Update
Geachte heer/mevrouw,
Bijgaand treft u een nieuwe PS Updates aan.
Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, die te raadplegen zijn via de hyperlinks onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.
Na gebruik zonnebank ongeveer 30% van het lichaam verbrand: rechtbank neemt voorshands bestaan causaal verband aan.
Een vrouw heeft op 7 februari 2022 voor 20 minuten onder een zonnebank gelegen, die op de intensieve stand stond. In de uren en dagen na het bezoek ontstonden in toenemende mate pijnklachten. Op 9 februari is zij via de huisarts naar de spoedeisende hulp gestuurd. Vanaf 10 februari 2022 tot medio maart 2022 is zij opgenomen en behandeld geweest in het Rode Kruis Ziekenhuis. Daar werd vastgesteld dat sprake was van ernstige brandwonden en dat (uiteindelijk) ongeveer 30% van haar lichaam was verbrand. In maart heeft zij daarom een huidtransplantatie ondergaan. De vrouw vordert nu een verklaring voor recht dat de zonnestudio aansprakelijk is voor de door haar geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade op grond van onder andere artikel 6:74 BW. De rechtbank is van oordeel dat de zonnestudio in de verplichting om de vrouw op een veilige manier van een zonnebank gebruik te laten maken is tekortgeschoten. De gemeten sterkte van de uv-straling van de lampen op de intensieve stand overschreed de wettelijk vastgestelde norm van 0,3 W/m2. De zonnestudio was verplicht om het huidtype van de zonnebankgebruiker te bepalen en een persoonlijk gebruiksadvies te geven, wat de zonnestudio niet heeft gedaan. De rechtbank neemt voorshands het bestaan van een causaal verband (condicio sine qua non-verband) tussen de tekortkoming en de schade – en daarmee de aansprakelijkheid van de zonnestudio – aan. De zonnestudio zal worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs om daarmee het voornoemde vermoeden te ontzenuwen (PS 2025-0093).
Zeer ernstige gevolgen verkeersongeval geen aanleiding voor de rechtbank om de schade anders te verdelen.
In 2017 is een auto met zes inzittenden betrokken geraakt bij een eenzijdig verkeersongeval. In een bocht is de auto in een slip geraakt. Vervolgens is de auto aan de rechterzijde gekanteld en op z’n dak terechtgekomen. Vier passagiers konden vrij snel uit de auto komen of door omstanders uit de auto worden bevrijd, maar twee passagiers, een 9-jarige jongen en een 19-jarige vrouw, zijn langdurig gereanimeerd en in een coma geraakt. De jongen is overleden, de vrouw is voor de rest van haar leven aangewezen op hulp en ondersteuning in verband met ernstige hersenschade. De verzekeraar waarbij de auto verzekerd was heeft de schade als gevolg van het letsel aan de passagiers vergoed. De verzekeraar vordert nu onder andere dat de rechtbank voor recht verklaart dat de Provincie als wegbeheerder op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk is voor de schade die zij als verzekeraar van de auto als gevolg van het ongeval aan de direct betrokkenen heeft vergoed en nog zal moeten vergoeden. De Provincie heeft onrechtmatig gehandeld jegens de bestuurder en de andere inzittenden van de auto: zij heeft bij een gladde bocht die slipgevaar opleverde naarmate daar sneller werd gereden dan 30 km per uur, volstaan met het plaatsen van een verbodsbord ‘30 km’ in combinatie met waarschuwingsborden. Dit terwijl waarschijnlijk was dat niet alle weggebruikers die snelheidslimiet in acht zouden nemen in de bocht. De Provincie had moeten begrijpen dat de gevolgen daarvan zeer ernstig konden zijn. Het was voor haar niet bezwaarlijk aanvullende snelheidsmitigerende maatregelen te nemen. Zij heeft dit niet met voldoende voortvarendheid gedaan. Causaal verband tussen onrechtmatig handelen en uit ongeluk voortvloeiende schade staat vast. Sprake van 50% eigen schuld van bestuurder wegens hoge snelheid. Geen aanleiding voor billijkheidscorrectie (PS 2025-0088).
Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps-updates@boom.nl.
Met vriendelijke groet,
Ilona van der Zalm & Armin Vorsselman
PS Updates
Hoge Raad
- Hoge Raad Verzekeringsrecht. Geen letsel. De Hoge Raad bekrachtigt het arrest van het hof. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 7:928 lid 5 BW blijkt dat met deze bepaling is beoogd de periode waarover de mededelingsplicht ter zake van een strafrechtelijk verleden zich uitstrekt, te begrenzen om te voorkomen dat de verzekeringnemer verplicht wordt meer informatie over strafrechtelijke feiten uit zijn verleden te delen dan nodig is in het belang van de verzekeraar. Voorts blijkt daaruit dat de wetgever met deze bepaling heeft willen regelen dat een verzekeringnemer niet spontaan, dat wil zeggen zonder dat de verzekeraar daarnaar uitdrukkelijk heeft gevraagd, mededelingen behoeft te doen over een strafrechtelijk verleden, en dat evenmin een algemene vraag, die niet specifiek ziet op een strafrechtelijk verleden, de verzekeringnemer verplicht tot het meedelen van feiten daarover. Met de eis van ‘in niet voor misverstand vatbare termen’ heeft de wetgever de verzekeringnemer die als gevolg van een onduidelijke of ruime vraag te goeder trouw een feit omtrent zijn strafrechtelijk verleden onvermeld laat, heeft willen beschermen tegen een beroep op verzwijging. Daaruit blijkt niet dat de wetgever voor ogen heeft gestaan dat een verzekeringnemer een feit omtrent zijn strafrechtelijk verleden onvermeld mag laten indien de vraag onder omstandigheden kan leiden tot misverstanden, maar in het desbetreffende geval voor de verzekeringnemer niet voor redelijke twijfel vatbaar is dat het feit door de vraag wordt bestreken. Bij de beoordeling of de verzekeraar een vraag naar het strafrechtelijk verleden heeft gesteld ‘in niet voor misverstand vatbare termen’ als bedoeld in artikel 7:928 lid 5 BW, komt het dan ook erop aan of voor de verzekeringnemer niet voor redelijke twijfel vatbaar was dat de verzekeraar een bepaald feit wenste te vernemen. 07-02-2025
- Parket bij de Hoge Raad Conclusie advocaat-generaal Spronken: de opvatting dat de benadeelde partij zich opnieuw had moeten voegen omdat het onderzoek ter terechtzitting opnieuw is aangevangen is onjuist. Dit vindt geen steun in het recht. De voeging van de benadeelde partij is immers geen handeling die plaatsvindt op het onderzoek ter terechtzitting. Sterker nog, op grond van artikel 421 lid 3 Sv jo. artikel 51g lid 1 Sv dient die voeging zelfs plaats te vinden voorafgaand aan de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting. Dat het onderzoek ter terechtzitting op grond van artikel 322 lid 3 Sv opnieuw wordt aangevangen, heeft dus geen gevolgen voor de ontvankelijkheid van de vordering van de benadeelde partij die zich reeds voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep heeft gevoegd. 04-02-2025
- Hoge Raad Strafrecht. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit een eerder arrest met betrekking tot de aantasting in persoon ‘op andere wijze’. De in artikel 6:106 BW bedoelde billijkheid geeft de rechter een bepaalde mate van vrijheid bij het bepalen van de hoogte van de verschuldigde schadevergoeding, maar een enkele verwijzing naar de billijkheid volstaat niet ter motivering van het oordeel dat zich een van de hiervoor bedoelde gevallen voordoet waarin grond bestaat voor vergoeding van immateriële schade. Ook de enkele omstandigheid dat de (hoogte van de) schadevergoeding niet is weersproken of dat de verdediging zich aan het oordeel van de rechter heeft gerefereerd, volstaat daartoe niet. Weliswaar zal de rechter, in het geval de verdachte de vordering van de benadeelde partij niet (gemotiveerd) betwist, uitgaan van de juistheid van de daaraan ten grondslag gelegde feiten (vgl. artikel 149 Rv) en zal de vordering in de regel worden toegewezen, maar dat is anders als de vordering de rechter onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Een vordering tot vergoeding van immateriële schade die geen rechtsgrond vindt in de wet kan niet worden toegewezen. Uit de motivering van het hof kan niet worden afgeleid op welke in artikel 6:106 BW vermelde grond en op welke door het hof vastgestelde omstandigheden het hof de toewijzing van deze vorderingen heeft gebaseerd. Het oordeel is dus niet toereikend gemotiveerd. 21-01-2025
