Naar boven ↑

ALGEMENE MEDEDELING

In de loop van januari 2025 wordt deze online omgeving geïntegreerd in Boomportaal (www.boomportaal.nl), waarna deze omgeving wordt opgeheven. Vanaf dat moment linkt deze URL automatisch door naar Boomportaal.

8.077 resultaten

Rechtspraak

PS 2025-0205

Conclusie advocaat-generaal Hartlief. Verkeersongeval. Het geschil draait om de vraag of de gesubrogeerde zorgverzekeraar regres kan nemen voor hetzelfde vergoedingspercentage als het verkeersslachtoffer zelf met de aansprakelijkheidsverzekaar is overeengekomen. Het hof is, in navolging van de rechtbank, tot het oordeel gekomen dat de gesubrogeerde zorgverzekeraar aanspraak heeft op een vergoeding van (niet meer dan) 50% van haar schade. Het hof heeft tot uitgangspunt genomen dat voor de aanspraak van de gesubrogeerde zorgverzekeraar bepalend is tot welk vergoedingspercentage de causale verdeling en de ‘gewone’ billijkheidscorrectie leiden, waarbij de billijkheidscorrectie voor regresnemers tot een bijstelling van slechts beperkte omvang kan leiden ten opzichte van het vergoedingspercentage op basis van de causale verdeling. Het hof heeft een bijstelling naar 50% billijk geacht. De conclusie van de advocaat-generaal strekt tot verwerping van het cassatieberoep. Volgens de advocaat-generaal vindt de opvatting van de gesubrogeerde verzekeraar dat het vergoedingspercentage waarop zij in dergelijke gevallen aanspraak kan maken, in beginsel gelijk is aan het vergoedingspercentage van het verkeersslachtoffer zelf geen steun in het recht, omdat de gesubrogeerde verzekeraar dan ofwel de toepassing van de 50%-regel miskent ofwel miskent dat in regresverhoudingen het resultaat van de causale verdeling op grond van de billijkheid doorgaans slechts in beperkte mate kan worden bijgesteld.
Parket bij de Hoge Raad, 28-03-2025

Rechtspraak

PS 2025-0204

Strafrecht. Verdachte heeft op 21 februari 2024 het 17-jarige slachtoffer met een messteek om het leven gebracht. Verdachte koesterde wrok over de manier waarop het slachtoffer de relatie had verbroken en heeft vervolgens bedacht hoe hij haar kon terugpakken. Verdachte heeft het slachtoffer opgewacht toen zij van haar bijbaan naar huis fietste en heeft haar vervolgens in haar rug gestoken. Het slachtoffer is ter plaatse, vlak bij haar huis, overleden. De ouders en de zus van het slachtoffer vorderen vergoeding van affectieschade op grond van artikel 6:108 BW. De ouders van het slachtoffer vallen onder de beperkte kring van gerechtigden die aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade. De vorderingen van de ouders zijn in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade en zullen daarom worden toegewezen. De zus valt buiten de genoemde categorieën in de wet. Alleen in heel bijzondere gevallen, waarin sprake is van een hechte affectieve relatie, die (zeer) uitgaat boven de gewone hechte relatie die broers en zussen kunnen hebben, is ook ruimte voor vergoeding van affectieschade aan een broer of zus. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende gebleken dat sprake was van een zodanig hechte affectieve relatie tussen de zus en het slachtoffer dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat de zus als naaste in de zin van artikel 6:108 lid 3 BW dient te worden aangemerkt. Daartoe overweegt de rechtbank dat het slachtoffer en de zus opgroeiden in hetzelfde gezin, zij ook op het moment van het overlijden van het slachtoffer beiden nog thuis woonden en dat zij altijd veel met elkaar deelden en met elkaar optrokken. De rechtbank zal gezien het voorgaande aan de zus van het slachtoffer een bedrag van € 17.500 aan affectieschade toewijzen, conform categorie g van het Besluit vergoeding affectieschade.
Rechtbank Noord-Nederland (Locatie Groningen), 31-03-2025

Rechtspraak

PS 2025-0200

In 2009 heeft een toen 45-jarige man in het VUmc een operatie via de neusholte ondergaan in verband met een verdacht proces, gedacht werd aan een hypofyseadenoom, een langzaam groeiende goedaardige tumor. Na de operatie ontstonden onverwacht zéér ernstige complicaties bij de man, zodanig ernstig dat hij nu blijvend ernstig gehandicapt is en fulltime moet worden verzorgd. De familie van de patiënt heeft zich bij de tuchtcolleges voor de gezondheidszorg beklaagd over de neurochirurg die de operatie heeft verricht. Het RTG en – in hoger beroep – het CTG (2014) hebben alle klachten verworpen. De familie verwijt de betrokken radiologen en neurochirurgen van het VUmc dat zij op alle onderdelen van de procedure zijn tekortgeschoten. De verwijten, die grote overeenkomsten vertonen met de verwijten zoals die in de tuchtrechtelijke procedures ter beoordeling voorlagen, zijn in 2014 (grotendeels) ook aan een op gezamenlijk verzoek door de rechtbank benoemde deskundige/neurochirurg voorgelegd. Ook deze deskundige heeft geconcludeerd dat op geen enkel moment sprake is geweest van (medisch) onzorgvuldig of verwijtbaar handelen. Na eenzijdig ingewonnen second opinions van een andere neurochirurg (2015-2019) is de familie in 2024 onderhavige bodemprocedure tegen het VUmc gestart. Volgens de familie mag de rechtbank zich, vanwege procedurele en inhoudelijke bezwaren tegen het rapport van de rechtbankdeskundige, bij de beoordeling van de verwijten niet op het deskundigenrapport baseren. De rechtbank neemt dit rapport echter wel bij haar beoordeling tot uitgangspunt, omdat zij de bezwaren tegen het rapport ongegrond beoordeelt en het deskundigenrapport ook in lijn is met het oordeel van het RTG en het CTG en de conclusies van de door het CTG ingeschakelde deskundige. Voor zover de door de familie gemaakte verwijten aan de artsen van het VUmc niet in het deskundigenrapport zijn betrokken, zijn deze verwijten onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank ziet geen aanleiding een nieuwe deskundige te benoemen, ook niet met betrekking tot de in deze procedure nieuw geformuleerde verwijten. Zij concludeert dat het VUmc en haar behandelend artsen niet toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst met de man. De vorderingen zijn afgewezen.
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 19-03-2025