Update
Geachte heer/mevrouw,
Bijgaand treft u een nieuwe PS Updates aan.
Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, die te raadplegen zijn via de hyperlinks onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.
Hoge Raad: immateriële schade na belaging onvoldoende gemotiveerd in het licht van artikel 6:106 BW.
Strafrecht. Het oordeel van het hof om de vordering tot vergoeding van immateriële schade van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 1.000 is ontoereikend gemotiveerd. Uit de overwegingen van het hof kan niet worden afgeleid op welke in artikel 6:106 BW vermelde grond en op welke door het hof vastgestelde omstandigheden het hof de toewijzing van dit deel van de vordering van de benadeelde partij heeft gebaseerd. Dat brengt ook mee dat de opgelegde schadevergoedingsmaatregel in de zin van artikel 36f Sr niet in stand kan blijven. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissing over de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schadevergoeding en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel (PS 2025-0079).
Hof: werkgever aansprakelijk voor gevolgen RSI-klachten.
In het eindvonnis van 2023 heeft de kantonrechter verklaard dat de werkgever aansprakelijk is voor de door de werknemer geleden en te lijden schade als gevolg van zijn RSI-klachten en dat deze klachten zijn veroorzaakt door de omstandigheden waaronder hij heeft moeten werken. De werkgever is hiertegen in hoger beroep gegaan. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis. Het hof neemt de inhoud van het deskundigenbericht in deze zaak over. Er is geen sprake van fundamentele gebreken bij de totstandkoming van het deskundigenonderzoek op grond waarvan het deskundigenbericht terzijde moet worden geschoven. De werkgever heeft niet voldaan aan de op hem rustende zorgplicht om de werkplek van de werknemer op een zodanige wijze in te richten en voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. De RSI-klachten zijn het gevolg van de omstandigheden waaronder de werknemer zijn werkzaamheden bij de werkgever heeft verricht (PS 2025-0074).
Staat der Nederlanden niet aansprakelijkheid voor (rest)schade schietpartij Alphen aan den Rijn.
Overheidsaansprakelijkheid. Eisers zijn allen slachtoffers van het schietincident van 9 april 2011 in en rond het winkelcentrum ‘De Ridderhof’ te Alphen aan den Rijn. Het is in een andere procedure reeds vastgesteld dat de Politieregio Hollands Midden (de Politie) bij het verlenen van een wapenvergunning aan de schutter fouten heeft gemaakt, en om deze reden aansprakelijk is jegens de slachtoffers voor de gevolgen van het schietincident. Eisers hebben inmiddels een bedrag aan schadevergoeding ontvangen. Zij vinden dat hun schade nog niet geheel is vergoed en spreken de Staat tot vergoeding van deze restschade aan. De rechtbank komt tot het oordeel dat de Staat niet aansprakelijk is voor deze schade. De Politie had ten tijde van het schietincident rechtspersoonlijkheid. Daaruit volgt dat de Politie geen onderdeel was van de Staat en dat met de aansprakelijkheid van de Politie voor het schietincident niet zonder meer ook de aansprakelijkheid van de Staat is gegeven. Het enkele feit dat de korpschef het wapenverlof in dit geval ten onrechte heeft verleend brengt niet mee dat het wettelijke kader omtrent vuurwapenbezit niet aan de vereisten van artikel 2 EVRM voldoet. Om dezelfde reden is er niet sprake van een schending van artikel 3 en/of 8 EVRM. Dat de minister onrechtmatig heeft gehandeld door niet van de bevoegdheid gebruik te maken een individuele aanwijzing te geven om tot intrekking van de vergunning over te gaan blijkt uit niets. De Staat is verder ook niet aansprakelijk op grond van artikel 6:171 en 6:172 BW (PS 2025-0070).
Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps-updates@boom.nl.