Hof
Rechtbank
- Rechtbank Limburg Bodemzaak. Het openbaar ministerie (OM) heeft bij de rechtbank kenbaar gemaakt dat het, met verwijzing naar artikel 42 Rv, alle op deze zaak betrekking hebbende bescheiden wenst te ontvangen. Het OM heeft nader toegelicht in te willen staan voor een zuivere besluitvorming. Het bevreemdt het OM dat deze civiele procedure is gestart over een eventueel verkeerd gestelde diagnose en/of een abusievelijk voorgeschreven middel. Uit het strafdossier volgt, volgens het OM, dat de man zichzelf ten tijde van de bewezen verklaarde delicten van (veel) meer en (veel) zwaardere middelen had voorzien, terwijl hij meermaals en uitdrukkelijk is gewaarschuwd om geen drugs te gebruiken. De man is, zo stelt het OM, telkens na rustig en kalm beraad overgegaan tot het plegen van de drie delicten. De wet en de parlementaire geschiedenis geven partijen niet de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen de uitoefening door het OM van de in artikel 42 Rv neergelegde informatiebevoegdheden. De rechtbank beslist daarom op het verzoek van het OM zonder partijen hierover gehoord te hebben. Het verzoek van het OM is door een daartoe bevoegde functionaris ingediend. Artikel 42 lid 1 Rv kent aan het OM de bevoegdheid toe om de bescheiden in te zien. Het inzien van het procesdossier staat niet gelijk aan het ontvangen van een kopie daarvan. Het OM zal daarom de gelegenheid krijgen, na een daartoe met de griffie van de rechtbank gemaakte afspraak, om het procesdossier op de rechtbank in te zien. Een kopie van het dossier wordt niet verstrekt aan het OM omdat de wet daartoe geen grondslag kent. 05-02-2025
- Rechtbank Den Haag In 2015 is de verzoekende partij als bestuurder van een personenauto betrokken geweest bij een frontale aanrijding tegen een andere personenauto. De verzekeraar van de andere auto heeft aansprakelijkheid voor het ongeval erkend. De bestuurder verzoekt nu dat de rechtbank een voorlopig deskundigenbericht beveelt door een orthopedisch chirurg en een psychiater. Aan zijn verzoek legt hij ten grondslag dat het voor de begroting van zijn schade en een juiste schadeafwikkeling nodig is dat verder wordt onderzocht welke gevolgen het ongeval voor hem heeft gehad. De verzekeraar voert aan dat uit onderzoek blijkt dat de man herhaaldelijk in strijd met de waarheid heeft verklaard over zijn mogelijkheden om te werken, zijn dagelijks leven en zijn vermogen, met als kennelijk oogmerk een schadevergoeding te verkrijgen waarop geen recht bestaat. Het verzoek is volgens de verzekeraar in strijd met de goede procesorde en de man heeft ook onvoldoende belang bij het deskundigenonderzoek dat hij wil laten uitvoeren omdat hij fulltime werkzaam is en er dus geen sprake is van beperkingen die hem daarbij hinderen. De rechtbank wijst het verzoek af. Daarbij is van belang dat het – zeker bij een psychiater – gaat om onderzoek waarbij veel afhangt van het medische dossier en van wat door de patiënt zelf over zijn klachten en beperkingen en het verloop daarvan wordt verteld. Bij lichamelijk onderzoek zijn tot nu toe geen beperkingen naar voren gekomen die het gevolg zijn van het ongeval. Onderzoek zoals nu verzocht wordt biedt geen houvast voor vervolgbeslissingen over de omvang van de schade als de man niet eerlijk is over wat hij voelt, kan en niet kan en zijn financiële situatie. 30-01-2025
