Update
Geachte heer/mevrouw,
Bijgaand treft u een nieuwe PS Updates aan.
Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, die te raadplegen zijn via de hyperlinks onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.
SVI: bewuste roekeloosheid of merkelijke schuld.
Eenzijdig verkeersongeval. Een bestuurder van een personenauto is tegen de vangrail gebotst en heeft daarbij ernstig letsel opgelopen. De bestuurder doet een beroep op de afgesloten combipolis (WA, Casco, SVI). Volgens de verzekeraar is de schade het gevolg van bewuste roekeloosheid of merkelijke schuld waardoor de verzekeraar op grond van de toepasselijke polisvoorwaarden niet tot dekking is gehouden. Voor de vraag of er sprake is van bewuste roekeloosheid of merkelijk schuld dient er gekeken te worden naar de definitie hiervan die is opgenomen in de polisvoorwaarden. Hierdoor wordt er afgeweken van de wettelijke uitsluitingsgrond van artikel 7:952 BW. Volgens de polisvoorwaarden is er sprake van bewuste roekeloosheid of merkelijke schuld indien een bestuurder zich zodanig laakbaar heeft gedragen dat dit grenst aan opzet. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan geen sprake. De bestuurder heeft wel een stevige snelheidsovertreding gemaakt, maar niet een exorbitante. De snelheidsovertreding is op zichzelf beslist onvoldoende voor de conclusie dat sprake is geweest van bewuste roekeloosheid of merkelijke schuld in de zin van de polisvoorwaarden. Om wel te kunnen spreken van opzet zouden er naar het oordeel van de rechtbank meer (verzwarende) omstandigheden, die aan de bestuurder te verwijten zijn, zoals bijvoorbeeld drank-, drugs- en/of telefoongebruik tijdens het rijden, aan de orde moeten zijn, maar dat is niet het geval. De verzekeraar heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat op basis van andere omstandigheden wel sprake zou zijn van opzet, waardoor de verzekeraar zich niet op de uitsluitingsclausule kan beroepen. Daarbij doet de verzekeraar een beroep op de gordelkorting van 25% uit artikel 5.1 van de SVI-voorwaarden, volgens de rechtbank is het niet komen vast te staan dat de gordel op het moment van het ongeluk niet vast zat, hierdoor faalt dit beroep. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de door de bestuurder gevorderde verklaringen voor recht over het verlenen van dekking onder de verzekering van de voertuigschade én van de geleden en te lijden letselschade als gevolg van het ongeval toewijsbaar zijn (PS 2025-0114).
Smartengeld: € 300.000 aan slachtoffer vaarongeval en toewijzing schokschade en affectieschade aan vader van slachtoffer die tevens medeverdachte is.
Strafrecht. Vaarongeval tussen twee snelle motorboten. Verdachte is bestuurder van een van de boten. Medeverdachte 1 en vader van de man die bij het ongeval is overleden was feitelijk bestuurder van de andere boot. Bewezenverklaring dood door schuld en zwaar lichamelijk letsel door schuld. De zoon van de medeverdachte 1 is overleden door het ongeval en zijn vriendin heeft aan het ongeval zeer ernstig blijvend letsel opgelopen (o.a. locked-in-syndroom). De vader, moeder en broer van de overledene hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces, evenals de vriendin van de overledene en haar tweelingbroer, pleegmoeder en pleegvader. Ook de schipper (tevens medeverdachte 2) van de boot waar onder andere de vader zich op bevond heeft zich gevoegd. De vader van de overledene komt shockschade en affectieschade toe, maar doordat de vader deels schuld heeft aan het ongeval wordt dit bedrag verminderd tot € 20.000. De vordering wegens schokschade van de moeder en de broer van de overledene worden niet-ontvankelijk verklaard. Zij hebben onvoldoende gesteld, althans aannemelijk gemaakt. Affectieschade wordt aan de moeder toegewezen, maar een beroep op de hardheidsclausule door de broer wordt afgewezen. Aan hem wordt geen affectieschade toegewezen. De vriendin van de overledene heeft ernstig letsel opgelopen. Er is sprake van een locked-in-syndroom en zij heeft 24 uurszorg nodig. Zij heeft € 450.000 immateriële schade gevorderd; de rechtbank wijst € 300.000 toe. De vordering ten titel van verlies van verdienvermogen wordt niet-ontvankelijk verklaard omdat de behandeling ervan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De tweelingbroer van de vriendin van de overledene doet met succes een beroep op de hardheidsclausule vanwege bijzondere omstandigheden. Zo zijn broer en zus tijdens de geboorte afgestaan en hebben zij in hun jeugd veel meegemaakt. Voorafgaande aan het ongeval was het slachtoffer (zorg)coach van de broer en is de broer na het ongeval een van de mentoren geworden van de zus. Zowel aan de tweelingbroer als aan de pleegouders wordt affectieschade toegekend. De vordering (immateriële schade) van medeverdachte 2 wordt afgewezen. Onvoldoende gesteld en aannemelijk gemaakt dat sprake is van aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106 BW (PS 2025-0124).
