Naar boven ↑

Update

Nummer 9, 2025
Uitspraken van 5 maart 2025 tot 10 maart 2025
Redactie: Mr. H. Vorsselman, mr. drs. I. van der Zalm, mr. Y. Bosschaart en J. Stulp.

Geachte heer/mevrouw,

Bijgaand treft u een nieuwe PS Update aan. 

Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, die te raadplegen zijn via de hyperlinks onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.

COVID-19: wel schade in de uitoefening werkzaamheden, geen zorgplichtschending.
Werkneemster houdt haar werkgever aansprakelijk voor de schade die zij door haar COVID-19-besmetting heeft opgelopen. Volgens haar heeft zij de COVID-19-besmetting opgelopen gedurende haar werkzaamheden bij haar werkgever en heeft de werkgever niet aan zijn zorgplicht voldaan. De werkgever betwist dit. De kantonrechter is van oordeel dat de vordering van de werkneemster moet worden afgewezen. Het is in de procedure wel voldoende aannemelijk gemaakt dat de werkneemster besmet is geraakt tijdens het verrichten van haar werkzaamheden. Het debat richtte zich in deze procedure daarnaast op een viertal verwijten aan de werkgever. De werkneemster stelt dat zij een aerosolvormende handeling heeft verricht op een zaal met meerdere patiënten, terwijl zij ook de mogelijkheid had om deze behandeling uit te voeren op een eenpersoonskamer. De werkgever wordt verweten dat hij niet adequaat erop heeft toegezien dat er oogbescherming werd gebruikt bij aerosolvormende handelingen. Volgens de werkneemster had de werkgever vanaf een bepaald moment alle werknemers preventief moeten testen. De werkgever had volgens de werkneemster ten vierde eerder FF2-maskers moeten voorschrijven aan alle werknemers. De werkgever heeft volgens de rechtbank voldoende maatregelen genomen waardoor de werkgever aan zijn zorgplicht heeft voldaan en niet aansprakelijk is. Dat achteraf is gebleken dat het mogelijk beter was geweest als bepaalde maatregelen genomen waren, betekent nog niet dat ten tijde van de besmetting die maatregelen door de werkgever genomen hadden moeten worden. Het beroep op artikel 7:658 BW slaagt niet (PS 2025-0149).

Werkgeversaansprakelijkheid: stelplicht en bewijslast. Rol RI&E.
Werkneemster is tijdens haar werkzaamheden als psychiatrisch verpleegkundige aangevallen door een patiënt die een mes bij zich had. Zij stelt de werkgeefster aansprakelijk op grond van artikel 7:658 BW. De werkgeefster stelt dat zij heeft voldaan aan de zorgplicht doordat zij trainingen organiseert waar van wordt verlangd dat alle werknemers daaraan deelnemen. De werkneemster betwist dat met deze trainingen is voldaan aan de zorgplicht. De trainingen bieden volgens de werkneemster geen voorbereiding op deze mate van geweld en er wordt in trainingen en documenten niet in gegaan op situaties waarbij een wapen aan bod is. Ondanks de zware stelplicht die op de zorginstelling als werkgeefster rust, heeft de werkgeefster volgens de kantonrechter niet gesteld dát zij een RI&E heeft opgesteld en of daarin de risico’s van agressief gedrag en het meenemen en gebruiken van wapens door patiënten zijn onderkend. Zij heeft een dergelijke RI&E ook niet in het geding gebracht. De kantonrechter is van oordeel dat reeds om die reden kan worden geoordeeld dat de zorginstelling niet heeft voldaan aan haar stelplicht dat zij de gevaren waaraan haar werknemers blootstaan voldoende in kaart heeft gebracht en afdoende maatregelen heeft getroffen om die gevaren zoveel mogelijk te minimaliseren. Niet aannemelijk is gemaakt dat aan de zorgplicht is voldaan. De kantonrechter oordeelt dat de werkgeefster aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden schade, zowel materieel als immaterieel, ten gevolge van het incident (PS 2025-0151).

Strafrecht: gederfd levensonderhoud zonder toelichting niet te baseren op aangifte IB.
Strafrecht. Terugverwijzing na uitspraak Hoge Raad. Oordeel over gederfd levensonderhoud en schokschade partner. De verdachte heeft zich op 1 oktober 2019 schuldig gemaakt aan doodslag. Het hof kent de weduwe van het slachtoffer een bedrag van € 10.000 aan schokschade toe na identificatie van haar echtgenoot in het mortuarium. Het hof stelt dat in de berekening van het gederfde levensonderhoud door het door de nabestaanden ingeschakelde rekenkundig bureau enkel is uitgegaan van het bedrag aan inkomen dat is opgenomen in de aangifte inkomstenbelasting 2018 van de overledene. Een definitieve aanslag inkomstenbelasting 2018 ontbreekt in de onderbouwing. Het hof acht zich, nu sprake is van voldoende betwisting, vanwege de aard en omvang van het gevorderd bedrag en de gegevens die ten grondslag zijn gelegd aan de berekening daarvan, in deze zaak niet voldoende voorgelicht en in staat om binnen de kaders van een strafproces een gedegen beslissing te nemen. Het rapport van het rekenkundig bureau biedt daartoe onvoldoende inzicht, toelichting en informatie, bijvoorbeeld over de reden dat alleen het bedrag van de (eerste pagina van de) aangifte inkomstenbelasting 2018 ten grondslag is gelegd aan de berekening. Het hof stelt vast dat aan de hand van de door de benadeelde partij aangeleverde gegevens niet tot een meer objectiveerbare benadering van de inkomensgegevens kan worden gekomen. Het hof kan dan ook evenmin een gemotiveerde, verantwoorde schatting maken van een in elk geval toewijsbaar bedrag. De suggestie van de gemachtigde van de benadeelde partij, om daartoe desnoods uit te gaan van (een deel van) het minimuminkomen biedt geen soelaas omdat ook dat neerkomt op in het duister tasten. In de civiele rechtspraktijk wordt in dergelijke gevallen doorgaans hetzij door partijen onderling overeenstemming bereikt over de uitgangspunten voor de berekening, hetzij door de rechter vaststellingen gedaan na een gedegen partijdebat. Daarvan is hier geen sprake. Volgt niet-ontvankelijkheid ten aanzien van deze schadepost (PS 2025-0159).

Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps-updates@boom.nl.

Met vriendelijke groet,

Ilona van der Zalm & Armin Vorsselman 
PS Updates

Hof

Rechtbank

Antillen