Man is strafrechtelijk veroordeeld voor het veroorzaken van een aanvaring, waarbij twee personen om het leven zijn gekomen. Achmea, als gesubrogeerde verzekeraar van de aangevaren sloep, vordert in deze procedure onder meer vergoeding van de schade die de man aan de sloep heeft veroorzaakt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering van Achmea is verjaard en heeft de vordering daarom afgewezen. Het hof beoordeelt de vordering opnieuw en komt tot de conclusie dat de vordering niet is verjaard. Het hof stelt voorop dat de subrogatie geen wijziging brengt in het verjaringsregime dat op de vordering van toepassing is, omdat bij subrogatie de identiteit van de oorspronkelijke vordering behouden blijft. Het hof gaat er bij zijn beoordeling veronderstellenderwijs van uit dat de man eigenaar is van de speedboot waarmee hij de strafbare feiten heeft begaan, zodat zowel artikel 6:162 BW als artikel 8:1001 BW (aanvaring) als rechtsgrond kunnen dienen voor de vordering van Achmea. Het handelen van de man ten tijde van de aanvaring kwalificeert als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 3:310 lid 4 BW en de man is hiervoor veroordeeld. Dit brengt, mede in het licht van de ratio van artikel 3:310 lid 4 BW, mee dat de korte verjaringstermijn uit de aanvaringsregeling (art. 8:1793 BW) niet exclusief van toepassing is. Het hof oordeelt dat Achmea een succesvol beroep kan doen op artikel 3:310 lid 4 BW. Lid 4 moet volgens het hof zo worden uitgelegd dat een civiele rechtsvordering alleen verjaart in het geval het recht tot strafvordering is komen te vervallen als gevolg van de in het artikel genoemde oorzaken (de verjaring van het recht tot strafvordering en de dood van de aansprakelijk persoon). Deze twee oorzaken doen zich niet voor. Het hof doet de zaak zelf af en wijst de vordering van Achmea grotendeels toe.
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 02-07-2024