- Rechtbank Overijssel Tussenvonnis. Een psychiater, orthopeed en neuroloog zijn vragen voorgelegd. Ieder van hen heeft een rapport ingediend. De deskundigen zijn op zorgvuldige, deskundige en voldoende inzichtelijke wijze tot hun bevindingen gekomen. Waar zij afwegingen en schattingen hebben gemaakt, hebben zij dat gedaan met inachtneming van hun professionele richtlijnen en op grond van hun kennis en ervaring. Partijen zijn door de deskundigen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het concept-deskundigenbericht. Op de vragen en opmerkingen van partijen hebben de deskundigen in hun definitieve rapporten gereageerd. Daarmee is ook voldaan aan de eisen van hoor en wederhoor. Dit leidt ertoe dat de kantonrechter de conclusies van de deskundigen overneemt. De kantonrechter acht het causaal verband tussen de klachten van de eisende partijen en de werkzaamheden die zij moesten verrichten aannemelijk. De werkgever is aansprakelijk behoudens zijn beroep op de zorgplicht. Het is aan de werkgever om zich uit te laten hierover en duidelijk te maken of hij daarover bewijs wil leven en zo ja, op welke manier. Er zijn ook andere mogelijkheden. Partijen zouden tussentijds hoger beroep tegen dit vonnis kunnen instellen. Het kan ook opportuun zijn de zaken af te doen door een schikking. De kantonrechter zal de zaak aanhouden. 28-01-2025
- Rechtbank Amsterdam Deelgeschil. Een stagiaire in een buurthuis was in 2018 aanwezig toen twee gemaskerde mannen met een automatisch wapen het vuur hebben geopend. De stagiaire is daarbij in haar benen geraakt. Als gevolg van haar verwondingen heeft zij tot op heden last van zenuwpijn, die optreedt na langdurig liggen of lopen. Daarnaast heeft zij mentale klachten; ze is gediagnosticeerd met PTSS. De vraag is of haar werkgever op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor de schade die zij door het geweldsincident heeft geleden en nog zal lijden. De kantonrechter oordeelt dat de werkgever niet voldaan heeft aan zijn zorgplicht. De werkgever had zich van het risico op geweldsincidenten op de werkvloer bewust moeten zijn. Daarvoor is van belang dat er in de directe omgeving van het buurthuis in de drie maanden voorafgaand aan het geweldsincident een aantal ernstige geweldsincidenten zijn geweest, waarbij bij een deel daarvan wapens zijn gebruikt. Tegen deze achtergrond mocht van de werkgever worden verwacht dat hij een zorgvuldige afweging zou maken van de risico’s van het jongerenwerk voor de eigen werknemers, dat hij passende maatregelen zou treffen en zijn personeel goed over de risico’s van geweld op de werkvloer zou instrueren. Dit heeft de werkgever onvoldoende gedaan. Er is niet met voldoende zekerheid te zeggen of de schade van de stagiaire voorkomen had kunnen worden met passende veiligheidsmaatregelen. De werkgever draagt op dit punt het bewijsrisico, welk bewijs door hetgeen is aangevoerd en de overgelegde stukken niet is geleverd. Er is sprake van een causaal verband. De werkgever is aansprakelijk. 28-01-2025
- Rechtbank Oost-Brabant In 2021 heeft zich tussen een biologiedocent en een leerling een geweldsincident voorgedaan. De docent verzoekt nu de kantonrechter om onder andere voor recht te verklaren dat zijn toenmalige werkgever aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden schade die het gevolg is van de schending van de zorgplicht in de zin van artikel 7:658 BW. De docent stelt dat zijn werkgever de plicht had om nazorg te bieden na het geweldsincident en actief had moeten acteren op het gegeven dat er een onveilige werksituatie was. Die onveilige werksituatie heeft de werkgever willens en wetens in stand gelaten door hem niet serieus te nemen, hem niet te horen en hem niet te zien. Ook heeft er geen deugdelijk onderzoek plaatsgevonden. Dit