Update
Geachte heer/mevrouw,
Bijgaand treft u een nieuwe PS Updates aan.
Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, die te raadplegen zijn via de hyperlinks onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.
Conclusie advocaat-generaal Lindenbergh: zorgschade en verlies arbeidsvermogen.
Een man is tot 12 juli 2003 actief geweest in het criminele milieu. Op die dag werd hij in zijn buik geschoten, waarna hij een medische behandeling heeft ondergaan in het Academisch Ziekenhuis Maastricht. Daar heeft meneer als gevolg van een medische fout een zuurstoftekort ondervonden, wat tot ernstige blijvende beperkingen heeft geleid. Hij is onder meer afhankelijk van een rolstoel en hij is voor zorg en begeleiding volledig afhankelijk van derden. Hij ontvangt een bijstandsuitkering en een persoonsgebonden budget (PGB). Meneer heeft basisonderwijs genoten, maar heeft verder niet aantoonbaar andere scholing doorlopen of afgerond. Inkomsten uit reguliere dienstverbanden of werkzaamheden heeft hij nooit gehad. Het ziekenhuis heeft aansprakelijkheid erkend. In deze procedure gaat het om (de hoogte van) de schadevergoeding die het ziekenhuis moet betalen. Het cassatiemiddel bestaat uit twee onderdelen. Het eerste onderdeel is gericht tegen het oordeel van het hof dat het ziekenhuis geen vergoeding hoeft te betalen voor de zorg die is verleend door een vriendin, die voor die zorg niet is en zal worden betaald. Het tweede onderdeel ziet op oordeel van het hof met betrekking tot het verlies van arbeidsvermogen. De advocaat-generaal concludeert dat het eerste cassatieonderdeel faalt. Het oordeel van het hof over de vordering heeft uitsluitend betrekking op door de vriendin in het verleden verleende zorg. Het gaat dus om schade die zich naar de vriendin heeft verplaatst, zodat de man in zoverre geen schade meer lijdt. De man heeft niet gesteld dat hij als vertegenwoordiger van de vriendin optreedt. Onder deze omstandigheden heeft het hof geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, omdat de in het middelonderdeel genoemde abstractie (‘ook indien de betreffende werkzaamheden in feite verricht worden door personen die daarvoor geen kosten in rekening (kunnen) brengen’) niet meebrengt dat het hof gehouden was te abstraheren van de vraag of de man zelf schade lijdt. Doordat de schade waarvan de man vergoeding vordert zich geheel naar de vriendin heeft verplaatst, terwijl naar in cassatie moet worden aangenomen dat de vriendin ter zake van door haar verleende zorg jegens de man geen aanspraak meer geldend kan maken, komt aan de man ter zake in beginsel geen aanspraak op vergoeding meer toe. De redenen die het hof aan zijn oordeel ten grondslag heeft gelegd – waaronder de omstandigheid dat de vriendin finale kwijting heeft verleend aan de man en de omstandigheid dat uit niets blijkt dat de man voornemens is de van het ziekenhuis gevraagde vergoeding aan de vriendin te voldoen (waarover in cassatie niet is geklaagd) – kunnen diens oordeel volgens de advocaat-generaal dragen. Met betrekking tot het tweede onderdeel (verlies arbeidsvermogen) acht de advocaat-generaal het juist dat het hof heeft beoordeeld of aannemelijk is dat de man, het letsel weggedacht, het rechte pad zou hebben gekozen en dat het hem, mede gelet op zijn strafrechtelijke verleden, zou zijn gelukt om regulier werk te bemachtigen en daaruit meer inkomen te generen dan de bijstandsuitkering die het hof tot uitgangspunt neemt als inkomen na de aansprakelijkheidscheppende gebeurtenis. Omdat het hier gaat om inschattingen ten aanzien van een hypothetische situatie, komt het hof op dit punt een grote mate van vrijheid toe. Volgens de advocaat-generaal faalt het tweede cassatieonderdeel en heeft het hof de vordering ten titel van verlies arbeidsvermogen kunnen afwijzen op de wijze zoals dat is gedaan (PS 2025-0099).
Beoordeling productaansprakelijkheid leent zich voor deelgeschil, vordering tot recall en waarschuwen niet.
