Naar boven ↑

Update

Nummer 6, 2025
Uitspraken van 11 februari 2025 tot 17 februari 2025
Redactie: Mr. H. Vorsselman, mr. drs. I. van der Zalm, mr. Y. Bosschaart en J. Stulp.

Geachte heer/mevrouw,

Bijgaand treft u een nieuwe PS Updates aan. 

Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, die te raadplegen zijn via de hyperlinks onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.

Conclusie advocaat-generaal Lindenbergh: zorgschade en verlies arbeidsvermogen.
Een man is tot 12 juli 2003 actief geweest in het criminele milieu. Op die dag werd hij in zijn buik geschoten, waarna hij een medische behandeling heeft ondergaan in het Academisch Ziekenhuis Maastricht. Daar heeft meneer als gevolg van een medische fout een zuurstoftekort ondervonden, wat tot ernstige blijvende beperkingen heeft geleid. Hij is onder meer afhankelijk van een rolstoel en hij is voor zorg en begeleiding volledig afhankelijk van derden. Hij ontvangt een bijstandsuitkering en een persoonsgebonden budget (PGB). Meneer heeft basisonderwijs genoten, maar heeft verder niet aantoonbaar andere scholing doorlopen of afgerond. Inkomsten uit reguliere dienstverbanden of werkzaamheden heeft hij nooit gehad. Het ziekenhuis heeft aansprakelijkheid erkend. In deze procedure gaat het om (de hoogte van) de schadevergoeding die het ziekenhuis moet betalen. Het cassatiemiddel bestaat uit twee onderdelen. Het eerste onderdeel is gericht tegen het oordeel van het hof dat het ziekenhuis geen vergoeding hoeft te betalen voor de zorg die is verleend door een vriendin, die voor die zorg niet is en zal worden betaald. Het tweede onderdeel ziet op oordeel van het hof met betrekking tot het verlies van arbeidsvermogen. De advocaat-generaal concludeert dat het eerste cassatieonderdeel faalt. Het oordeel van het hof over de vordering heeft uitsluitend betrekking op door de vriendin in het verleden verleende zorg. Het gaat dus om schade die zich naar de vriendin heeft verplaatst, zodat de man in zoverre geen schade meer lijdt. De man heeft niet gesteld dat hij als vertegenwoordiger van de vriendin optreedt. Onder deze omstandigheden heeft het hof geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, omdat de in het middelonderdeel genoemde abstractie (‘ook indien de betreffende werkzaamheden in feite verricht worden door personen die daarvoor geen kosten in rekening (kunnen) brengen’) niet meebrengt dat het hof gehouden was te abstraheren van de vraag of de man zelf schade lijdt. Doordat de schade waarvan de man vergoeding vordert zich geheel naar de vriendin heeft verplaatst, terwijl naar in cassatie moet worden aangenomen dat de vriendin ter zake van door haar verleende zorg jegens de man geen aanspraak meer geldend kan maken, komt aan de man ter zake in beginsel geen aanspraak op vergoeding meer toe. De redenen die het hof aan zijn oordeel ten grondslag heeft gelegd – waaronder de omstandigheid dat de vriendin finale kwijting heeft verleend aan de man en de omstandigheid dat uit niets blijkt dat de man voornemens is de van het ziekenhuis gevraagde vergoeding aan de vriendin te voldoen (waarover in cassatie niet is geklaagd) – kunnen diens oordeel volgens de advocaat-generaal dragen. Met betrekking tot het tweede onderdeel (verlies arbeidsvermogen) acht de advocaat-generaal het juist dat het hof heeft beoordeeld of aannemelijk is dat de man, het letsel weggedacht, het rechte pad zou hebben gekozen en dat het hem, mede gelet op zijn strafrechtelijke verleden, zou zijn gelukt om regulier werk te bemachtigen en daaruit meer inkomen te generen dan de bijstandsuitkering die het hof tot uitgangspunt neemt als inkomen na de aansprakelijkheidscheppende gebeurtenis. Omdat het hier gaat om inschattingen ten aanzien van een hypothetische situatie, komt het hof op dit punt een grote mate van vrijheid toe. Volgens de advocaat-generaal faalt het tweede cassatieonderdeel en heeft het hof de vordering ten titel van verlies arbeidsvermogen kunnen afwijzen op de wijze zoals dat is gedaan (PS 2025-0099).