Met vriendelijke groet,
Ilona van der Zalm & Armin Vorsselman
PS Updates
Hoge Raad
- Hoge Raad Strafrecht. Het oordeel van het hof om de vordering tot vergoeding van immateriële schade van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 1.000 is ontoereikend gemotiveerd. Uit de overwegingen van het hof kan niet worden afgeleid op welke in artikel 6:106 BW vermelde grond en op welke door het hof vastgestelde omstandigheden het hof de toewijzing van dit deel van de vordering van de benadeelde partij heeft gebaseerd. Dat brengt ook mee dat de opgelegde schadevergoedingsmaatregel in de zin van artikel 36f Sr niet in stand kan blijven. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissing over de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schadevergoeding en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. 28-01-2025
- Hoge Raad Strafrecht. Het hof heeft geoordeeld dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden en dat het gevorderde geldbedrag van € 2.500 wegens immateriële schade het hof billijk voorkomt en daarom volledig toewijsbaar is. Daarbij heeft het hof gelet op de aard en ernst van de door de verdachte jegens de benadeelde begane normschending. Dit oordeel is toereikend gemotiveerd. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat door de verdediging in hoger beroep niet meer is aangevoerd dan dat ‘de gevorderde immateriële schade sterk zou moeten worden gematigd, nu deze niet goed is onderbouwd’ en dat zij dus niet heeft betwist dat de benadeelde als gevolg van het bewezen verklaarde het door het hof vastgestelde letsel heeft opgelopen. Het cassatiemiddel faalt. 28-01-2025
Hof
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch Strafrecht. Het gerechtshof veroordeelt de verdachte ter zake van doodslag tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren en negen maanden, met aftrek van voorarrest, en tbs met dwangverpleging. Het zoontje van het slachtoffer heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding van in totaal € 122.700. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 66.200 waarvan € 16.200 aan materiële schade (gederfd levensonderhoud) en € 50.000 aan immateriële schade (aantasting in persoon en affectieschade), vermeerderd met de wettelijke rente. Het zoontje heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet-toegewezen gedeelte van de vordering, zodat de vordering in volle omvang aan het oordeel van het hof is onderworpen. Het hof kent opnieuw in totaal € 66.200 toe aan het zoontje. De zus en de moeder van het slachtoffer krijgen beiden € 25.000 aan shockschade toegekend. De moeder en vader van het slachtoffer krijgen daarnaast nog beiden € 17.500 aan affectieschade toegekend. 27-01-2025
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden In het eindvonnis van 2023 heeft de kantonrechter verklaard dat de werkgever aansprakelijk is voor de door de werknemer geleden en te lijden schade als gevolg van zijn RSI-klachten en dat deze klachten zijn veroorzaakt door de omstandigheden waaronder hij heeft moeten werken. De werkgever is hiertegen in hoger beroep gegaan. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis. Het hof neemt de inhoud van het deskundigenbericht in deze zaak over. Er is geen sprake van fundamentele gebreken bij de totstandkoming van het deskundigenonderzoek op grond waarvan het deskundigenbericht terzijde moet worden geschoven. De werkgever heeft niet voldaan aan de op hem rustende zorgplicht om de werkplek van de werknemer op een zodanige wijze in te richten en voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. De RSI-klachten zijn het gevolg van de omstandigheden waaronder de werknemer zijn werkzaamheden bij de werkgever heeft verricht. 21-01-2025
Rechtbank
