij afzonderlijke beschikking worden benoemd. 03-12-2024
- Rechtbank Gelderland Strafrecht. De verdachte wordt veroordeeld vanwege overtreding van artikel 6 en 8 WVW 1994. De moeder en zus van het overleden slachtoffer krijgen beiden affectieschade toegekend. Het slachtoffer heeft zijn hele leven met zijn zus en hun ouders onder een dak geleefd. Mede gelet op de aard, duur en intensiteit van de relatie tussen het slachtoffer en zijn zus acht de rechtbank deze relatie zodanig persoonlijk en nauw, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij als naaste kan worden aangemerkt in de zin van artikel 6:108 lid 3 BW en aldus recht heeft op vergoeding van affectieschade. Het slachtoffer droeg ten tijde van het verkeersongeval bewust geen autogordel. Aannemelijk is dat deze omstandigheid deels heeft bijgedragen aan het intreden van de schade. De rechtbank zal de gevorderde forfaitaire bedragen aan affectieschade daarom met 25% verlagen op grond van artikel 6:101 BW. Het overlevende slachtoffer krijgt smartengeld toegekend op grond van artikel 6:106 BW. Ook dit slachtoffer droeg geen autogordel ten tijde van het verkeersongeval. Het bedrag is daarom van € 7.500 verlaagd tot € 5.625. 18-10-2024
- Rechtbank Den Haag Deelgeschil. Een vrouw stelt dat zij in 2022 ten val is gekomen door een uitstekende tegel, met letsel als gevolg (klachten aan haar enkel). De vrouw heeft de gemeente aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van haar val. De gemeente heeft aansprakelijkheid afgewezen. Volgens de gemeente heeft de vrouw de toedracht van haar val onvoldoende onderbouwd en is de stoep hoe dan ook niet gebrekkig. Op grond van artikel 150 Rv rust de stelplicht en bewijslast op de vrouw. De vrouw heeft wisselend verklaard over de plek waar zij is gevallen en de toedracht en omstandigheden van de val. De toedracht van de val kan dan ook niet worden vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat zelfs als de vrouw door het hoogteverschil van de opsluitband is gevallen, dit niet meebrengt dat de gemeente aansprakelijk is. De genoemde oneffenheid is naar het oordeel van de rechtbank acceptabel, althans niet zodanig gebrekkig of gevaarlijk dat er sprake is van een gebrekkige opstal in de zin van artikel 6:174 BW of een onrechtmatige situatie in de zin van artikel 6:162 BW. De gemeente is niet aansprakelijk voor de door de vrouw geleden schade. 10-10-2024
- Rechtbank Gelderland Tussenvonnis. In 2006 is een toen 16-jarige jongen op zijn bromfiets aangereden door een auto. De WAM-verzekeraar van de auto heeft aansprakelijkheid erkend. Het slachtoffer ervaart sinds het ongeval (lage) rugklachten. Meerdere deskundigen hebben een expertise verricht. Tot op heden heeft de WAM-verzekeraar een bedrag van € 51.000 bij wege van voorschot betaald aan het slachtoffer. De WAM-verzekeraar vordert nu dat de rechtbank voor recht verklaart dat de WAM-verzekeraar volledig heeft voldaan aan zijn schadevergoedingsplicht jegens het slachtoffer. Volgens de WAM-verzekeraar is er geen sprake van blijvende klachten en beperkingen als gevolg van het ongeval bij het slachtoffer. Het slachtoffer lijdt aan niet-ongevalsgerelateerde rugklachten, waaraan volgens de WAM-verzekeraar ten onrechte door een van de deskundigen beperkingen zijn toegeschreven. De WAM-verzekeraar heeft zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen twee rapporten en acht zich hieraan niet gebonden. Het slachtoffer vordert een vergoeding van alle schade, waaronder verlies aan het verdienvermogen. De rechtbank overweegt dat vaststaat dat er bij het slachtoffer sprake is van pre-existente rugproblematiek en dat de WAM-verzekeraar gemotiveerd heeft aangevoerd dat hiermee rekening moet worden gehouden bij de looptijd van de schade met betrekking tot onder meer het verlies aan verdienvermogen. De vraag of de pre-existente rugklachten mogelijk op langere termijn wel tot extra klachten en of beperkingen zouden kunnen leiden is niet door de deskundigen onderzocht. De rechtbank geeft partijen de mogelijkheid om zich uit te laten over de wenselijkheid van een aanvullend deskundigenbericht, over de te benoemen deskundige en over de voor te leggen vragen. 23-02-2022
Antillen
- Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba Vordering verzekeraar op veroorzaker ongeval. Deze zaak gaat over een ongeval waarbij een motorrijder schade heeft ondervonden. De persoon die het ongeval heeft veroorzaakt was ten tijde van het ongeval onder invloed van alcohol. In een tussenvonnis is de aansprakelijkheid van deze persoon voor de schade die is ontstaan door het ongeval vast komen te staan. De verzekeraar heeft de schade aan de motorrijder vergoed. De vordering van de verzekeraar op de persoon wordt toegewezen aangezien de persoon een te hoog alcoholpercentage in zijn bloed had. Op basis van artikel 5 onder a van de polisvoorwaarden mag de verzekeraar de schade die hij heeft vergoed verhalen op de persoon. De vordering van de verzekeraar wordt daarom toegewezen. 20-11-2024
- Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba Strafrecht. Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Het slachtoffer is op Curaçao door meerdere messteken vermoord. Daarna is het lichaam weg gemaakt door deze in de zee te gooien. De dochters van het slachtoffer vorderen 7.500 gulden aan immateriële schadevergoeding in de vorm van schokschade. De dochters hebben twee keer zeer schokkend nieuws ontvangen. Het lichaam van hun vader was vastgebonden in de zee aangetroffen en de partner van de verdachte en haar zoon werden als verdachten van deze feiten aangemerkt. Een van de dochters heeft het lichaam van haar vader geïdentificeerd. Dit heeft veel impact op haar gehad en oude trauma bij haar doen herleven. Hierdoor is zij onder psychologische behandeling. De andere dochter ervaart klachten die passen bij een posttraumatische stressstoornis. Gelet op het vorenstaande komt vergoeding van deze schade volgens het Gerecht toe aan de dochters van het slachtoffer ter bedrage van 7.500 gulden. 10-04-2024