Deelgeschil. Door een het afbreken van ‘de stuurpen’ van een scooter heeft er een ongeval plaatsgevonden. De bestuurder van de scooter heeft bij het ongeval zijn ribben en been gebroken en een kruisband van zijn knie gescheurd. De bestuurder heeft de importeur van de scooters, type ‘NIU NQi Lite’, aansprakelijk gesteld. In het geschil is de vraag of het afbreken van de stuurpen, waardoor het ongeval heeft plaatsgevonden, is ontstaan door een gebrek in de stuurpen en of de importeur daardoor aansprakelijk is. Dit onderdeel van de zaak leent zich voor een deelgeschil. Het deskundigenrapport laat niet voldoende ruimte voor twijfel dat de stuurpen van de scooter door een productiefout gebrekkig is. Daarom kan er geconcludeerd worden dat de stuurpen is afgebroken door metaalmoeheid die optreedt bij normaal gebruik van de scooter. Dit heeft als gevolg dat er sprake is van een gebrek in de zin van artikel 6:186 BW waar de importeur op grond van artikrl 6:185 BW aansprakelijk voor is. Anders dan ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van aansprakelijkheid, is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van bestuurder om de importeur te veroordelen om passende recallmaatregelen te nemen dan wel een adequate waarschuwing uit te brengen, zich niet leent voor behandeling in deelgeschil (PS 2025-0102).
Val van trap in werksituatie geen huis-tuin-en-keukenongeval.
Deelgeschil. Werknemer is werkzaam geweest in de fabriek van de werkgever. Hij is na een toiletbezoek door een hygiënesluis gegaan waarna hij van de trap is gevallen. Als gevolg van de val heeft hij letsel ondervonden. De verzekeraar van de werkgever heeft aansprakelijkheid betwist. De werknemer stelt dat de werkgever aansprakelijk is op grond van artikel 7:658 lid 4 BW. Er is sprake van een bedrijfsongeval aangezien het ongeval heeft plaatsgevonden tijdens de uitoefening van de werkzaamheden in het bedrijf. Er dient gekeken te worden of de werkgever voldaan heeft aan zijn zorgplicht. De verzekeraar stelt dat valgevaar van een trap niet leidt tot aansprakelijkheid. Het zou een samenloop van omstandigheden zijn geweest die ook in de privésfeer zouden kunnen voorkomen. De kantonrechter is van oordeel dat de zorgplicht wel is geschonden. Er bestaat namelijk voor de werknemer een verplichting om meerdere malen per dag de hygiënesluis met bijbehorende trap te gebruiken. Ter zitting is zelfs gesproken over een frequentie van 7 à 8 keer per dag. Daarmee is sprake van structurele blootstelling aan de mogelijke gevaren van het betreden van de hygiënesluis, zodat dus niet altijd sprake zal zijn van optimale concentratie en alertheid. Hoewel het risico van een val (van een laag trapje) klein is, wordt dit risico groter gelet op het structurele gebruik daarvan. Enerzijds omdat het risico, hoewel op zich klein, zich (veel) vaker voordoet, anderzijds omdat gewenning bij de werknemer een zekere blindheid voor het gevaar in de hand werkt. Indien de werkgever op eenvoudige wijze verwezenlijking van het gevaar kan wegnemen, en hij dit niet heeft gedaan, schendt hij in beginsel zijn zorgplicht. De kantonrechter komt tot het oordeel dat er eenvoudige maatregelen konden worden genomen om het gevaar tegen te gaan en dat de werkgever niet alle veiligheidsmaatregelen heeft ondernomen om verwezenlijking van het gevaar te voorkomen. De kantonrechter acht daarom dat de verzekeraar van de werkgever aansprakelijk is voor de schade van de werknemer (PS 2025-0104).
Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps-updates@boom.nl.