Literatuur
Hier vindt u het overzicht van de literatuur die sinds de vorige nieuwsbrief is verschenen.
V. Mewa & M. Zwagerman, ‘Het belang van smartengeld voor slachtoffers’, Verkeersrecht ANWB 2025/18.
C.H. van Dijk, annotatie JA bij: ‘Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 15 oktober 2024, nr. 200.342.737/01, ECLI:NL:GHARL:2024:6313’, JA 2025/2.
Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps-updates@boom.nl.
Met vriendelijke groet,
Ilona van der Zalm & Armin Vorsselman
PS Updates
Hoge Raad
Hof
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Strafrecht. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 19 februari 2025 twee verdachten in de Nauru-zaak veroordeeld tot langdurige gevangenisstraffen. Twee slachtoffers hebben immateriële schadevergoeding gevorderd. Het eerste slachtoffer is tijdens zijn werk als kapper door een onbekende met benzineolie overgoten en vervolgens in de brand gestoken. Het eerste slachtoffer komt een immateriële schadevergoeding van € 30.000 toe. Het tweede slachtoffer is meerdere keren tijdens het autorijden beschoten. Het tweede slachtoffer komt ook een immateriële schadevergoeding van € 30.000 toe. Vordering ten titel van verlies verdiencapaciteit wordt niet-ontvankelijk verklaard. 19-02-2025
- Gerechtshof Amsterdam Strafrecht. Slachtoffer is ernstig mishandeld door de verdachte. Het hof komt tot een bewezenverklaring van poging tot doodslag en verkrachting. Het zoontje van het slachtoffer heeft een vordering van € 5.000 tot immateriële schade in de vorm van shockschade ingediend. Het hof stelt vast dat bij het zoontje een hevige emotionele schok is teweeggebracht doordat hij is geconfronteerd met de directe gevolgen van het bewezen verklaarde. De benadeelde partij was ten tijde van het feit 10 jaar oud. Hij is in de ochtend van 12 december 2021 met het slachtoffer, zijn moeder, in de ambulance meegereisd naar het ziekenhuis. Hierbij is hij geconfronteerd met het ernstige letsel dat de verdachte – zijn vader – aan zijn moeder heeft toegebracht. Dit heeft geleid tot geestelijk letsel, te weten traumagerelateerde klachten en PTSS, waarvoor het zoontje vier EMDR-sessies heeft gehad en meerdere sessies bij een psycholoog. Gelet daarop kan het zoontje aanspraak maken op vergoeding van immateriële schade. Het hof zal de vordering ten aanzien van de immateriële schade volledig toewijzen. 13-02-2025
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Een Belgische werknemer in dienst van een Belgische werkgever overkomt een arbeidsongeval in Nederland. In België geldt immuniteit van aansprakelijkheid voor de werkgever voor schade door arbeidsongevallen en is de schade gedekt door een verplicht door de werkgever af te sluiten arbeidsongevallenverzekering. Tot de hardekernbepalingen van de oude (Nederlandse) Wet arbeidsvoorwaarden grensoverschrijdende arbeid behoort artikel 7:658 BW. De Belgische werkgever vordert een verklaring voor recht die in de kern inhoudt dat artikel 7:658 BW niet van toepassing is. Hij stelt dat de Nederlandse werkgever de Detacheringsrichtlijn onjuist heeft omgezet door een artikel betreffende werkgeversaansprakelijkheid tot de hardekernbepalingen te rekenen. Bovendien is het Belgische aansprakelijkheidsrecht gunstiger voor werknemers, zodat ook op die grond artikel 7:658 BW toepassing mist. Het hof beslist dat er geen sprake is van onjuiste omzetting. Het hof geeft verder een aantal voorlopige oordelen over de vergelijking tussen Nederlands en Belgisch arbeidsongevallenrecht en vraagt partijen daarop bij akte te reageren. 14-01-2025
Rechtbank