Beoordeling productaansprakelijkheid leent zich voor deelgeschil, vordering tot recall en waarschuwen niet.
Deelgeschil. Door een het afbreken van ‘de stuurpen’ van een scooter heeft er een ongeval plaatsgevonden. De bestuurder van de scooter heeft bij het ongeval zijn ribben en been gebroken en een kruisband van zijn knie gescheurd. De bestuurder heeft de importeur van de scooters, type ‘NIU NQi Lite’, aansprakelijk gesteld. In het geschil is de vraag of het afbreken van de stuurpen, waardoor het ongeval heeft plaatsgevonden, is ontstaan door een gebrek in de stuurpen en of de importeur daardoor aansprakelijk is. Dit onderdeel van de zaak leent zich voor een deelgeschil. Het deskundigenrapport laat niet voldoende ruimte voor twijfel dat de stuurpen van de scooter door een productiefout gebrekkig is. Daarom kan er geconcludeerd worden dat de stuurpen is afgebroken door metaalmoeheid die optreedt bij normaal gebruik van de scooter. Dit heeft als gevolg dat er sprake is van een gebrek in de zin van artikel 6:186 BW waar de importeur op grond van artikrl 6:185 BW aansprakelijk voor is. Anders dan ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van aansprakelijkheid, is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van bestuurder om de importeur te veroordelen om passende recallmaatregelen te nemen dan wel een adequate waarschuwing uit te brengen, zich niet leent voor behandeling in deelgeschil (PS 2025-0102).

Val van trap in werksituatie geen huis-tuin-en-keukenongeval.
Deelgeschil. Werknemer is werkzaam geweest in de fabriek van de werkgever. Hij is na een toiletbezoek door een hygiënesluis gegaan waarna hij van de trap is gevallen. Als gevolg van de val heeft hij letsel ondervonden. De verzekeraar van de werkgever heeft aansprakelijkheid betwist. De werknemer stelt dat de werkgever aansprakelijk is op grond van artikel 7:658 lid 4 BW. Er is sprake van een bedrijfsongeval aangezien het ongeval heeft plaatsgevonden tijdens de uitoefening van de werkzaamheden in het bedrijf. Er dient gekeken te worden of de werkgever voldaan heeft aan zijn zorgplicht. De verzekeraar stelt dat valgevaar van een trap niet leidt tot aansprakelijkheid. Het zou een samenloop van omstandigheden zijn geweest die ook in de privésfeer zouden kunnen voorkomen. De kantonrechter is van oordeel dat de zorgplicht wel is geschonden. Er bestaat namelijk voor de werknemer een verplichting om meerdere malen per dag de hygiënesluis met bijbehorende trap te gebruiken. Ter zitting is zelfs gesproken over een frequentie van 7 à 8 keer per dag. Daarmee is sprake van structurele blootstelling aan de mogelijke gevaren van het betreden van de hygiënesluis, zodat dus niet altijd sprake zal zijn van optimale concentratie en alertheid. Hoewel het risico van een val (van een laag trapje) klein is, wordt dit risico groter gelet op het structurele gebruik daarvan. Enerzijds omdat het risico, hoewel op zich klein, zich (veel) vaker voordoet, anderzijds omdat gewenning bij de werknemer een zekere blindheid voor het gevaar in de hand werkt. Indien de werkgever op eenvoudige wijze verwezenlijking van het gevaar kan wegnemen, en hij dit niet heeft gedaan, schendt hij in beginsel zijn zorgplicht. De kantonrechter komt tot het oordeel dat er eenvoudige maatregelen konden worden genomen om het gevaar tegen te gaan en dat de werkgever niet alle veiligheidsmaatregelen heeft ondernomen om verwezenlijking van het gevaar te voorkomen. De kantonrechter acht daarom dat de verzekeraar van de werkgever aansprakelijk is voor de schade van de werknemer (PS 2025-0104).

Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps-updates@boom.nl.

Met vriendelijke groet,

Ilona van der Zalm & Armin Vorsselman 
PS Updates

Hoge Raad

Hof

Rechtbank

Antillen