Naar boven ↑
7.772 resultaten

Rechtspraak

PS 2024-0479

Vrouw (ondernemer) heeft een lumpsum schadevergoeding ontvangen, omdat zij betrokken is geraakt bij een bedrijfsongeval waarbij zij voetletsel heeft opgelopen. In geschil is in hoeverre de schadevergoeding onbelast is. De schadevergoeding bestaat uit de schadecomponent verlies van arbeidsvermogen en de schadecomponent overige materiële schade en immateriële schade. De component verlies van arbeidsvermogen behoort in beginsel tot de winst uit onderneming. Het hof is daarom van oordeel dat de vrouw de meest gerede partij is om aannemelijk te maken dat de schadevergoeding is uitgekeerd wegens een blijvend verlies van arbeidsvermogen. Aangezien de schadecomponent materiële en immateriële schade in beginsel behoort tot de privésfeer, rust op de inspecteur de bewijslast dat er ten aanzien van deze component sprake is van een bron van inkomen. Het hof is van oordeel dat de vrouw aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van blijvende gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid en dat partijen de bedoeling hebben gehad om een schadevergoeding overeen te komen die is gelegen in het feit dat belanghebbende de fysiek belastende tot haar onderneming behorende activiteiten blijvend niet meer kan uitoefenen. De schadecomponent verlies van arbeidsvermogen is zodoende onbelast. Het hof is verder van oordeel dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vergoeding van materiële en immateriële schade in verband staat met een bron van inkomen. Ook dit gedeelte van de schadevergoeding is daarom onbelast.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 17-07-2024

Rechtspraak

PS 2024-0477

Generalist bij de Politie is ontslagen wegens ongeschiktheid. Twee jaar later is bij de man de diagnose PTSS vastgesteld, welke de Politie heeft erkend als beroepsziekte. Daarbij is aangenomen dat de PTSS is opgelopen door het meemaken van traumatische gebeurtenissen tijdens het werk en dat daarop niet adequaat door de Politie als werkgever is gereageerd. De man heeft de Politie aansprakelijk gesteld voor zijn beroepsziekte. De man heeft een immateriële schadevergoeding ontvangen van € 150.000 en een vergoeding van de restschade PTSS waarbij een bedrag van € 514.608 aan schadevergoeding wordt toegekend. De man is het niet eens met de hoogte van de schadevergoeding voor de vermogensschade (waaronder de noodgedwongen verkoop van twee woningen) en maakt bezwaar. In de beslissing op bezwaar maakt de Politie een volledige heroverweging en komt tot de conclusie dat er in het geheel geen schadevergoeding voor vermogensschade toegekend had moeten worden. Omdat het volgens de Politie in dit geval verboden is de positie van iemand die in bezwaar komt te verslechteren door het nemen van een nadeliger besluit dan oorspronkelijk was genomen (verbod op reformatio in peius) heeft de Politie de toegekende schadevergoeding in stand gelaten. De man wenst in deze procedure alleen een uitspraak over de schadeposten van de verkoop van de woningen en de inboedel/inventaris, alsmede de schade vanwege huishoudelijke hulp, mantelzorg en verlies aan zelfwerkzaamheid. De man slaagt niet in het aannemelijk maken dat zijn schade het gevolg is van de schending van de zorgplicht en de PTSS dan wel van het onrechtmatige ontslagbesluit. Gelet hierop is het voor de rechtbank niet nodig de omvang van de schade te bespreken. Het beroep is ongegrond.
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 10-09-2024

Rechtspraak

PS 2024-0476

Politieagent is ontslagen wegens ernstig plichtsverzuim. Een jaar later is bij hem de diagnose PTSS vastgesteld. De Politie heeft de PTSS tien jaar later erkend als beroepsziekte. Daarbij is aangenomen dat de PTSS is opgelopen door het meemaken van traumatische gebeurtenissen tijdens het werk en dat daarop niet adequaat door de Politie als werkgever is gereageerd. De man stelt de Politie aansprakelijk voor zijn beroepsziekte. Bij besluit heeft de man een immateriële schadevergoeding van € 150.000 gekregen. Bij het besluit over de vergoeding van de restschade (materiële en immateriële schade) wordt een bedrag van € 517.000 aan schadevergoeding toegekend. Bij het besluit op de aansprakelijkstelling voor de vermogensschade wordt aan de man in totaal € 225.000 toegekend, maar hij is het niet eens met dit bedrag en maakt bezwaar. In de beslissing op bezwaar maakt de Politie een volledige heroverweging en komt tot de conclusie dat er in het geheel geen schadevergoeding voor vermogensschade toegekend had moeten worden. Omdat het volgens de Politie in dit geval verboden is de positie van iemand die in bezwaar komt te verslechteren door het nemen van een nadeliger besluit dan oorspronkelijk was genomen (verbod op reformatio in peius) heeft de Politie de toegekende schadevergoeding in stand gelaten. De rechtbank stelt vast dat alleen nog de schadepost van de schade uit de verkoop van de woning ter beoordeling voorligt. De man slaagt niet in het aannemelijk maken dat zijn schade het gevolg is van de schending van de zorgplicht en de PTSS dan wel van het onrechtmatige ontslagbesluit. De man heeft nagelaten zijn stelling, dat het ontslag en de PTSS en de vermogensrechtelijke gevolgen daarvan hem in de financiële problemen hebben gebracht, met stukken te onderbouwen. Het had op de weg van de man gelegen om inzicht te bieden in zijn vermogenspositie ten tijde van het ontslag en ten tijde van de verkoop van de woning en in hoe deze zich in de tussenliggende periode heeft ontwikkeld. Gelet hierop is het voor de rechtbank niet nodig de omvang van de schade te bespreken. Het beroep is ongegrond.
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 10-09-2024