- Rechtbank Limburg Strafrecht. Vaarongeval tussen twee snelle motorboten. Verdachte is bestuurder van een van de boten. Medeverdachte 1 en vader van de man die bij het ongeval is overleden was feitelijk bestuurder van de andere boot. Bewezenverklaring dood door schuld en zwaar lichamelijk letsel door schuld. De zoon van de medeverdachte 1 is overleden door het ongeval en zijn vriendin heeft aan het ongeval zeer ernstig blijvend letsel opgelopen (o.a. locked-in-syndroom). De vader, moeder en broer van de overledene hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces, evenals de vriendin van de overledene en haar tweelingbroer, pleegmoeder en pleegvader. Ook de schipper (tevens medeverdachte 2) van de boot waar onder andere de vader zich op bevond heeft zich gevoegd. De vader van de overledene komt shockschade en affectieschade toe, maar doordat de vader deels schuld heeft aan het ongeval wordt dit bedrag verminderd tot € 20.000. De vordering wegens schokschade van de moeder en de broer van de overledene worden niet-ontvankelijk verklaard. Zij hebben onvoldoende gesteld, althans aannemelijk gemaakt. Affectieschade wordt aan de moeder toegewezen, maar een beroep op de hardheidsclausule door de broer wordt afgewezen. Aan hem wordt geen affectieschade toegewezen. De vriendin van de overledene heeft ernstig letsel opgelopen. Er is sprake van een locked-in-syndroom en zij heeft 24 uurszorg nodig. Zij heeft € 450.000 immateriële schade gevorderd; de rechtbank wijst € 300.000 toe. De vordering ten titel van verlies van verdienvermogen wordt niet-ontvankelijk verklaard omdat de behandeling ervan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De tweelingbroer van de vriendin van de overledene doet met succes een beroep op de hardheidsclausule vanwege bijzondere omstandigheden. Zo zijn broer en zus tijdens de geboorte afgestaan en hebben zij in hun jeugd veel meegemaakt. Voorafgaande aan het ongeval was het slachtoffer (zorg)coach van de broer en is de broer na het ongeval een van de mentoren geworden van de zus. Zowel aan de tweelingbroer als aan de pleegouders wordt affectieschade toegekend. De vordering (immateriële schade) van medeverdachte 2 wordt afgewezen. Onvoldoende gesteld en aannemelijk gemaakt dat sprake is van aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106 BW. 14-02-2025
- Rechtbank Oost-Brabant Strafrecht. Het slachtoffer zat op de scooter met zijn vader achterop. Er zijn meerdere kogels op het slachtoffer afgevuurd. De vader is van de scooter gevallen en het slachtoffer is ook even verderop met de scooter ten val gekomen. Hij is vervolgens van dichtbij nog door zijn achterhoofd geschoten. De vader van het slachtoffer vordert € 60.000 aan immateriële schadevergoeding bestaande uit affectie- en shockschade. De affectieschade wordt conform het Besluit vergoeding affectieschade toegewezen. De shockschade wordt ook toegewezen. De vader is ooggetuige geweest van de beschieting en het zogenoemde executieschot door het hoofd van zijn zoon. Daar komt bij dat hij zijn zoon daarna zwaargewond op straat heeft zien liggen en ter plaatse geopereerd heeft zien worden. Als gevolg hiervan is de benadeelde partij gediagnosticeerd met PTSS en heeft hij EMDR-therapie ondergaan. De rechtbank is van oordeel dat is voldaan aan de criteria voor toewijzing van een vergoeding van shockschade ex artikel 6:106 sub b BW. De zus van het slachtoffer heeft haar broer zwaargewond op straat zien liggen en ter plaatse geopereerd zien worden. Zij is ook als gevolg hiervan gediagnosticeerd met PTSS en heeft zij EMDR-therapie ondergaan. De zus komt een schadevergoeding van € 30.000 toe in de vorm van shockschade. 13-02-2025