Met vriendelijke groet,
Ilona van der Zalm & Armin Vorsselman
PS Updates
Hoge Raad
Hof
Rechtbank
- Rechtbank Rotterdam Arbeidsongeval. De werknemer was werkzaam op een schip en voerde hier de kabelroute-inspectie uit. Tijdens de coronalockdownperiode kon de werknemer het schip niet verlaten, hij verbleef daardoor vanaf 5 april 2021 in een keet/container die de werkgever op het schip als kantoorruimte had geplaatst en sliep in een cabine op het schip. Volgens de werknemer werd hij hierdoor constant blootgesteld aan een geluid met een te hoog geluidsniveau. Hij kreeg vervolgens gezondheidsklachten waaronder oorsuizen (tinnitus). De werknemer vordert aansprakelijkheid van de werkgever voor de door hem geleden en nog te lijden schade. Hij legt aan zijn vordering ten grondslag dat de werkgever zijn verplichtingen als goed werkgever van artikel 7:658 BW niet is nagekomen. De werkgever stelt dat er geen sprake is geweest van schade en dat een causaal verband ontbreekt. Om dit te kunnen onderbouwen eist hij op grond van artikel 843a Rv afgifte van de medische informatie. De kantonrechter oordeelt dat de medische gegevens verschaft dienen te worden omdat de werkgever zich moet kunnen verweren tegen de vordering van de werknemer, de werkgever heeft hierbij een rechtmatig belang. 06-02-2025
- Rechtbank Noord-Nederland Strafrecht. Verdachte belde de vrouw bij wie hij tuinwerkzaamheden verrichtte om met haar te praten. Het slachtoffer stemde hiermee in, zette de deur voor hem open, maakte koffie en werd vervolgens volledig onverwacht met een geweldsuitbarsting van verdachte geconfronteerd. Verdachte heeft vervolgens de 76-jarige vrouw aangevallen en heeft haar daarbij geduwd, geslagen en geschopt. Het slachtoffer heeft als gevolg van de geweldshandelingen van verdachte fors letsel in en aan het gezicht en het hoofd opgelopen. Verdachte wordt veroordeeld voor poging tot doodslag. Het slachtoffer vordert € 40.000 aan immateriële schadevergoeding. De rechtbank is van oordeel dat voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft daarom op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b BW recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. De rechtbank acht, gelet op de omstandigheden van het geval, de immateriële schadevergoeding zoals deze gevorderd is billijk. 06-02-2025
- Rechtbank Rotterdam Patiënt is in april 2021 overleden aan de gevolgen van een darmperforatie. De darmperforatie ontstond na een medische ingreep die het ziekenhuis bij de patiënt had verricht in maart 2021. In de zaak staat de vraag centraal of het ziekenhuis aansprakelijk is voor het overlijden van de patiënt. De weduwe van de patiënt stelt dat het ziekenhuis aansprakelijk is omdat het ziekenhuis de patiënt niet juist geïnformeerd heeft over de medische behandeling. Hierdoor heeft het ziekenhuis volgens de weduwe niet voldaan aan het toestemmingsvereiste uit artikel 7:450 BW doordat er tekort is geschoten in de informatieplicht uit artikel 7:448 BW. Er zou geen sprake geweest zijn van informed consent. Volgens de weduwe zou de patiënt niet voor de medische behandeling hebben gekozen indien hij wel voldoende was geïnformeerd, mede omdat hij voor de behandeling al geruime tijd klachtenvrij was en twijfelde over de noodzaak van de ingreep. De rechtbank acht voorshands aannemelijk dat informed consent ontbrak bij de patiënt. Bij het informeren van een patiënt moet een hulpverlener zich laten leiden door dat wat de patiënt redelijkerwijs moet weten over de aard en het doel van de geneeskundige behandeling, de te verwachten gevolgen en risico’s, eventuele behandelingsalternatieven en de prognose. Die informatie moet worden gegeven op een wijze die tot begrip bij de individuele patiënt leidt en een belangrijk aspect daarbij is dat informatie op een passend tijdstip wordt overgebracht. In deze zaak vindt de rechtbank dat het informatiegesprek niet op een passend moment heeft plaatsgevonden, namelijk twee uur na het toedienen van de sedatie en ten minste