Naar boven ↑

Annotatie

mr. I. Paul-van Velzen
4 mei 2020

Rechtspraak

Basisschool aansprakelijk voor letsel van leerling tijdens activiteit op locatie?

De rechtbank Zeeland-West-Brabant diende in deze deelgeschilprocedure de vraag te beantwoorden of een basisschool aansprakelijk was voor het opgelopen letsel van een 11-jarige leerling tijdens een activiteit op locatie.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant diende in deze deelgeschilprocedure de vraag te beantwoorden of een basisschool aansprakelijk was voor het opgelopen letsel van een 11-jarige leerling tijdens een activiteit op locatie. Bij deze activiteit is de betreffende leerling van ongeveer vijf meter hoogte uit een boom gevallen, waardoor hij fors letsel heeft opgelopen. De rechtbank stelt voorop dat de enkele mogelijkheid van het ontstaan van een ongeval, als verwezenlijking van een aan een dergelijke activiteit inherent gevaar, niet zonder meer hoeft te leiden tot een schending van de zorgplicht van de basisschool. De rechtbank oordeelt dat de basisschool haar zorgplicht niet geschonden heeft. Deze annotatie gaat in op de toedracht van het onderhavige ongeval, het juridisch kader waaraan de zorgplicht van een school getoetst moet worden, de beoordeling door de rechtbank en de daaraan te ontlenen conclusies.

1. Casus

Op 22 april 2016 organiseerde een basisschool, verweerster in deze kwestie, een evenement voor haar leerlingen waarbij er diverse activiteiten ontplooid werden in de duinen. Een en ander ter ere van de viering van Koningsdag. Voor deze dag was een draaiboek opgesteld en de basisschool had zowel in de klassen als op de activiteitenlocatie instructies verschaft aan de leerlingen. Deze instructies hielden onder meer in dat de leerlingen de duinpan waar de activiteiten plaatsvonden niet mochten verlaten. Ook dienden de leerlingen in het zicht van de toezichthouders te blijven. Bij de activiteit waren ongeveer 85 leerlingen en veertien toezichthouders aanwezig. De groep toezichthouders bestond uit leerkrachten en ouders. Gedurende de activiteiten is een 11-jarige leerling aan het toezicht ontsnapt en is hij buiten de duinpan in een boom geklommen. Vervolgens is hij van een hoogte van ongeveer vijf meter uit de boom gevallen en heeft hij fors letsel opgelopen. Onder meer was er sprake van een gebroken ruggenwervel en licht traumatisch hersenletsel. De ouders van het slachtoffer (hierna: verzoekers) achtten de basisschool aansprakelijk wegens een schending van de op haar rustende zorgplicht.

2. Juridisch kader

Paijmans promoveerde in 2013 op het onderwerp ‘de zorgplicht van scholen’ (zie B.M. Paijmans, De zorgplicht van scholen. De grondslag en reikwijdte van de civielrechtelijke zorgvuldigheidsnorm van scholen jegens leerlingen, Deventer: Kluwer 2013). In haar proefschrift spreekt Paijmans zeer uitvoerig over de te wegen belangen bij de beoordeling van aansprakelijkheid van scholen. Bij de zorgplicht van een school spelen er twee (tegenstrijdige) belangen. Aan de ene kant staat de plicht van de school om zoveel als mogelijk ongevallen te voorkomen. Daartegenover staat de (speel)vrijheid van kinderen. Hiertussen bestaat vanzelfsprekend een spanningsveld. Dit spanningsveld houdt nauw verband met de vraag of op een school een inspanningsverplichting dan wel een resultaatsverplichting rust met betrekking tot veiligheid van leerlingen. Paijmans stelt over het onderscheid tussen een inspanningsverplichting en een resultaatsverplichting en de daaraan voorafgaande afwegingen het volgende.

Een beoordeling vanuit het perspectief van een inspanningsverplichting brengt met zich mee dat een school niet aansprakelijk is indien zij alles binnen haar mogelijkheden heeft gedaan om de kans op letsel van een leerling tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het enkele feit dat tijdens schooltijd een leerling letsel heeft opgelopen hoeft dan niet direct tot aansprakelijkheid van de school te leiden. Bij een resultaatsverplichting is het zich enkel voordoen van een ongeval tijdens schooltijd reeds voldoende om aansprakelijkheid van de school aan te nemen. Paijmans koppelt de inspanningsverplichting aan de vrijheid van het kind en de resultaatsverplichting aan de veiligheid van het kind. De vrijheid van het kind is gelegen in het feit dat een kind zich door te spelen fysiek en geestelijk ontwikkelt, hetgeen zijn algehele ontwikkeling ten goede komt. Indien de school eerder aansprakelijk is, zoals het geval is bij een resultaatsverplichting, zal een school minder activiteiten organiseren waarbij het kind de vrijheid heeft om zichzelf te ontplooien. Het niet organiseren van dergelijke activiteiten remt de ontwikkeling van het kind. Daartegenover staat dat bij een resultaatsverplichting het kind meer veiligheid geniet, aangezien risicovolle activiteiten zoveel als mogelijk vermeden worden in verband met het voorkomen van aansprakelijkheid van de school. Bij een resultaatsverplichting is de kans op het ontstaan van letsel aldus (vele malen) kleiner dan bij een inspanningsverplichting.