- Rechtbank Noord-Holland Eenzijdig verkeersongeval. Een bestuurder van een personenauto is tegen de vangrail gebotst en heeft daarbij ernstig letsel opgelopen. De bestuurder doet een beroep op de afgesloten combipolis (WA, Casco, SVI). Volgens de verzekeraar is de schade het gevolg van bewuste roekeloosheid of merkelijke schuld waardoor de verzekeraar op grond van de toepasselijke polisvoorwaarden niet tot dekking is gehouden. Voor de vraag of er sprake is van bewuste roekeloosheid of merkelijk schuld dient er gekeken te worden naar de definitie hiervan die is opgenomen in de polisvoorwaarden. Hierdoor wordt er afgeweken van de wettelijke uitsluitingsgrond van artikel 7:952 BW. Volgens de polisvoorwaarden is er sprake van bewuste roekeloosheid of merkelijke schuld indien een bestuurder zich zodanig laakbaar heeft gedragen dat dit grenst aan opzet. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan geen sprake. De bestuurder heeft wel een stevige snelheidsovertreding gemaakt, maar niet een exorbitante. De snelheidsovertreding is op zichzelf beslist onvoldoende voor de conclusie dat sprake is geweest van bewuste roekeloosheid of merkelijke schuld in de zin van de polisvoorwaarden. Om wel te kunnen spreken van opzet zouden er naar het oordeel van de rechtbank meer (verzwarende) omstandigheden, die aan de bestuurder te verwijten zijn, zoals bijvoorbeeld drank-, drugs- en/of telefoongebruik tijdens het rijden, aan de orde moeten zijn, maar dat is niet het geval. De verzekeraar heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat op basis van andere omstandigheden wel sprake zou zijn van opzet, waardoor de verzekeraar zich niet op de uitsluitingsclausule kan beroepen. Daarbij doet de verzekeraar een beroep op de gordelkorting van 25% uit artikel 5.1 van de SVI-voorwaarden, volgens de rechtbank is het niet komen vast te staan dat de gordel op het moment van het ongeluk niet vast zat, hierdoor faalt dit beroep. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de door de bestuurder gevorderde verklaringen voor recht over het verlenen van dekking onder de verzekering van de voertuigschade én van de geleden en te lijden letselschade als gevolg van het ongeval toewijsbaar zijn. 29-01-2025
- Rechtbank Midden-Nederland Deelgeschil. Mevrouw is ten val gekomen in een winkelcentrum waar renovatiewerkzaamheden plaatsvonden. Mevrouw is gestruikeld over rubberen matten en door de val heeft zij onder andere een verstuiking van haar enkel en een zwelling van haar knie opgelopen. De vrouw stelt dat het betrokken bouwbedrijf en/of de eigenaar van het winkelcentrum aansprakelijk zijn/is. De rechtbank past de Kelderluik-criteria toe en komt tot de conclusie dat er geen sprake is van een gevaarzettende situatie waarvoor bepaalde veiligheidsmaatregelen getroffen hadden moeten worden. Ook geeft de rechtbank aan dat de toedracht niet geheel vaststaat en dat de vrouw wisselende verklaringen heeft afgelegd over de toedracht en het letsel. Niet gesteld of gebleken is dat mevrouw was afgeleid of dat er anderszins een reden voor haar was om niet de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid in acht te nemen. Gelet op de aard, omvang en stand van de renovatiewerkzaamheden moeten de door het bouwbedrijf genomen (veiligheids)maatregelen in beginsel als adequaat worden beschouwd. Dat mevrouw desondanks ten val is gekomen, kan het betrokken bouwbedrijf en/of de eigenaar van het winkelcentrum niet aangerekend worden. De rechtbank wijst het verzoek af omdat niet is komen vast te staan dat het bouwbedrijf of de eigenaar van het winkelcentrum onrechtmatig hebben gehandeld. 29-01-2025