één uur nadat de patiënt goed wakker was, hierdoor was de patiënt niet in staat om de gegeven informatie goed te begrijpen. Mede doordat de patiënt al een tijd klachtenvrij was, diende hij goed geïnformeerd te worden over alternatieven, de rechtbank oordeelt dat dit niet is gedaan. De rechtbank vindt het ook voorlopig bewezen dat de patiënt indien hij goed was geïnformeerd de medische behandeling niet had ondergaan waardoor er voorlopig van een causaal verband tussen de fout en het overlijden van de patiënt kan worden uitgegaan. De rechtbank stelt het ziekenhuis in staat om tegenbewijs te leveren. 05-02-2025
- Rechtbank Oost-Brabant Deelgeschil letselschade. Mevrouw stelt dat zij letsel heeft opgelopen als gevolg van een ongeval met een scooter waarop zij als passagier meereed. Zij wil de bestuurster aansprakelijk stellen en stelt dat zij haar een voorschot aan € 10.000 aan schadevergoeding moet betalen. De bestuurster heeft nooit gereageerd op het verzoekschrift, heeft geen verweerschrift ingediend en is ook niet op de zitting verschenen. De deelgeschilprocedure is bedoeld om partijen die met elkaar in onderhandeling zijn over de afwikkeling van een letselschade, en daarbij in een impasse raken omdat zij het over een bepaalde kwestie niet eens kunnen worden, te helpen om – met een deelbeslissing van de rechter over die kwestie – de onderhandelingen weer te kunnen voortzetten. Partijen dienen dus met elkaar in onderhandeling te zijn. De deelgeschilprocedure is niet bedoeld voor situaties waarin partijen geen enkel contact met elkaar hebben gehad en over en weer geen inhoudelijke standpunten kunnen innemen, er is in zo’n geval geen taak weggelegd voor de deelgeschilrechter. Daarnaast is de deelgeschilprocedure volgens de rechter ook niet bedoeld om de wederpartij onder druk te zetten om aansprakelijkheid te erkennen of onderhandelingen te voeren. Daarnaast is het verzoek van mevrouw onvoldoende feitelijk en juridisch onderbouwd. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een onnodig en onterecht ingediend verzoek tot deelgeschil. 31-01-2025
- Rechtbank Rotterdam Passagier stelt dat een stewardess vlak voor de landing een beker met hete thee over zijn schoot en geslachtsdeel heeft laten vallen waardoor hij tweedegraads brandwonden heeft opgelopen. De passagier heeft gesteld (kort gezegd) dat de stewardess aansprakelijk is ex artikel 17 lid 1 van het Verdrag van Montreal. Het bewijs dat de passagier heeft aangevoerd heeft de stewardess voldoende gemotiveerd betwist waardoor er nu niet kan worden aangenomen dat de stewardess daadwerkelijk een beker hete thee heeft laten vallen over de passagier. De vraag is of er in de deelgeschilprocedure ruimte is voor een bewijsopdracht. Het uitgangspunt van een deelgeschilprocedure is partijen een eenvoudige, snelle en ten opzichte van een bodemprocedure (doorgaans) aanmerkelijk goedkopere toegang tot de rechter te bieden ter oplossing van een (of meerdere) deelgeschil(len) in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase. De procedure heeft tot doel dat partijen met behulp van de interventie van de deelgeschilrechter dichter bij een buitengerechtelijke oplossing komen. Het geven van een bewijsopdracht past volgens de kantonrechter niet bij dit uitgangspunt. 31-01-2025
- Rechtbank Noord-Holland Eigenaar van de auto heeft schadevergoeding van meneer gevorderd omdat hij tegen zijn auto heeft geslagen en geschopt. Meneer voert aan dat dit hem niet kan worden toegerekend omdat er sprake was van een situatie van noodweerexces. Er was voorafgaand aan het delict onenigheid en er is sprake van jarenlange overlast tussen de twee partijen. Ten tijde van het delict zat de eigenaar in de auto. De kantonrechter oordeelt dat het beroep op noodweerexces niet slaagt. Meneer heeft hij onvoldoende onderbouwd dat er in die situatie een noodzaak was tot zelfverdediging. Het beroep op eigen schuld aan de kant van de eigenaar slaagt niet. 29-01-2025