- Rechtbank Gelderland Strafrecht. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van elf jaar ter zake van doodslag. De ouders van het slachtoffer krijgen beiden € 17.500 aan affectieschade toegekend. De levensgezel van het slachtoffer krijgt € 20.000 aan shockschade toegekend. Zij heeft kort na het steekincident waargenomen dat haar partner in elkaar zakte, heeft zijn verwondingen gezien en heeft geprobeerd het bloeden te stoppen. In het ziekenhuis was zij aanwezig op het moment van overlijden. Dit heeft een hevige emotionele schok bij haar teweeggebracht. Daarnaast krijgt zij € 17.500 aan affectieschade toegekend. Het kind van het slachtoffer krijgt ook € 17.500 aan affectieschade toegekend. 28-01-2025
- Rechtbank Rotterdam Een man verzoekt de rechtbank een voorlopig deskundigenbericht te bevelen. Hieraan legt hij ten grondslag dat hij ernstig letsel heeft opgelopen door een ongeval waarbij hij als bestuurder van een bromfiets in botsing is gekomen met een auto. Volgens hem kan het ongeluk alleen zijn ontstaan doordat hij of de automobilist door rood is gereden. Er is niet na te gaan wie er door rood heeft gereden omdat de logfiles van de verkeerslichtregelinstallaties al waren overschreven. De man beschikt over een geluidsopname van een gesprek met onder andere de automobilist en een bijrijder van de automobilist. De man stelt dat er discrepanties zitten tussen uitlatingen in dat gesprek en wat tijdens de getuigenverhoren is verklaard. De man wil nu dat een verkeersongevallenanalist vast zal stellen wie er door rood heeft gereden. De rechtbank wijst het verzoek af van de man. Er is een gebrek aan belang daarbij. Er heeft al een verkeersongevallenanalyse plaatsgevonden. De vraag of er tegenstrijdigheden in het dossier zitten, en specifiek tussen uitlatingen in een geluidsopname en die tijdens het voorlopig getuigenverhoor, vergt een juridische beoordeling en die is aan de rechter, niet aan een deskundige. 24-01-2025
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant Strafrecht. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan de moord op het slachtoffer. De verdachte krijgt een gevangenisstraf van twintig jaar opgelegd. De dochter, zoon en echtgenote van het slachtoffer krijgen een bedrag aan affectieschade conform het Besluit vergoeding affectieschade toegekend. De zoon en echtgenote van het slachtoffer vorderen ieder een bedrag van € 30.000 wegens shockschade. Zij stellen dat zij geestelijk letsel hebben opgelopen doordat zij op de plaats delict zijn geconfronteerd met het ernstig toegetakelde lichaam van het slachtoffer. De rechtbank stelt naar billijkheid het bedrag aan shockschade vast op een bedrag van € 20.000 per persoon. Het betoog van de verdediging dat er sprake is van samenloop als zowel affectie- als shockschade wordt toegekend en dat het toe te wijzen bedrag aan affectieschadevergoeding in mindering moet worden gebracht op het bedrag aan shockschadevergoeding gaat niet op. Het verdriet en de rouw om het verlies van het slachtoffer valt niet onder shockschade en deze zijn dan ook niet meegenomen bij de bepaling van het shockschadebedrag. De schoondochter van het slachtoffer vordert € 25.000 aan shockschade. De rechtbank kent haar een bedrag van € 10.000 toe, gelet op de omstandigheid dat na een traumabehandeling de schoondochter haar leven weer grotendeels heeft kunnen hervatten. 24-01-2025
- Rechtbank Noord-Holland Deelgeschil. Een man wilde in 2020, toen de coronamaatregelen golden, bij een bezoek aan Praxis zijn handen en een winkelwagen ontsmetten met het door Praxis aangeboden desinfectiemiddel. Dat desinfectiemiddel bleek Dettol-badkamerreiniger te zijn. Toen de man de badkamerreiniger op zijn handen spoot, is er ook badkamerreiniger in zijn rechteroog gekomen. De man stelt sindsdien klachten aan zijn rechteroog te ervaren. De man verzoekt dat de rechtbank het causaal verband vaststelt tussen zijn klachten en het incident in 2020. De rechtbank wijst dit verzoek af. De door partijen gezamenlijk benaderde deskundige heeft geen afwijkingen, oogletsels of ziekte in het rechteroog van de man gevonden die zijn klachten zouden kunnen verklaren. Bij de man zijn door de deskundige geen beperkingen en is geen functieverlies vastgesteld. De deskundige heeft verder gewezen op diverse tegenstrijdigheden over de klachten van de man. 22-01-2025