- Rechtbank Midden-Nederland Deelgeschil. Werkneemster vindt dat zij door haar werk ziek(er) is geworden en dat de werkgever niet genoeg heeft gedaan om dat te voorkomen. Volgens de werkgever bestaat er niet een zodanig verband tussen de werkomstandigheden en de arbeidsongeschiktheid van werkneemster dat hij daarvoor als werkgever aansprakelijk is. Partijen hebben twee deskundigen gevraagd daar onderzoek naar te doen en een expertiserapport op te stellen. Over een van de rapporten bestaat discussie. Mevrouw stelt dat er sprake is van steekhoudende en zwaarwegende bezwaren die maken dat partijen niet gebonden zijn aan het rapport. De kantonrechter oordeelt dat je aan een rapport dat je samen laat opstellen in principe vast zit. De kritiekpunten, die in feite grotendeels neerkomen op ‘cosmetische’ bezwaren, kunnen naar het oordeel van de kantonrechter niet nu nog, bijna vier jaar na het definitieve rapport, ertoe leiden dat het rapport van tafel gaat. De kantonrechter vindt dat partijen eraan gebonden zijn. In een overweging ten overvloede geeft de rechter aan dat het tijdsverloop tussen het ontstaan van de klachten in 2009, de aansprakelijkstelling in 2011, de gezamenlijke vraagstelling aan deskundigen in 2019 en dit deelgeschil zorgwekkend is en een duidelijke indicatie dat er onvoldoende voortvarend is opgetreden door partijen/belangenbehartigers in deze zaak. 22-01-2025
- Rechtbank Noord-Holland Deelgeschil. Werkgeversaansprakelijkheid. Een werkneemster van KLM stelt tijdens een verplichte training met een deursimulator van een vliegtuig letsel aan haar been te hebben opgelopen. De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken voldoende blijkt dat de lichamelijke klachten die werkneemster ervaart zich hebben geopenbaard op het werk, waarmee vaststaat dat zij schade heeft geleden in de uitoefening van haar werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 7:658 BW. De kantonrechter is van oordeel dat de werkgever de zorgplicht ex artikel 7:658 lid 2 niet heeft geschonden. Door de instructeurs en deurassistenten zijn ter plaatse instructies gegeven over het uitvoeren van de oefeningen. De werkneemster heeft verder verklaard dat zij bij het openen van de deur kracht heeft gezet vanuit met name haar linkerbeen, in plaats van vanuit haar schouders. Volgens de instructie moet kracht worden gezet vanuit de schouders, maar de werkneemster heeft dit niet gedaan omdat zij eerder problemen heeft gehad met haar schouders. De werkneemster had dit niet vooraf aan de instructeur of deurassistent gemeld, zodat deze daarop ook niet hebben kunnen anticiperen en de werkneemster nader hebben kunnen instrueren hoe zij de oefening het beste kon uitvoeren. Onder deze omstandigheden ziet de kantonrechter niet in wat de werkgever redelijkerwijs nog meer had kunnen doen om te voorkomen dat de werkneemster schade zou oplopen bij het uitvoeren van de oefening met de deursimulator. De werkgever is niet aansprakelijk op grond van artikel 7:658 lid 1 BW. 15-01-2025
- Rechtbank Den Haag Beroepen gegrond. Ongeval tijdens militaire oefening ten onrechte aangemerkt als bedrijfsongeval. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep is het oefenen van de uitvoering van de oorlogstaak een normaal onderdeel van het uitoefenen van de militaire dienst door een beroepsmilitair. Dit gebeurt in beginsel onder normale omstandigheden, waarbij alle gebruikelijke maatregelen ter voorkoming van ongevallen worden getroffen. Het is ook mogelijk dat de uitvoering van een oorlogstaak wordt geoefend onder buitengewone omstandigheden. De oefening wordt dan gedaan onder nabootsing van bijzondere omstandigheden, zoals die zich bij daadwerkelijk operationeel optreden in een oorlogssituatie kunnen voordoen en waarbij deze bijzondere omstandigheden een verhoogd risico op verwonding of letsel meebrengen. In het algemeen zal dit verhoogde risico aanwezig zijn wanneer, juist om de oorlogssituatie realistisch na te bootsen, niet alle normaal gebruikelijke veiligheidsmaatregelen (kunnen) worden gehandhaafd. Als een dergelijk risico zich verwezenlijkt en daardoor een ongeval optreedt, wordt dat ongeval als dienstongeval aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank moet het ongeval van eisers worden aangemerkt als dienstongeval en heeft verweerder het ten onrechte als bedrijfsongeval gekwalificeerd. 24-12-2024
