Deelgeschil, bewijsopdracht meegegeven. Mevrouw zat als passagier achterop de motor van de bestuurder toen deze daarmee in de richting van de Erasmusbrug in Rotterdam reed. Zij is tijdens de rit van de motor gevallen en heeft als gevolg daarvan ernstig en blijvend letsel opgelopen. In deze deelgeschilprocedure verzoekt mevrouw om voor recht te verklaren dat de bestuurder en de WAM-verzekeraar hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het ongeval en de door haar als gevolg daarvan geleden schade. De bestuurder en de verzekeraar stellen dat de zaak zich niet leent voor een deelgeschil. De rechtbank oordeelt dat de enkele omstandigheid dat de toedracht van het ongeval (nog) niet vaststaat, niet voldoende is om te concluderen dat de zaak zich niet leent voor een deelgeschilprocedure. Bewijslevering in een deelgeschilprocedure is, gelet op het feit dat dit tot meer kosten leidt en in de regel veel tijd in beslag kan nemen, uitzondering, maar kan soms toch aangewezen zijn. Die laatste situatie doet zich naar het oordeel van de rechtbank hier voor. In dit geval is de aansprakelijkheidsvraag het centrale geschilpunt tussen partijen. Een oordeel hierover kan helpen bij het op gang brengen van de (verdere) onderhandelingen tussen partijen en dus bijdragen aan de totstandkoming van een eventuele vaststellingsovereenkomst. Daarnaast speelt het feit dat de bestuurder alleen nog maar door anderen op schrift gestelde verklaringen heeft afgelegd ook een rol. Vervolgens staat ook de toedracht van het ongeval nog niet vast. De rechtbank oordeelt dat mevrouw als passagier niet onder de bescherming van artikel 185 WVW valt waardoor zij moet aantonen dat de bestuurder toerekenbaar onzorgvuldig is geweest. Mevrouw voert aan dat de omstandigheid dat de motor een zogenoemde ‘verlengde’ motor was, waarvoor de bestuurder, hoewel hij daartoe verplicht was, geen nieuwe keuring door de RDW heeft laten uitvoeren, een reden is voor het aannemen van onvoldoende zorgvuldig handelen. Dit op zich acht de rechtbank niet voldoende voor het aannemen van dat vermoeden. Deze omstandigheid acht de rechtbank overigens ook onvoldoende om aansprakelijkheid aan te nemen. In deze tussenbeschikking wordt aan mevrouw een bewijsopdracht gegeven.
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 28-11-2024