alles heeft ertoe geleid dat hij langdurig ziek is geworden en PTSS heeft ontwikkeld. De kantonrechter oordeelt dat niet vast is komen te staan dat de werkgever niet aan zijn zorgplicht heeft voldaan. De werkgever heeft er na het geweldincident alles aan gedaan om de docent op te vangen, te horen en te begeleiden. De werkgever heeft onderzoek gedaan, veel gesprekken met de docent gevoerd, diverse trainings- en coachingstrajecten aan hem aangeboden en is ook onder begeleiding van een mediator met de docent in gesprek gegaan. De vraag of de docent schade heeft geleden en of er enig causaal verband bestaat tussen de schade en de werkzaamheden behoeft geen verdere bespreking. De verzochte verklaring voor recht wordt afgewezen. 23-01-2025
- Rechtbank Rotterdam Een juridisch adviesbureau op het gebied van letselschade vordert vergoeding van buitengerechtelijke kosten die zij stelt te hebben gemaakt ten behoeve van een van de slachtoffers van het schietincident in winkelcentrum ‘De Ridderhof’ in Alphen aan den Rijn in 2011. Aan het slachtoffer is in 2020 een schadevergoeding toegekend van ongeveer € 87.000. Het juridisch adviesbureau vindt dat zij op grond van (no-cure no-pay) afspraken met het slachtoffer aanspraak kan maken op vergoeding van ongeveer € 70.000 aan buitengerechtelijke kosten van VSSA, een door de politie en haar verzekeraar voor de slachtoffers van het incident in het leven geroepen stichting. De rechtbank wijst de vordering van het juridisch adviesbureau af omdat zij haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd en van haar op dit punt meer verwacht had mogen worden. 22-01-2025
- Rechtbank Midden-Nederland Deelgeschil. In 2021 is een jongen onder een boot beland en met zijn voeten/benen in de schroeven van de motor terechtgekomen. Hij heeft hierbij een crushverwonding van beide voeten en het rechteronderbeen opgelopen met huidwonden en spier-, pees- en zenuwletsel. De vader van de jongen verzoekt nu de kantonrechter om onder andere voor recht te verklaren dat de bestuurder van de boot op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor het ontstaan en de gevolgen van het ongeval en voor de daaruit voortvloeiende schade. De vader stelt dat het achteruit varen door de bestuurder terwijl hij wist dat er achter de boot een supboard hing met twee kinderen erop een onvoorzichtige en gevaarlijke gedraging is met een groot risico op een ongeval. De kantonrechter wijst de gevraagde verklaring voor recht toe. De bestuurder is primair verantwoordelijk voor het creëren of het laten bestaan van de gevaarlijke, gevaarzettende situatie. 15-01-2025
- Rechtbank Den Haag Een vrouw heeft op 7 februari 2022 voor 20 minuten onder een zonnebank gelegen, die op de intensieve stand stond. In de uren en dagen na het bezoek ontstonden in toenemende mate pijnklachten. Op 9 februari is zij via de huisarts naar de spoedeisende hulp gestuurd. Vanaf 10 februari 2022 tot medio maart 2022 is zij opgenomen en behandeld geweest in het Rode Kruis Ziekenhuis. Daar werd vastgesteld dat sprake was van ernstige brandwonden en dat (uiteindelijk) ongeveer 30% van haar lichaam was verbrand. In maart heeft zij daarom een huidtransplantatie ondergaan. De vrouw vordert nu een verklaring voor recht dat de zonnestudio aansprakelijk is voor de door haar geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade op grond van onder andere artikel 6:74 BW. De rechtbank is van oordeel dat de zonnestudio in de verplichting om de vrouw op een veilige manier van een zonnebank gebruik te laten maken is tekortgeschoten. De gemeten sterkte van de uv-straling van de lampen op de intensieve stand overschreed de wettelijk vastgestelde norm van 0,3 W/m2. De zonnestudio was verplicht om het huidtype van de zonnebankgebruiker te bepalen en een persoonlijk gebruiksadvies te geven, wat de zonnestudio niet heeft gedaan. De rechtbank neemt voorshands het bestaan van een causaal verband (condicio sine qua non-verband) tussen de tekortkoming en de schade – en daarmee de aansprakelijkheid van de zonnestudio – aan. De zonnestudio zal worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs om daarmee het voornoemde vermoeden te ontzenuwen. 15-01-2025