- Rechtbank Den Haag Deelgeschil. In 2021 en 2022 is een vrouw betrokken geweest bij een ongeval. De verzekeraar heeft namens haar verzekerde aansprakelijkheid erkend voor het ontstaan van het ongeval in 2021. De verzekeraar treedt voor het ongeval in 2022 ook op als regelend verzekeraar. De vrouw verzoekt nu dat de kantonrechter onder andere voor recht verklaart dat de verzekeraar aansprakelijk is voor de ontstane schade en de verzekeraar te veroordelen in de betaling van een adequaat voorschot. De kantonrechter overweegt dat onduidelijk is gebleven welke schade de vrouw heeft geleden als gevolg van de ongevallen. Dat is in de deelgeschilprocedure ook niet duidelijk geworden. De gestelde schade is niet onderbouwd. Er ontbreken stukken. Om de omvang van de schade en het causaal verband tussen de schade en de afzonderlijke ongevallen te kunnen vaststellen is bewijslevering nodig waarvoor een deelgeschilprocedure zich niet leent. Dit betekent dat het verzoek van de vrouw op grond van artikel 1019z Rv moet worden afgewezen. 21-01-2025
- Rechtbank Rotterdam Een nachtwaker bij een nachtopvang waar mensen verblijven met een dubbele aandoening (psychische diagnose en een verslaving) heeft zich in 2018 ziek gemeld. In 2019 is hij gediagnosticeerd met PTSS en een persisterende depressieve stoornis. Ook is er een autismespectrumstoornis vastgesteld. Na twee jaar ziekte is het dienstverband van de nachtwaker door middel van een vaststellingsovereenkomst beëindigd in 2021. In datzelfde jaar heeft de nachtwaker zijn werkgever aansprakelijk gesteld voor de geleden en nog te lijden schade als gevolg van zijn werkzaamheden op grond van artikel 7:658 BW. Volgens hem heeft hij sinds 2011 te maken gehad met een forse toename van het aantal en ook de ernst van incidenten op het werk. Deze incidenten hebben een grote impact op hem gehad. Hoewel hij diverse meldingen heeft gedaan over de arbeidsomstandigheden en de klachten die hij ervoer heeft zijn werkgever nagelaten daarop adequaat te reageren. Naar het oordeel van de kanontrechter is voldoende komen vast te staan dat de nachtwaker is blootgesteld aan voor de gezondheid gevaarlijke werkomstandigheden. Het causaal verband tussen de werkzaamheden en de PTSS en persisterende depressieve stoornis staat vooralsnog niet vast. De arbeidsrechtelijke omkeringsregel niet van toepassing. Er is nader onderzoek nodig naar het verband tussen de psychische klachten en de arbeidsomstandigheden. De kantonrechter geeft de werkgever echter eerst de kans om te bewijzen dat hij proactief nazorg heeft aangeboden aan de nachtwaker en hem voor zijn ziekmelding een aanbod voor andere werkzaamheden heeft gedaan. Slaagt de werkgever in het opgedragen bewijs dan moet worden aangenomen dat hij voldaan heeft aan zijn zorgplicht. Slaagt de werkgever hier niet in dan moet een deskundigenonderzoek worden gelast naar het verband tussen de klachten en de werkomstandigheden. 17-01-2025
- Rechtbank Amsterdam Een vrouw verzoekt de rechtbank om een voorlopig deskundigenbericht als bedoeld in artikel 202 Rv te bevelen. De vrouw stelt dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van een geneeskundige behandelingsovereenkomst met het ziekenhuis. De vrouw stelt zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen een eerder deskundigenrapport te hebben. Het ziekenhuis verzet zich tegen het verzoek. De rechtbank besluit om een nieuw deskundigenonderzoek te gelasten omdat de verzekeraar namens het medisch centrum bij de vrouw het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat het medisch centrum zou meewerken aan een nieuw, gezamenlijk aan te vragen deskundigenonderzoek. De rechtbank benoemt een deskundige. Deze vraagstelling richt zich op het verzamelen van feitelijke informatie over de medische praktijk en het handelen van de betrokken arts(en). Met de antwoorden van de deskundige op de feitelijke vragen kan vervolgens worden getoetst aan de maatstaf ‘is er gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht?’. Het is dus niet nodig en ook niet wenselijk om met zoveel woorden aan de deskundige te vragen of is gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. 16-01-2025
