Strafrecht. Verdachte heeft op 21 februari 2024 het 17-jarige slachtoffer met een messteek om het leven gebracht. Verdachte koesterde wrok over de manier waarop het slachtoffer de relatie had verbroken en heeft vervolgens bedacht hoe hij haar kon terugpakken. Verdachte heeft het slachtoffer opgewacht toen zij van haar bijbaan naar huis fietste en heeft haar vervolgens in haar rug gestoken. Het slachtoffer is ter plaatse, vlak bij haar huis, overleden. De ouders en de zus van het slachtoffer vorderen vergoeding van affectieschade op grond van artikel 6:108 BW. De ouders van het slachtoffer vallen onder de beperkte kring van gerechtigden die aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade. De vorderingen van de ouders zijn in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade en zullen daarom worden toegewezen. De zus valt buiten de genoemde categorieën in de wet. Alleen in heel bijzondere gevallen, waarin sprake is van een hechte affectieve relatie, die (zeer) uitgaat boven de gewone hechte relatie die broers en zussen kunnen hebben, is ook ruimte voor vergoeding van affectieschade aan een broer of zus. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende gebleken dat sprake was van een zodanig hechte affectieve relatie tussen de zus en het slachtoffer dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat de zus als naaste in de zin van artikel 6:108 lid 3 BW dient te worden aangemerkt. Daartoe overweegt de rechtbank dat het slachtoffer en de zus opgroeiden in hetzelfde gezin, zij ook op het moment van het overlijden van het slachtoffer beiden nog thuis woonden en dat zij altijd veel met elkaar deelden en met elkaar optrokken. De rechtbank zal gezien het voorgaande aan de zus van het slachtoffer een bedrag van € 17.500 aan affectieschade toewijzen, conform categorie g van het Besluit vergoeding affectieschade.
Rechtbank Noord-Nederland (Locatie Groningen), 31-03-2025