In een strafrechtelijke procedure is een man vrijgesproken voor een poging tot moord. In deze civielrechtelijke procedure gaat het om de vraag of de man toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld jegens het slachtoffer en zijn partner, door het slachtoffer te beschieten. Als voorgaande kan worden vastgesteld, moet worden beoordeeld of hij aansprakelijk is voor de gestelde geleden schade. Volgens de rechtbank is voldoende vast komen te staan dat de man onrechtmatig heeft gehandeld ex artikel 6:162 BW. Dat volgens de man sprake zou zijn van een alternatief scenario, hij niet voldoet aan het signalement van de schutter en er voldoende forensisch bewijs ontbreekt, acht de rechtbank niet aannemelijk. De rechtbank beoordeelt verschillende schadeposten, waaronder verlies van arbeidsvermogen en immateriële schadevergoeding. De post verlies van arbeidsvermogen wijst de rechtbank af, nu deze is betwist en ook in hoger beroep onvoldoende is onderbouwd. De gevorderde immateriële schadevergoeding van het slachtoffer wijst de rechtbank toe tot een bedrag van € 12.994, alsmede de gevorderde shockschadevergoeding van diens partner tot een bedrag van € 925.
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 19-06-2024