- Rechtbank Noord-Holland Tussenbeschikking. Bestuurder van een auto is op 11 februari 2020 betrokken geweest bij een verkeersongeval, een kop-staartbotsing. Bestuurder stelt dat hij letsel heeft opgelopen als gevolg van het ongeval. De verzekeraar heeft de aansprakelijkheid voor het ontstaan van het ongeval erkend. Tussen partijen is discussie ontstaan over het causaal verband tussen de klachten die bestuurder ervaart en het ongeval. Bestuurder verzoekt de rechtbank om een voorlopig deskundigenbericht te gelasten en vier deskundigen te benoemen. De verzekeraar verzet zich primair tegen toewijzing. Het verweer van de verzekeraar komt er in de kern op neer dat het verzoek niet kan worden toegewezen omdat de bestuurder eerst nog een aantal ontbrekende medische stukken dient te verstrekken. Dat verweer volgt de rechtbank niet en zij wijst het verzoek van de bestuurder toe. De rechtbank is wel van oordeel dat ter voorkoming van nadere discussies het volledige procesdossier aan de deskundigen moet worden toegestuurd. Daarnaast moeten ook aanvullend stukken aan de deskundigen worden toegestuurd, inclusief de Delta-V-rapportages, de medische adviezen van de adviseur van de verzekeraar en het huisbezoekrapport. Verzoeker heeft tegen het toesturen van de stukken geen (gemotiveerd) inhoudelijk verweer gevoerd en het gaat om informatie die relevant kan zijn voor het oordeel van de deskundigen. 12-12-2024
- Rechtbank Noord-Holland Een man stelt dat hij letsel heeft opgelopen als gevolg van een aanrijding op de motor. De verzekeraar heeft de aansprakelijkheid voor het ontstaan van de aanrijding erkend. Tussen partijen is discussie ontstaan over de vraag of de klachten die meneer stelt te ervaren allemaal te relateren zijn aan het ongeval. De man is namelijk bij meerdere ongevallen betrokken geweest. Op verzoek van partijen is er een gezamenlijk psychiatrisch expertiserapport opgesteld, uit dit rapport volgt dat er geen exacte wetenschap is en dat zekerheid over het causaal verband tussen een ongeval en de psychische klachten nooit met honderd procent zekerheid kan worden vastgesteld. Daarnaast stelt de verzekeraar dat er sprake is van inconsequenties dan wel discrepanties. De man verzoekt de rechtbank daarom een voorlopig deskundigenbericht te bevelen. Niet aannemelijk is gemaakt dat aan het op gezamenlijk verzoek van partijen opgestelde rapport geen waarde kan worden gehecht. Het rapport is naar het oordeel van de rechtbank duidelijk, begrijpelijk en inzichtelijk. Dit betekent dat het rapport tussen partijen als bindend heeft te gelden. Nu het expertiserapport tussen partijen als bindend heeft te gelden, heeft meneer geen belang bij zijn verzoek tot het gelasten van een nieuw voorlopig deskundigenbericht. Het verzoek van meneer zal daarom worden afgewezen. 19-11-2024
- Rechtbank Noord-Holland Verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht. De rechtbank benoemt een orthopedisch deskundige, een neurologisch deskundige en een psychiatrisch deskundige. 22-08-2024
- Rechtbank Noord-Holland Op 15 september 2018 is slachtoffer door een man mishandeld, als gevolg waarvan slachtoffer letsel heeft opgelopen. In de strafprocedure is aan slachtoffer reeds een schadevergoeding van € 26.085,88 toegekend. In deze zaak oordeelt de rechtbank dat door de dader nog aanvullende schadevergoeding moet worden betaald. In de uitspraak worden diverse schadeposten beoordeeld. 01-05-2024