- Rechtbank Den Haag Overheidsaansprakelijkheid. Eisers zijn allen slachtoffers van het schietincident van 9 april 2011 in en rond het winkelcentrum ‘De Ridderhof’ te Alphen aan den Rijn. Het is in een andere procedure reeds vastgesteld dat de Politieregio Hollands Midden (de Politie) bij het verlenen van een wapenvergunning aan de schutter fouten heeft gemaakt, en om deze reden aansprakelijk is jegens de slachtoffers voor de gevolgen van het schietincident. Eisers hebben inmiddels een bedrag aan schadevergoeding ontvangen. Zij vinden dat hun schade nog niet geheel is vergoed en spreken de Staat tot vergoeding van deze restschade aan. De rechtbank komt tot het oordeel dat de Staat niet aansprakelijk is voor deze schade. De Politie had ten tijde van het schietincident rechtspersoonlijkheid. Daaruit volgt dat de Politie geen onderdeel was van de Staat en dat met de aansprakelijkheid van de Politie voor het schietincident niet zonder meer ook de aansprakelijkheid van de Staat is gegeven. Het enkele feit dat de korpschef het wapenverlof in dit geval ten onrechte heeft verleend brengt niet mee dat het wettelijke kader omtrent vuurwapenbezit niet aan de vereisten van artikel 2 EVRM voldoet. Om dezelfde reden is er niet sprake van een schending van artikel 3 en/of 8 EVRM. Dat de minister onrechtmatig heeft gehandeld door niet van de bevoegdheid gebruik te maken een individuele aanwijzing te geven om tot intrekking van de vergunning over te gaan blijkt uit niets. De Staat is verder ook niet aansprakelijk op grond van artikel 6:171 en 6:172 BW. 15-01-2025
- Rechtbank Rotterdam Deelgeschil. In 2023 is een scooterkoerier betrokken geraakt bij een verkeersongeval in de uitoefening van zijn werkzaamheden. De scooterkoerier is hierbij ten val gekomen en heeft daardoor letsel opgelopen. Ten tijde van het ongeval was de scooterkoerier in dienst van een toen nog bestaande vennootschap onder firma, bestaande uit twee vennoten. In 2023 is deze vennootschap ontbonden. De scooterkoerier vordert nu onder andere dat de kantonrechter voor recht verklaart dat de twee voormalige vennoten aansprakelijk zijn voor alle schade als gevolg van het verkeersongeval. De kantonrechter kent deze verklaring voor recht toe. De voormalige vennoten hadden geen verzekering afgesloten en zijn dus hoofdelijk aansprakelijk voor de schade van de scooterkoerier, althans voor zover deze door een behoorlijke verzekering zou zijn gedekt. Dat de voormalige vennoten meenden dat de leasemaatschappij van de scooter zou zorgdragen voor een dergelijke verzekering doet aan hun aansprakelijkheid jegens de scooterkoerier niet af. 10-01-2025
- Rechtbank Den Haag In 2007 heeft een zelfstandige ondernemer een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten. In 2015 heeft de zelfstandige ondernemer twee epileptische aanvallen gehad. Hij stelt door deze aanvallen arbeidsongeschikt te zijn geraakt. Hij heeft dan ook een schadeaangifte arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering bij de verzekeraar ingediend. In 2017 is er een onafhankelijk verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. Mede op basis van dit rapport kwam men tot de conclusie dat de zelfstandige ondernemer voor 80-100% arbeidsongeschikt is. Daarop heeft de verzekeraar uitkeringen onder de polis aan de zelfstandige ondernemer verstrekt. In 2020 is een nieuw verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. Deze verzekeringsarts kwam tot de conclusie dat de vraag of de zelfstandige ondernemer beperkingen voor het verrichten van arbeid als rechtstreeks en medisch objectiveerbaar