Paijmans stelt dat de speelvrijheid van het kind dient te prevaleren boven de veiligheid en er aldus gekozen dient te worden voor een inspanningsverplichting. Daarbij dienen wel hoge eisen gesteld te worden aan de zorgplicht van de school, aangezien op een school wel de plicht rust om de kans op het ontstaan van letsel tot een aanvaardbaar minimum te beperken. In het hiernavolgende deel van de annotatie zal aan de hand van de eerder geschetste casus worden bezien hoe de rechtbank is omgegaan met de beoordeling van de aansprakelijkheid van de basisschool.

3. Beoordeling rechtbank

Verzoekers leggen aan hun vordering ten grondslag dat de basisschool tekort is geschoten in het nemen van voorzorgsmaatregelen, de gegeven instructies onvoldoende waren en het aanwezige toezicht ontoereikend was. Alvorens over te gaan tot beoordeling van de vraag of er al dan niet sprake is van een schending van de zorgplicht, merkt de rechtbank op dat voor het vaststellen van een zorgplichtschending aansluiting dient te worden gezocht bij wat men in de gegeven omstandigheden van een basisschool mag verwachten. Het feit dat er een ongeval plaatsvindt bij een activiteit met daaraan inherente gevaren, kan voorshands niet de conclusie dragen dat er in een dergelijk geval sprake is van een zorgplichtsschending.

Bij de beoordeling van de zorgplichtschending neemt de rechtbank twee uitgangspunten in ogenschouw. Het eerste uitgangspunt behelst dat de in het geding zijnde activiteiten van belang zijn voor de ontwikkeling van een kind, ondanks dat hieraan inherente gevaren kleven. Het tweede uitganspunt stelt dat het aan de basisschool is om bij dergelijke activiteiten een zo veilig mogelijke omgeving te creëren waarbij de kans op letsel zoveel als redelijkerwijs mogelijk dient te worden vermeden.

Niet staat ter discussie dat de basisschool een draaiboek heeft opgesteld voor de activiteiten bij de duinpan. Evenmin is in geschil dat de leerlingen, op een voor hun begrijpelijke wijze, zijn ingelicht over het niet mogen verlaten van de duinpan, alsmede dat zij in het zicht van de begeleiders dienden te blijven. De instructies waren zowel in een eerder stadium in de klassen aan de leerlingen verstrekt, alsook ter plaatse op de locatie. De rechtbank is van oordeel dat de instructies voldoende duidelijk waren; het had voor de zoon van verzoekers duidelijk moeten zijn dat hij de duinpan niet mocht verlaten. De rechtbank hecht er waarde aan dat de duinpan ter plaatse door de toezichthouders is aangewezen en dat er sprake is van een natuurlijke grens, aangezien de duinpan afgescheiden wordt door een verhoogde rand.

Nu de instructies naar het oordeel van de rechtbank afdoende waren, diende nog te worden beoordeeld of het toezicht bij de activiteit in de gegeven omstandigheden toereikend was. Ten tijde van de activiteit waren er zes leerkrachten en acht ouders aanwezig. Verzoekers betwisten dat de ouders een toezichthoudende rol hadden omdat deze taak niet in het draaiboek vermeld stond. De rechtbank gaat daarin niet mee. Weliswaar mag van de ouders een minder vergaande mate van toezicht verwacht worden dan van de leerkrachten, de ouders vervulden vanuit hun ouderlijke rol echter wel degelijk een toezichthoudende rol. Dit zou ook blijken uit diverse getuigenverklaringen. De rechtbank concludeert dat er per zes kinderen één toezichthouder aanwezig was. De rechtbank oordeelt dat dit toezicht voldoende en adequaat was en hecht er waarde aan dat het toezicht ook betrekking had op de naleving van de instructies door de leerlingen. Verzoekers hebben nog aangevoerd dat het slachtoffer waarschijnlijk met meerdere personen de duinpan verlaten heeft waardoor het toezicht ontoereikend zou zijn. De rechtbank gaat hierin wederom niet mee. Ook in de situatie dat deze stelling juist is, kan het toezicht alsnog als toereikend worden aangemerkt.

Met betrekking tot de tijdspanne stelt de rechtbank voorop dat van de toezichthouders niet verwacht kon worden dat zij iedere onregelmatigheid direct zouden opmerken. De rechtbank hecht waarde aan de omstandigheid dat het ongeval vlak na de lunch – waaraan het slachtoffer ook had deelgenomen – heeft plaatsgevonden. Het slachtoffer kan aldus niet lang aan de aandacht van de toezichthouders ontsnapt zijn. Derhalve hoefde er in de gegeven omstandigheden van de toezichthouders geen extra alertheid verwacht te worden.