- Rechtbank Midden-Nederland Deelgeschil. In 2021 is een automobiliste van achteren aangereden door een andere automobilist. De verzekeraar van de andere automobilist heeft aansprakelijkheid erkend en partijen hebben onderhandeld over de schadevergoeding. In 2023 heeft de verzekeraar de onderhandelingen afgebroken. De automobiliste verzoekt te bepalen dat de verzekeraar inhoudelijk moet reageren op het medisch advies dat in opdracht van de automobiliste is opgesteld. De deelgeschillenrechter oordeelt dat het verzoek zich niet leent voor behandeling in deelgeschil. De beslissing kan niet of in onvoldoende mate bijdragen aan het bereiken van een vaststellingsovereenkomst. De verzekeraar heeft wel degelijk kennisgenomen van het rapport en heeft de informatie uit het rapport bij zijn afwegingen betrokken. Dat de verzekeraar niet afzonderlijk en/of schriftelijk heeft gereageerd op het rapport doet daar niet aan af. Het is niet onredelijk of onaanvaardbaar dat de verzekeraar de onderhandelingen heeft afgebroken en de automobiliste mocht er niet op vertrouwen dat de verzekeraar de onderhandelingen zou voortzetten. De verzekeraar heeft de onderhandelingen afgebroken nadat zijn herhaalde regelingsvoorstel na een huisbezoek werd afgewezen. Bovendien staat vast dat de verzekeraar in totaal € 8.069,14 aan schadevergoeding heeft betaald. De verzekeraar meent dat hij daarmee aan zijn schadevergoedingsverplichtingen heeft voldaan. De automobiliste heeft nagelaten te onderbouwen dat zij daadwerkelijk meer schade heeft geleden dan dat bedrag. 04-12-2024
- Rechtbank Noord-Nederland In 2017 is een auto met zes inzittenden betrokken geraakt bij een eenzijdig verkeersongeval. In een bocht is de auto in een slip geraakt. Vervolgens is de auto aan de rechterzijde gekanteld en op z’n dak terechtgekomen. Vier passagiers konden vrij snel uit de auto komen of door omstanders uit de auto worden bevrijd, maar twee passagiers, een 9-jarige jongen en een 19-jarige vrouw, zijn langdurig gereanimeerd en in een coma geraakt. De jongen is overleden, de vrouw is voor de rest van haar leven aangewezen op hulp en ondersteuning in verband met ernstige hersenschade. De verzekeraar waarbij de auto verzekerd was heeft de schade als gevolg van het letsel aan de passagiers vergoed. De verzekeraar vordert nu onder andere dat de rechtbank voor recht verklaart dat de Provincie als wegbeheerder op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk is voor de schade die zij als verzekeraar van de auto als gevolg van het ongeval aan de direct betrokkenen heeft vergoed en nog zal moeten vergoeden. De Provincie heeft onrechtmatig gehandeld jegens de bestuurder en de andere inzittenden van de auto: zij heeft bij een gladde bocht die slipgevaar opleverde naarmate daar sneller werd gereden dan 30 km per uur, volstaan met het plaatsen van een verbodsbord ‘30 km’ in combinatie met waarschuwingsborden. Dit terwijl waarschijnlijk was dat niet alle weggebruikers die snelheidslimiet in acht zouden nemen in de bocht. De Provincie had moeten begrijpen dat de gevolgen daarvan zeer ernstig konden zijn. Het was voor haar niet bezwaarlijk aanvullende snelheidsmitigerende maatregelen te nemen. Zij heeft dit niet met voldoende voortvarendheid gedaan. Causaal verband tussen onrechtmatig handelen en uit ongeluk voortvloeiende schade staat vast. Sprake van 50% eigen schuld van bestuurder wegens hoge snelheid. Geen aanleiding voor billijkheidscorrectie. 18-09-2024