gevolg van ziekte of ongeval heeft, ontkennend beantwoord dient te worden. De verzekeraar heeft op basis van dit rapport de arbeidsongeschiktheidsuitkering beëindigd. De zelfstandige ondernemer heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Partijen zijn in onderhandeling getreden over een medische herbeoordeling. De vraag die partijen verdeeld houdt is of er op voorhand een neuropsychologisch onderzoek verricht moet worden. Daarnaast bestaat er discussie over de aan de deskundige voor te leggen vragen. De rechtbank willigt het verzoek om een voorlopig deskundigenbericht te gelasten in. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen ermee ingestemd dat in eerste instantie alleen een neuroloog wordt benoemd en dat het aan de neuroloog wordt overgelaten om op basis van zijn bevindingen te beoordelen of een neuropsychologisch onderzoek geïndiceerd is. De rechtbank wijst een deskundige toe en stelt een vraagstelling vast. 19-12-2024
- Rechtbank Den Haag In 2015 is een bestuurder van een scootmobiel aangereden door een personenauto. Hierbij heeft de bestuurder van de scootmobiel letsel opgelopen, bestaande uit onder andere een verbrijzelingsbreuk van de heupkom en het darmbeen. De WAM-verzekeraar van de personenauto heeft aansprakelijkheid erkend voor de gevolgen van het ongeval. De WAM-verzekeraar heeft een bedrag van € 12.500 aan voorschotten betaald en heeft een regelingsvoorstel gedaan van een slotbetaling van € 37.500. De bestuurder heeft dit niet geaccepteerd. De bestuurder verzoekt nu de rechtbank om een voorlopig deskundigenbericht door een orthopedisch chirurg te bevelen. De rechtbank willigt dit verzoek in en volgt de verzekeraar in de stelling dat aanvullende informatie aan de deskundige moet worden verstrekt, waaronder een ongeclausuleerd huisartsenjournaal van voor het ongeval. De rechtbank zal aan de deskundige de standaard IWMD-vraagstelling ter beantwoording voorleggen. 05-12-2024
- Rechtbank Limburg Deelgeschil. In 2023 heeft een verkeersongeval plaatsgevonden waarbij meerdere voertuigen betrokken waren. Een bestuurder van een paardenwagen met trailer was hierbij als voorste voertuig betrokken. De bestuurder stelt sindsdien last te hebben van whiplashklachten. De paardenwagen met trailer is van achteren aangereden door een Tesla, die van achteren is aangereden door de bestelbus van de verzekerde van ASR. De rechtbank acht voldoende vaststaan dat de bestelbus achterop de Tesla is gereden die vervolgens met de paardenwagen met trailer in aanraking is gekomen. Daarmee is de verzekerde van ASR aansprakelijk. Het verzochte voorschot wordt grotendeels afgewezen. Voor nagenoeg het volledige bedrag aan voorschot geldt dat dit voortkomt uit de (whiplash)klachten die verzoeker stelt te hebben als gevolg van het ongeval. Het causale verband tussen die klachten enerzijds en het ongeval anderzijds kan op dit moment niet worden aangenomen. Nader medische expertise is geïndiceerd op dat punt. De rechtbank wijst een voorschot van € 5.000 toe. 22-11-2024
- Rechtbank Overijssel Deelgeschil. In 2023 heeft een man zijn bestelbus, met de alarmlichten aan, geparkeerd op het fietspad. Een fietsster fietste op het fietspad en is om de bestelbus te kunnen passeren door het grasveld langs het fietspad gefietst. Toen zij het fietspad weer op wilde gaan is zij in aanraking gekomen met een opstaande rand, waardoor zij ten val is gekomen. De kantonrechter is van oordeel dat artikel 185 WVW niet van toepassing is, omdat niet aan alle vereisten ter zake is voldaan. Het beroep van de fietsster op de omkeringsregel slaagt. Daarvoor is redengevend dat het uit artikel 6 WVW jo. artikel 10 RVV voortvloeiende verbod om een motorvoertuig te parkeren op een fietspad strekt ter voorkoming van een specifiek gevaar, namelijk dat zich een verkeersongeval voortdoet. Door de bestelbus op het fietspad te parkeren wordt het gevaar dat bij een andere weggebruiker schade ontstaat in het algemeen