- Rechtbank Amsterdam Deelgeschil. Door een het afbreken van ‘de stuurpen’ van een scooter heeft er een ongeval plaatsgevonden. De bestuurder van de scooter heeft bij het ongeval zijn ribben en been gebroken en een kruisband van zijn knie gescheurd. De bestuurder heeft de importeur van de scooters, type ‘NIU NQi Lite’, aansprakelijk gesteld. In het geschil is de vraag of het afbreken van de stuurpen, waardoor het ongeval heeft plaatsgevonden, is ontstaan door een gebrek in de stuurpen en of de importeur daardoor aansprakelijk is. Dit onderdeel van de zaak leent zich voor een deelgeschil. Het deskundigenrapport laat niet voldoende ruimte voor twijfel dat de stuurpen van de scooter door een productiefout gebrekkig is. Daarom kan er geconcludeerd worden dat de stuurpen is afgebroken door metaalmoeheid die optreedt bij normaal gebruik van de scooter. Dit heeft als gevolg dat er sprake is van een gebrek in de zin van artikel 6:186 BW waar de importeur op grond van artikrl 6:185 BW aansprakelijk voor is. Anders dan ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van aansprakelijkheid, is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van bestuurder om de importeur te veroordelen om passende recallmaatregelen te nemen dan wel een adequate waarschuwing uit te brengen, zich niet leent voor behandeling in deelgeschil. 23-01-2025
- Rechtbank Gelderland Aanrijding op parkeerplaats. Door de aanrijding is schade ontstaan aan de auto van de advocaat. Hij vordert betaling van de schade en betaling van de buitengerechtelijke incassokosten, omdat ondanks ingebrekestelling en aanmaning de bestuurder niet heeft betaald. De kantonrechter schat in redelijkheid het aan eiser toekomende schadebedrag. Afwijzing buitengerechtelijke kosten omdat de kosten niet redelijk zijn geweest omdat eiser zelf advocaat is. 17-01-2025
- Rechtbank Midden-Nederland Het zoontje is van een sup gevallen die zich achter de boot bevond, daarna is de boot achteruit gaan varen om weg te komen van de kant. Het zoontje is tijdens het achteruit varen onder de boot beland en met zijn voeten/benen in de schroeven van de motor van de boot terechtgekomen. Het zoontje heeft hierbij een crushverwonding aan beide voeten en het rechteronderbeen opgelopen met huidwonden en spier-, pees- en zenuwletsel. De vader van het zoontje stelt dat de bestuurder van de boot aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad. Partijen verschillen in lezing over de toedracht van het ongeval maar het is voor de aansprakelijkheid voldoende dat tussen de partijen vaststaat dat het zoontje samen met het zoontje van de bestuurder op het supboard zat, wat met een touw aan de boot van de bestuurder vastzat, en dat hierna het ongeval heeft plaatsgevonden. De kantonrechter acht het achteruit varen terwijl het supboard aan de boot vastzit, met de kinderen op dit supboard, een gevaarzettende situatie. De bestuurder had dit moeten voorkomen. De bestuurder is daarom aansprakelijk. 15-01-2025
- Rechtbank Gelderland Verkeersongeval. Vrachtwagenchauffeur rijdt op de Hamelandroute, een 80 km-voorrangsweg, in de richting van de Duitse grens. Ter hoogte van tankstation de Hamelandstop draaide bestuurder met zijn personenauto en caravan vóór en in dezelfde rijrichting als de vrachtwagenchauffeur linksaf de Hamelandroute op. De vrachtwagenchauffeur wisselde vervolgens van weghelft om de bestuurder links voorbij te rijden. De bestuurder sloeg wederom linksaf richting het tankstation. Daarbij werd de personenauto van de bestuurder zijdelings aangereden door de vrachtwagen. De bestuurder stelt dat de vrachtwagenchauffeur aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad omdat de snelheid niet zou zijn aangepast op de omstandigheden en er niet tijdig is ingegrepen of is geremd. De rechtbank volgt de bestuurder niet in zijn vorderingen. De rechtbank volgt het verweer van de vrachtwagenchauffeur. Het uitwijken naar de linkerhelft was een handeling om de aanrijding te voorkomen en niet zoals de bestuurder stelt een inhaalmanoeuvre. De vrachtwagenchauffeur is niet aansprakelijk. 08-01-2025
