Prijsafspraak tussen (letselschade)advocaat en cliënt. Het aan het hof voorgelegde geschil betreft de financiële afwikkeling tussen een advocaat en een gewezen cliënt. De advocaat heeft in opdracht de bewindvoerder bijstand verleend in een medische aansprakelijkheidszaak van diens dochter, maar na enige jaren, na een tussen hen gerezen geschil, haar werkzaamheden neergelegd en een einddeclaratie toegestuurd. Deze is, evenals een aantal andere declaraties, onbetaald gebleven. Bij eindvonnis heeft de kantonrechter de vorderingen van de advocaat toegewezen. De bezwaren van de bewindvoerder richten zich in essentie op de gegrondheid c.q. de toewijsbaarheid van de in rekening gebrachte bedragen, waaronder die van de ingeschakelde medisch adviseur. De afspraken die in dit geschil ter discussie staan (werkzaamheden en uurtarief) zijn geen algemene voorwaarden van een overeenkomst, maar kernbedingen. Het hof concludeert dat het kernbeding, hoe duidelijk het taalkundig ook lijkt, niet voldoet aan het (minimale) vereiste dat de advocaat voor het aangaan van de overeenkomst aan een cliënt die informatie behoort te geven die de cliënt in staat stelt om met de nodige voorzichtigheid zijn beslissing te nemen, met volledige kennis van enerzijds de mogelijkheid dat onvoorzienbare toekomstige gebeurtenissen waarover de advocaat geen controle heeft, zich voordoen en anderzijds de gevolgen die deze kunnen hebben voor de duur van de desbetreffende juridische diensten. Dit betekent dat het beding niet transparant en niet voldoende duidelijk is in de zin van de Richtlijn oneerlijke bedingen. Ook oordeelt het hof dat het beding oneerlijk is. Het hoger beroep slaagt dus deels. De consequentie van het beding kan volgens het HvJ EU zijn dat de geleverde diensten onbetaald blijven, maar het hof oordeelt in deze zaak dat toewijzing van enige betaling geen geweld doet aan de ‘afschrikwekkende werking’ die het HvJ EU voorstaat bij een oneerlijk beding. Het hoger beroep slaagt dus deels.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 08-10-2024