Deelgeschil. Slachtoffer van verkeersongeval stelt dat hij door de starre houding van de verzekeraar van de wederpartij bij de schadeafwikkeling en door de inhoud van de adviezen van de medisch adviseur, boos, teleurgesteld en gefrustreerd is geraakt en daarom veel behoefte heeft (gehad) aan contacten met zijn belangenbehartiger. Vanwege zijn psychische gesteldheid en omdat hij voor de eerste keer in zijn leven te maken heeft met een letselschadezaak, stelt hij veel vragen te hebben over de diverse aspecten van een letselschadezaak. De beantwoording daarvan heeft veel tijd in beslag genomen, zodat er vele cliëntcontacten nodig zijn geweest, hetgeen tot hoge kosten heeft geleid. Het gaat in dit deelgeschil enkel om de vraag op welk bedrag hij aanspraak kan maken ter vergoeding van de door hem gemaakte BGK en de kosten van het onderhavige deelgeschil ter vaststelling daarvan. De rechtbank komt tot het oordeel dat de psychische gesteldheid en de onwetendheid geen hogere BGK rechtvaardigen. De rechtbank stelt voorop dat de financiële gevolgen van het feit dat het slachtoffer ervoor heeft gekozen om een nieuwe belangenbehartiger en medisch adviseur in de arm te nemen, voor eigen rekening en risico komen. De (opstart)kosten voor een nieuwe belangenbehartiger en medisch adviseur komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking. De gestelde BGK acht de rechtbank bovenmatig en matigt deze tot een vierde van het gevorderde.
Rechtbank Limburg, 09-07-2024