Rechtspraak

PS 2024-0473

Medische aansprakelijkheid. Vrouw is na een operatie aan een hersentumor bestraald door radiotherapeuten van de stichting Radiotherapiegroep (hierna: RTG). Enige tijd na de bestralingen merkte de vrouw dat haar gezichtsvermogen achteruitging en heeft een oogarts geconstateerd dat zij blind is geworden. De vrouw heeft RTG aansprakelijk gesteld. Na een deskundigenbericht heeft de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van RTG erkend dat aan de vrouw niet de keus is gegeven om te kiezen voor een afwachtend beleid in plaats van het ondergaan van de bestraling, oftewel zij heeft erkend dat sprake is (geweest) van schending van het informed consent. Er werd een voorschot van € 50.000 betaald. In een deelgeschilprocedure en daaropvolgende bodemprocedure heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzoek dat de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar is gehouden aan de erkenning van de aansprakelijkheid, moet worden afgewezen wegens gebrek aan belang. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij een verklaring voor recht vordert dat RTG en diens beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar het causaal verband tussen het volledige visusverlies en de schending van het informed consent voorbehoudsloos hebben erkend. In hoger beroep staat dus enkel het oordeel van de rechtbank over de reikwijdte van de erkenning van de aansprakelijkheid ter discussie. Naar het oordeel van het hof heeft de belangenbehartiger van de vrouw (namens haar) gerechtvaardigd erop mogen vertrouwen dat de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar ervan uitging dat sprake was van een medisch causaal verband tussen de bestraling en de later ingetreden blindheid – en dat het debat over de erkenning van de omvang van de aansprakelijkheid was afgesloten. Tot en met de brief van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar (erkenning aansprakelijkheid zonder voorbehoud) is door de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar geen discussiepunt gemaakt van de mogelijke oorzaak van de blindheid van de vrouw. Het hoger beroep slaagt en de vordering van de vrouw wordt toegewezen.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-10-2024

Rechtspraak

PS 2024-0470

Ernstig geweldsincident waarbij een man een vrouw in haar woning door het hoofd schiet. De rechtbank heeft de man veroordeeld voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de vrouw en het betalen van een bedrag van in totaal € 668.350,11, bestaande uit onder andere het verlies van arbeidsvermogen en immateriële schadevergoeding. Het gaat in hoger beroep enkel over de hoogte van het verlies aan arbeidsvermogen, inclusief pensioenschade en de fiscale component daarvan. Volgens het hof mogen er niet al te strenge eisen worden gesteld aan wat de vrouw stelt ter onderbouwing van haar verlies aan verdienvermogen. Dat geldt ook met betrekking tot het door haar genoten fiscaal loon over 2020 en het bewijs dat door de vrouw dienaangaande wordt overgelegd. In dat verband acht het hof verder van belang dat uit de weergave door het expertisebureau van de genomen uitgangspunten blijkt dat niet de maximale claim is berekend. Het expertisebureau heeft in zijn berekening immers niet meegenomen de mogelijkheid dat de vrouw periodiekverhogingen zouden zijn toegekend, welke mogelijkheid naar het oordeel van het hof niet op voorhand illusoir is te achten. Ook de mogelijkheid dat de vrouw zou zijn doorgegroeid naar een beter verdienende andere functie binnen de zorg is door het expertisebureau niet in de berekening meegenomen, terwijl die mogelijkheid naar het oordeel van het hof evenmin illusoir is te achten, mede gelet op de jonge leeftijd van de vrouw. Alle grieven falen, het hof bekrachtigt het bestreden eindvonnis.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 27-08-2024