Tot slot hebben verzoekers aangevoerd dat er onvoldoende voorzorgsmaatregelen getroffen zijn, nu de duinpan niet was afgezet door middel van een lint of andere afgrensmogelijkheden. Ook dit betoog slaagt niet. Volgens de rechtbank had een dergelijke afzetting geen nut, aangezien het voor de leerlingen duidelijk was dat zij de duinpan niet mochten verlaten. Een en ander zou ook niet stroken met het karakter van een dergelijke activiteit, waarbij aan de leerlingen een zekere vrijheid gegund wordt om te spelen. De rechtbank wijst de verzoeken af.

4. Conclusie

Deze uitspraak illustreert dat er in Nederland in het kader van de zorgplicht van scholen is gekozen voor een inspanningsverplichting, hetgeen in overeenstemming is met de eerder aangehaalde visie van Paijmans. De basisschool had in de gegeven omstandigheden voldoende voorzorgsmaatregelen getroffen om de kans op het ontstaan van een ongeval tot een aanvaardbaar minimum te beperken. De vrijheid en de daarmee gepaard gaande ontwikkeling van het kind prevaleren aldus boven de veiligheid van het kind. Door te kiezen voor een inspanningsverplichting wordt van een school niet het onmogelijke gevraagd om iedere kans op het ontstaan van letsel te voorkomen.

Deze beoordeling uit hoofde van een inspanningsverplichting is eveneens in lijn met eerdere jurisprudentie. Zo oordeelde de rechtbank Zeeland-West-Brabant in 2015 (ECLI:NL:RBZWB:2015:8707) dat een middelbare school niet aansprakelijk was voor het letsel van een leerling opgelopen tijdens een ‘tikspel’. De betreffende docent had leerlingen geïnstrueerd om elkaar alleen op het lichaam te tikken en elkaar niet te duwen. Ondanks deze instructies had een leerling gedurende de activiteit letsel opgelopen. De rechtbank was van oordeel dat nadere instructies niet benodigd waren.

In een zaak van de rechtbank ’-Gravenhage werd een school niet aansprakelijk geacht voor hersenletsel van een 5-jarige leerling ten gevolge van een klap met een schep van een medeleerling (ECLI:NL:RBSGR:2012:BW8616). Ondanks dat het hier kinderen van zeer jonge leeftijd én kinderen met een verstandelijke beperking betrof, achtte de rechter de school niet aansprakelijk. Van een school kan namelijk niet op ieder moment toezicht verwacht worden.

Naast deze uitspraken zijn er echter ook zaken waarin geoordeeld werd dat een school niet voldoende voorzorgsmaatregelen getroffen had en derhalve aansprakelijk was. Zo achtte het hof Arnhem een school aansprakelijk voor het letsel van een leerling die deelnam aan een hindernisbaan en daarbij haar evenwicht verloor (ECLI:NL:GHARN:1999:AK4187). Zij viel naast de aanwezige mat met ernstig polsletsel tot gevolg. Het hof oordeelde dat de betrokken docent zijn zorgplicht geschonden had door niet voldoende voorzorgsmaatregelen te treffen om de kans op letsel te beperken. In een andere zaak werd aansprakelijkheid aangenomen voor het letsel van een leerling met een visuele beperking (ECLI:NL:HR:2007:AZ0129). De docent had getracht de leerling te stimuleren om een koprol te doen door haar een blikje cola in het vooruitzicht te stellen als beloning. Ten gevolge van de koprol liep de leerling letsel op. De Hoge Raad oordeelde dat de veiligheid van de leerling niet meer voldoende gegarandeerd was door het enthousiasmeren van de leerling middels het in het vooruitzicht stellen van dit externe motivatiemiddel. Zodoende was er sprake van een schending van de zorgplicht van de school. Ook in deze uitspraken klinkt echter duidelijk door dat er sprake is van een inspanningsverplichting en geen resultaatsverplichting (een school moet voldoende maatregelen treffen om de kans op letsel te beperken; van haar wordt niet verlangd te garanderen dat letsel volledig wordt voorkomen).

Ook in mijn optiek is het hanteren van een inspanningsverplichting ter invulling van de zorgplicht van een school de juiste maatstaf ter beoordeling van de aansprakelijkheid. Hiermee wordt aan kinderen de nodige vrijheid geboden om zich te ontplooien, hetgeen voor hun ontwikkeling van essentieel belang is. Door daarnaast echter wel hoge eisen te stellen aan de zorgplicht, wordt mijns inziens een toereikende prikkel verschaft met het oog op het treffen van veiligheidsmaatregelen.