- Rechtbank Limburg Deelgeschil. Werknemer is werkzaam geweest in de fabriek van de werkgever. Hij is na een toiletbezoek door een hygiënesluis gegaan waarna hij van de trap is gevallen. Als gevolg van de val heeft hij letsel ondervonden. De verzekeraar van de werkgever heeft aansprakelijkheid betwist. De werknemer stelt dat de werkgever aansprakelijk is op grond van artikel 7:658 lid 4 BW. Er is sprake van een bedrijfsongeval aangezien het ongeval heeft plaatsgevonden tijdens de uitoefening van de werkzaamheden in het bedrijf. Er dient gekeken te worden of de werkgever voldaan heeft aan zijn zorgplicht. De verzekeraar stelt dat valgevaar van een trap niet leidt tot aansprakelijkheid. Het zou een samenloop van omstandigheden zijn geweest die ook in de privésfeer zouden kunnen voorkomen. De kantonrechter is van oordeel dat de zorgplicht wel is geschonden. Er bestaat namelijk voor de werknemer een verplichting om meerdere malen per dag de hygiënesluis met bijbehorende trap te gebruiken. Ter zitting is zelfs gesproken over een frequentie van 7 à 8 keer per dag. Daarmee is sprake van structurele blootstelling aan de mogelijke gevaren van het betreden van de hygiënesluis, zodat dus niet altijd sprake zal zijn van optimale concentratie en alertheid. Hoewel het risico van een val (van een laag trapje) klein is, wordt dit risico groter gelet op het structurele gebruik daarvan. Enerzijds omdat het risico, hoewel op zich klein, zich (veel) vaker voordoet, anderzijds omdat gewenning bij de werknemer een zekere blindheid voor het gevaar in de hand werkt. Indien de werkgever op eenvoudige wijze verwezenlijking van het gevaar kan wegnemen, en hij dit niet heeft gedaan, schendt hij in beginsel zijn zorgplicht. De kantonrechter komt tot het oordeel dat er eenvoudige maatregelen konden worden genomen om het gevaar tegen te gaan en dat de werkgever niet alle veiligheidsmaatregelen heeft ondernomen om verwezenlijking van het gevaar te voorkomen. De kantonrechter acht daarom dat de verzekeraar van de werkgever aansprakelijk is voor de schade van de werknemer. 18-12-2024
- Rechtbank Midden-Nederland Deelgeschil. 4-jarige leerling valt van de zijkant van de glijbaan van een klimgymtoren tijdens de gymles nadat ze een klasgenootje had gevraagd om haar een duwtje te geven. De minderjarige leerling heeft hieraan letsel overgehouden. De moeder heeft de school aansprakelijk gesteld voor de geleden en nog te lijden schade van haar dochter. Voor de aansprakelijkheid is van belang of de school haar zorgplicht jegens de leerling heeft geschonden. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een schending van de zorgplicht van de school. Uit de beschikbare stukken blijkt dat de school conform de protocollen en de geldende rechtspraak heeft gehandeld. 18-12-2024
- Rechtbank Oost-Nederland Ongeval tijdens een zaalvoetbalwedstrijd. Een deelnemer is tijdens de wedstrijd tegen de zijde van een van de doelen tegen de muur van de zaal gebotst waardoor hij letsel heeft opgelopen aan zijn rechterelleboog. De deelnemer wil de eigenaar (de gemeente) van de sporthal aansprakelijk stellen. De gemeente verhuurt de sporthal aan een bedrijf met het oog op exploitatie ervan. Volgens de exploitatieovereenkomst draagt de gemeente zorg over de sporthal. De sporthal voldoet niet aan de eisen die zijn opgenomen door de KNVB in de ‘spelregels top- en eredivisie zaalvoetbal’. De gemeente beroept zich op artikel 6:181 BW. Dit verweer slaagt. Uit de huurovereenkomst en de exploitatieovereenkomst tussen de gemeente en het desbetreffende bedrijf blijkt dat de sporthal wordt gebruikt in de uitoefening van een bedrijf, te weten de exploitatie van de sportaccommodatie. Voor zover de sporthal niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden kan stellen, rust de aansprakelijkheid daarvoor dus niet op de gemeente maar op het bedrijf. Het verzoek is jegens de gemeente dus niet toewijsbaar op grond van artikel 6:181 BW. 28-03-2013