aanmerkelijk vergroot, in dit geval heeft dat specifieke gevaar zich verwezenlijkt. Er is niet gesteld noch aannemelijk gemaakt dat het ongeval ook zou zijn ontstaan als de bestelbus niet op het fietspad had gestaan. Dit betekent dat het ongeval mede is veroorzaakt door de bestuurder van de bestelbus en dat hij daarmee onrechtmatig jegens de fietsster heeft gehandeld. Er is deels sprake van eigen schuld bij de fietsster. Na beoordeling van alle omstandigheden van het geval oordeelt de kantonrechter dat de fietsster 40% van de schade zelf moet dragen, de overige 60% moet gedragen worden door de bestuurder van de bestelbus. 24-10-2024
- Rechtbank Amsterdam Deelgeschil. In 2020 is een passagier van een bestelbus slachtoffer geworden van een eenzijdig verkeersongeval toen de bestuurder van de bestelbus in slaap viel, dan wel een black-out kreeg en de bestelbus tegen de muur van een viaduct is aangereden. De verzekeraar van het bedrijf waar de passagier en de bestuurder in dienst waren heeft jegens de passagier erkend dat het bedrijf aansprakelijk is voor het ontstaan van het verkeersongeval. De partijen zijn met elkaar in overleg getreden over de afwikkeling van de schade van de passagier als gevolg van het verkeersongeval. Gedurende deze onderhandelingen heeft de verzekeraar een bedrag van in totaal € 9.500 als voorschot op de schadevergoeding aan de passagier betaald. In 2020 en 2021 hebben verschillende medisch adviseurs adviezen uitgebracht. De passagier verzoekt nu de kantonrechter om onder andere te bepalen dat de verzekeraar een slotuitkering van € 11.250 aan hem zal voldoen en hem daarbij een bijstandsgarantie zal verstrekken. De kantonrechter wijst de verzoeken af. Het verzoek tot betaling van een slotuitkering is een verzoek om het gehele geschil te beslechten. Het beslechten van alle resterende geschilpunten is niet de bedoeling van een deelgeschilprocedure. Het mogelijk verlies van een deel van de bijstandsuitkering als gevolg van een eventuele slotbetaling is naar het oordeel van de kantonrechter geen schade die in zodanig verband staat met het verkeersongeval dat zij de verzekeraar kan worden toegerekend. De verzekeraar hoeft dan ook geen bijstandsgarantie te verstrekken. 27-08-2024
- Rechtbank Gelderland In 2009 is een man tijdens een zaalvoetbalwedstrijd in aanraking gekomen met de achterwand van de speelzaal, waarbij hij letsel heeft opgelopen aan zijn rechterelleboog. In een eerder deelgeschil tegen de eigenaar van de sporthal (de gemeente) is het beroep op artikel 6:181 BW gehonoreerd en de vordering op basis van artikel 6:174 BW (dus) afgewezen. De vordering ex artikel 6:162 BW is in die procedure ook afgewezen. De man vordert in onderhavige bodemprocedure een verklaring voor recht dat de gemeente en Sportfondsen (de exploitant van de sporthal) zowel gezamenlijk als hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door hem geleden en nog te lijden schade. Als grondslag voor zijn vorderingen stelt de man dat er sprake is van een gebrekkige opstal in de zin van artikel 6:174 BW en voorts dat er sprake is van een onrechtmatige daad. De vorderingen jegens de exploitant baseert de man tevens op wanprestatie. De rechtbank wijst de vorderingen jegens de gemeente af omdat in het eerdere deelgeschil een beslissing is genomen aangaande de materiële rechtsverhouding tussen partijen. Er is overigens ook geen reden om op die beslissing terug te komen. De rechtbank wijst de vorderingen jegens de exploitant ook af. De man was geen partij bij de huurovereenkomst, waardoor hem geen vorderingsrecht kan toekomen uit hoofde van wanprestatie. Er is geen sprake van een gebrekkige opstal in de zin van artikel 6:174 BW, waarvoor de exploitant als bedrijfsmatig gebruiker ex artikel 6:181 BW aansprakelijk is. De exploitant heeft niet onzorgvuldig of onrechtmatig gehandeld jegens de man, zodat hij ook niet op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk is voor de geleden schade. 28-05-2014